Lectio altera
(Sermo 42: PL 194, 1831-1832)
Tweede lezing
Uit de Preken
van de zalige abt Isaac, van het klooster ‘L’étoile’
(Sermo 42: PL 194, 1831-1832)
De Eerstgeborene onder vele
broeders
Zoals het hoofd en het
lichaam van een mens, die mens zelf is, zo is de Zoon van de Maagd met zijn
uitverkoren ledematen ook één Mens en één Mensenzoon. De gehele en volledige Christus, zegt de Schrift, bestaat uit hoofd en lichaam; omdat alle
leden tezamen één lichaam vormen, dat met zijn hoofd één Mensenzoon vormt, die
met Gods Zoon een Zoon van God is, en die zelf met God één God is.
Derhalve is het gehele
lichaam met hoofd de Mensenzoon, zowel Gods Zoon, als God. Vandaar ook dit
woord: Ik wil, Vader, dat, zoals Gij en
Ik één zijn, zo ook zij één zijn met ons.
Daarom volgens deze beroemde
zienswijze in de Schriften: geen lichaam zonder hoofd, noch een hoofd zonder
lichaam; noch zonder God een hoofd en lichaam, de gehele Christus.
Daarom is alles met God één
God. Maar de Zoon Gods is met God op natuurlijke wijze een, de Mensenzoon is
met hem op persoonlijke wijze één en zijn lichaam is met Hem op sacramentele
wijze één.
De oprechte en verstandige
ledematen van Christus kunnen dus zeggen, dat zij naar waarheid dit zijn, wat
Hijzelf is, ook Gods Zoon en wel God. Maar wat Hij van nature is, zijn zij door
gemeenschap. Wat Hij in volheid is, zijn zij door deelname.
Vervolgens wat de Zoon Gods
is door voortbrenging, zijn zijn ledematen door adoptie, zoals er geschreven
staat: Ge hebt de Geest tot kindschap
ontvangen, waarin wij roepen: Abba, Vader.
Naar die Geest gaf Hij hun macht kinderen Gods te worden, om
op verschillende wijzen door Hem onderwezen te worden, die de Eniggeborene is onder vele broeders, om te zeggen: Onze Vader, die in de hemel zijt. En
elders: Ik stijg op naar mijn Vader en uw
Vader.
Want door dezelfde Geest,
waardoor de Mensenzoon, ons hoofd, uit de schoot van de Maagd geboren is,
worden wij geboren uit de doopvont, als kinderen van God, als zijn lichaam. En
zoals Hij zonder enige zonde werd geboren, zo worden wij dat (bij het Doopsel)
tot vergeving van alle zonden.
Want zoals Hij op het kruis
alle zonden van heel zijn lichaam in het lichaam van zijn vlees heeft gedragen,
zo heeft Hij aan zijn geestelijk lichaam de genade van de wedergeboorte
geschonken, opdat aan dit lichaam geen zonde zou worden toegerekend, zoals er
geschreven staat: Zalig de man, aan wie
de Heer de zonde niet heeft toegerekend. Die zalige man is zonder twijfel
Christus, die in zover Hij hoofd van Christus is, God is en zonden vergeeft. En
aan Wie in zover Hij hoofd van het lichaam is, één mens is en niets vergeven
wordt. In zover Hij echter lichaam van het hoofd is, meerderen is en niets
aangerekend wordt.
Hij is rechtvaardig in
zichzelf en rechtvaardigt Zichzelf. Hij alleen is de Verlosser, alleen de
verloste: Die in zijn lichaam op het kruis als last tot het einde heeft
gedragen, wat Hij door het water van de Doop van zijn lichaam heeft afgewassen.
Hij maakt zalig zowel door het kruis als door het water. Het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld, die Hij gedragen
heeft. Priester en Offerande, en God, Zichzelf aan Zichzelf opdragend, die Zich
door Zichzelf heeft verzoend met Zichzelf, alsook met de Vader en de Heilige
Geest.