(2021) Vandaag vieren wij het feest van de H. Apostel Jacobus. Hij wordt weliswaar “de Mindere” genoemd, maar was zeker niet de minste.
Integendeel: hij geldt niet alleen als Broeder
de Heren, maar ook als bisschop van Jeruzalem. Het is Eusebius, in de vierde
eeuw, bisschop van Caesarea, die ons een
lijst met de namen van de eerste 36 bisschoppen van Jeruzalem heeft
overgeleverd, een lijst die hij terugvoert op de Jacobus die wij vandaag
gedenken. Eerst leidde hij samen met Petrus de eerste christengemeente aldaar,
maar toen Herodes Agrippa Petrus wilde doden en Petrus Jeruzalem ontvluchtte,
komen we Jacobus tegen als de belangrijkste vertegenwoordiger van de
christengemeente aldaar, Jacobus die in het jaar 62 de marteldood stierf.
Volgens Clemens van Alexandrië (+ 215) werd deze Jacobus al door zijn
tijdgenoten vanwege zijn buitengewone deugdzaamheid ook wel ‘de rechtvaardige’
genoemd. Volgens Eusebius zou Jacobus zelf altijd verklaard hebben dat hij nog
door Petrus, Jacobus (de Meerdere) en Johannes als bisschop van Jeruzalem was
aangesteld.
Onder Jacobus’ opvolger Simeon nam de christengemeente van
Jeruzalem tijdens de Joodse opstand in het jaar 66 de wijk naar Pella in het
huidige Jordanië. Onder leiding van Titus sloegen de Romeinen de opstand neer
en namen ze de stad in. In het jaar 70 werd niet alleen de stad, maar ook de
tempel verwoest; slechts drie torens van het paleis van Herodes bleven intact,
evenals een gedeelte van de westelijke stadsmuur. Flavius Josephus meldt dat
gedurende de hele opstand meer dan een miljoen mensen het leven lieten. Ondanks
het feit dat de stad helemaal verwoest was, keerden de christenen weer terug en
Eusebius somt tot de opstand van Bar Kochba 60 jaar later (132) in totaal 15
bisschoppen op. Omdat Simon Bar Kochba door veel Joden als profeet en Messias
werd gezien, weigerden de christenen andermaal aan de opstand deel te nemen. De
opstand werd in het jaar 135 door keizer Hadrianus hardhandig neergeslagen. Dit
keer vielen er ‘maar’ 580.000 dodelijke slachtoffers.
Omdat de Joden voortaan de stad niet meer mochten betreden,
traden er sindsdien bisschoppen van heidense, d.w.z. Griekse origine aan. Ook
verloor de bisschopszetel van de nieuwe Romeinse kolonie in Jeruzalem (Aelia
Capitolina) haar zelfstandigheid en werd ze afhankelijk van de metropolitane
zetel van Caesarea. Pas in 325 kreeg Jeruzalem haar kerkelijke zelfstandigheid
weer terug, toen de bisschop van Jeruzalem de titel patriarch kreeg. Tot die
tijd noemt Eusebius in totaal 36 bisschoppen, waarvan Jacobus dus de eerste
was. Ondertussen was van de oude stad van Jezus’ dagen weinig of niets meer
over. Op de vernielde tempelberg had Hadrianus een tempel voor Jupiter laten
bouwen en (nota bene!) op de berg Golgotha een tempel voor Venus. Toch
probeerden de christenen de laatste tastbare herinneringen aan Jezus’ lijden,
sterven en verrijzen zo goed mogelijk te bewaren. Iemand die zich daar
bijzonder voor verdienstelijk heeft gemaakt was met name Jacobus’ opvolger
Simon of Simeon, de zoon van Klopas die de Kerk
van Jeruzalem leidde tot het jaar 107, het jaar van zijn martelaarschap. Toen
bisschop Melito van Sardes in het jaar 160 Jeruzalem bezocht, noteerde hij dat
de lokale christenen hem rondleidden naar alle plaatsen die verbonden waren met
Jezus’ lijden, sterven en verrijzen, zoals het heilig Graf waarover de Romeinse
keizer Constantijn later (in de vierde eeuw) een kerk liet bouwen.
Natuurlijk gaat het daar in ons geloof niet om, uiteindelijk
gaat het om Jezus en zijn blijde boodschap; daarvan leven wij. Maar zonder
dergelijke tastbare getuigenissen lopen wij wel het risico dat geloof iets
wereldvreemds wordt, dat het loskomt van de harde realiteit die het leven soms
is. Dat mensen van alle tijden, zoals de heilige bisschop Jacobus van Jeruzalem
die wij vandaag gedenken, bereid waren en nog altijd bereid zijn er hun leven
voor te geven, ook dat getuigt van de incarnatie van het geloof als ik het zo
mag zeggen, het geloof in Jezus dat in een mens zoals U en ik handen en voeten
krijgt, zoals het Gods Woord, de Blijde Boodschap ook in Jezus zelf handen en
voeten kreeg, niet alleen in zijn leven, maar ook in zijn lijden en sterven, ja
zelf in zijn verrijzenis. Het is juist de verrijzenis die laat zien is dat ook
de aardse realiteit voorbestemd is te delen in de glorievolle heerlijkheid van
de kinderen Gods (vgl. Rom.8,21).