Ad Officium
lectionis
Lectio altera
(Lib. 5, 2, 2-3: SCh 153, 30-38)
Tweede lezing
Uit het Tractaat ‘Tegen de
ketters’ van de H. Irenæus, bisschop
(Lib. 5, 2, 2-3: SCh 153, 30-38)
De Eucharistie, onderpand van onze Verrijzenis
Als het vlees bij de
verrijzenis niet wordt gered, heeft ook de Heer ons niet verlost door zijn
Bloed en is de kelk van de Eucharistie niet de gemeenschap met zijn Bloed, noch
het Brood dat wij breken de gemeenschap met zijn Lichaam. Want bloed kan alleen
maar bestaan door aderen en vlees en de rest van de menselijke substantie.
Daarin werd het Woord Gods Mens en verloste Hij ons met zijn Bloed, zoals zijn
Apostel zegt: In Wie wij verlossing
hebben door zijn Bloed, de vergiffenis der zonden.
En omdat wij zijn ledematen
zijn en door zijn schepsel worden gevoed – zelf toch geeft Hij ons zijn
schepsel door zijn zon te doen opgaan en het te laten regenen zoals Hij wil –
heeft Hij die kelk, die uit zijn schepsel (wijn) is genomen, zijn Bloed
genoemd, waarmee Hij ons bloed versterkt, en heeft Hij met nadruk gezegd, dat
het brood, dat uit zijn schepsel (graan) genomen is, zijn Lichaam is, waardoor
ons lichaam wordt versterkt.
Wanneer dan de gemengde kelk
en het brood, dat gemaakt is, het Woord van God ontvangt en de Eucharistie van
het Bloed en het Lichaam van Christus wordt, waardoor de substantie van ons
vlees versterkt wordt en haar bestaan behoudt – hoe kan men dan zeggen, dat ons
vlees niet in staat is de gave Gods, het eeuwig leven te ontvangen, dat gevoed wordt
door het Lichaam en Bloed van Christus, en dat een lidmaat van Hem is?
Zoals ook de H. Paulus zegt
in zijn Brief aan de Ephesiërs: Omdat wij
ledematen zijn van zijn lichaam, van zijn vlees en zijn gebeente; hij zegt
dit niet van een geestelijk en onzichtbaar mens – want een geest heeft geen
vlees en beenderen – maar van e samenstelling van een werkelijk mens, die
bestaat uit vlees en spieren en beenderen, en die gevoed wordt door de kelk,
die zijn Bloed is, en door het Brood, dat zijn Lichaam is.
En zoals het hout van de
wijnstok, in de aarde geplant, op zijn tijd vrucht draagt, en de tarwekorrel,
die in de aarde valt en zich ontbindt, tot een meervoud oprijst door de kracht
van Gods Geest, ie alles behoudt, wat daarna door zijn wijsheid ten nutte wordt
voor de mens, en door de opneming van Gods Woord tot Eucharistie wordt, die het
Lichaam en Bloed van Christus is – zó zullen ook onze lichamen, door die
Eucharistie gevoed, in de aarde neergelegd en erin ontbonden, te zijner tijd
verrijzen doordat het Woord van God hun de verrijzenis geeft, tot glorie van
God de Vader, die de sterfelijke natuur met onsterfelijkheid omkleedt, en aan
het bederfelijke om niet de onbederfelijkheid schenkt, omdat Gods kracht in de
zwakheid volmaakt tot zijn recht komt.