woensdag 25 mei 2022

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum IN ASCENSIONE DOMINI Sollemnitas Nemo ascendit in cælum, nisi qui descendit de cælo. Niemand stijgt op ten hemel, dan Hij die uit de hemel is neergedaald.


Ad Officium lectionis

 Lectio altera

Ex Sermónibus sancti Augustíni epíscopi
(Sermo de Ascensione Domini, Mai 98, 1-2: PLS 2, 494-495)
Tweede lezing
Uit de Preken van de H. Augustinus, bisschop, over de Hemelvaart van de Heer
(Sermo de Ascensione Domini, Mai 98, 1-2: PLS 2, 494-495)

Niemand stijgt op ten hemel, dan Hij die uit de hemel is neergedaald

Heden is onze Heer Jezus Christus ten hemel opgestegen. Laat ook ons hart met Hem opstijgen.

Luisteren wij naar de Apostel die zegt: ‘Als gij met Christus verrezen zijt, zoekt dan wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse’ (Kol. 3, 1-2). Hij is opgestegen, maar niet van ons heengegaan. Zo zijn ook wij al daar met Hem, terwijl in ons lichaam nog niet gebeurd is wat ons beloofd wordt.

Hij is al boven de hemelen verheven, maar toch ondergaat Hij op aarde al het lijden dat wij als zijn ledematen te verduren hebben. Hiervan getuigde Hij toen Hij vanuit de hemel riep: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?’ (Hand. 9, 4), en eveneens met de woorden: ‘Ik had honger, en gij hebt Mij te eten gegeven’ (Mt. 25, 35).

Waarom doen ook wij niet zó ons best op aarde, dat wij door geloof, hoop en liefde, waardoor wij met Hem verbonden zijn, ook reeds met Hem van de rust genieten in de hemel? Hoewel Hij daar is, is Hij ook met ons, en terwijl wij hier zijn, zijn wij ook met Hem. Hij is met ons door zijn godheid, zijn macht en zijn liefde. Wij kunnen niet bij Hem aanwezig zijn door de godheid zoals Hij bij ons, maar wij kunnen het door de liefde, door de liefde tot Hem.

Hij verliet de hemel niet toen Hij vandaar naar ons afdaalde, Hij verliet ons niet toen Hij weer naar de hemel opsteeg. Want dat Hij daar was, terwijl Hij toch bij ons was, dat getuigt Hijzelf. ‘Nooit is er iemand naar de hemel opgeklommen,’ zegt Hij, ‘tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon die in de hemel is’, (Joh. 3, 13). Hij zei niet: de Mensenzoon die in de hemel zal zijn, maar die in de hemel is.

Dit is gezegd vanwege de eenheid tussen Hem en ons, omdat Hij ons hoofd is en wij zijn lichaam zijn. Niemand anders dan Hij is naar de hemel opgestegen dan Hij die uit de hemel neergedaald is. Maar vergeet niet dat met ‘Hij’ ook wij bedoeld zijn, overeenkomstig het feit dat Hij de Mensenzoon is omwille van ons en dat wij kinderen van God zijn omwille van Hem.

Zo immers zegt de Apostel het: ‘Zoals het menselijk lichaam met zijn vele ledematen één geheel vormt; en alle ledematen, hoe vele ook, één lichaam zijn, zo ook de Christus’ (1 Kor. 12, 12). Hij zegt niet: ‘Zo is het ook met de Christus’, maar hij zegt: ‘Zo ook de Christus.’ Christus is dus vele ledematen, één lichaam.

Hij daalde derhalve af uit de hemel uit medelijden, en niemand steeg op dan Hij alleen, terwijl ook wij in Hem opstegen door de genade.
En om deze reden is er niemand afgedaald dan Christus, en niemand opgestegen dan Christus: dit betekent niet dat de waardigheid van het hoofd mag gelijkgesteld worden met zijn lichaam, maar wel dat de eenheid van het lichaam niet mag gescheiden worden van het hoofd.