Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Sermónibus sancti
Augustíni epíscopi
(Sermo de
Ascensione Domini, Mai 98, 1-2: PLS 2, 494-495)
Tweede lezing
Uit de Preken van de H.
Augustinus, bisschop, over de Hemelvaart van de Heer
(Sermo de
Ascensione Domini, Mai 98, 1-2: PLS 2, 494-495)
Niemand stijgt op ten hemel, dan Hij die uit de hemel is
neergedaald
Heden is onze Heer Jezus Christus ten hemel
opgestegen. Laat ook ons hart met Hem opstijgen.
Luisteren wij naar de Apostel die zegt: ‘Als gij met
Christus verrezen zijt, zoekt dan wat boven is, daar waar Christus zetelt aan
de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse’ (Kol. 3, 1-2).
Hij is opgestegen, maar niet van ons heengegaan. Zo zijn ook wij al daar met
Hem, terwijl in ons lichaam nog niet gebeurd is wat ons beloofd wordt.
Hij is al boven de hemelen verheven, maar toch
ondergaat Hij op aarde al het lijden dat wij als zijn ledematen te verduren
hebben. Hiervan getuigde Hij toen Hij vanuit de hemel riep: ‘Saul, Saul, waarom
vervolgt gij Mij?’ (Hand. 9, 4), en eveneens met de woorden: ‘Ik had
honger, en gij hebt Mij te eten gegeven’ (Mt. 25, 35).
Waarom doen ook wij niet zó ons best op aarde, dat wij
door geloof, hoop en liefde, waardoor wij met Hem verbonden zijn, ook reeds met
Hem van de rust genieten in de hemel? Hoewel Hij daar is, is Hij ook met ons,
en terwijl wij hier zijn, zijn wij ook met Hem. Hij is met ons door zijn
godheid, zijn macht en zijn liefde. Wij kunnen niet bij Hem aanwezig zijn door
de godheid zoals Hij bij ons, maar wij kunnen het door de liefde, door de
liefde tot Hem.
Hij verliet de hemel niet toen Hij vandaar naar ons
afdaalde, Hij verliet ons niet toen Hij weer naar de hemel opsteeg. Want dat
Hij daar was, terwijl Hij toch bij ons was, dat getuigt Hijzelf. ‘Nooit is er
iemand naar de hemel opgeklommen,’ zegt Hij, ‘tenzij Hij die uit de hemel is
neergedaald, de Mensenzoon die in de hemel is’, (Joh. 3, 13). Hij zei
niet: de Mensenzoon die in de hemel zal zijn, maar die in de hemel is.
Dit is gezegd vanwege de eenheid tussen Hem en ons,
omdat Hij ons hoofd is en wij zijn lichaam zijn. Niemand anders dan Hij is naar
de hemel opgestegen dan Hij die uit de hemel neergedaald is. Maar vergeet niet
dat met ‘Hij’ ook wij bedoeld zijn, overeenkomstig het feit dat Hij de
Mensenzoon is omwille van ons en dat wij kinderen van God zijn omwille van Hem.
Zo immers zegt de Apostel het: ‘Zoals het menselijk
lichaam met zijn vele ledematen één geheel vormt; en alle ledematen, hoe vele
ook, één lichaam zijn, zo ook de Christus’ (1 Kor. 12, 12). Hij zegt
niet: ‘Zo is het ook met de Christus’, maar hij zegt: ‘Zo ook de Christus.’
Christus is dus vele ledematen, één lichaam.
Hij daalde derhalve af uit de hemel uit medelijden, en
niemand steeg op dan Hij alleen, terwijl ook wij in Hem opstegen door de
genade.
En om deze reden is er niemand afgedaald dan Christus,
en niemand opgestegen dan Christus: dit betekent niet dat de waardigheid van
het hoofd mag gelijkgesteld worden met zijn lichaam, maar wel dat de eenheid
van het lichaam niet mag gescheiden worden van het hoofd.