Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Commentário sancti
Cyrílli Alexandríni epíscopi in Ioánnis Evangélium
(Lib 4, 2: PG 73, 563-566)
Suum corpus dedit Christus pro vita omnium
Mórior, inquit Dóminus, pro
ómnibus, ut omnes vivíficem per meípsum, et carnem ómnium carne mea redémi.
Moriétur enim mors in morte mea, et mecum simul, quæ córruit, inquit, hóminum
natúra resúrget.
Factus enim idcírco sum
vobis símilis, homo nimírum ex sémine Abraham, ut per ómnia frátribus
assímiler. Quod cum recte intellégeret quoque beátus ipse Paulus ait: Quia ergo
púeri communicavérunt carni et sánguini, et ipse simíliter participávit eísdem,
ut per mortem destrúeret eum, qui habébat mortis impérium, id est diábolum.
Nec enim áliter umquam
déstrui póterat is, qui mortis habet impérium, adeóque mors ipsa, nisi dedísset
seípsum Christus pro nobis, unus redemptiónem pro ómnibus: erat enim supra
omnes.
Proindéque in psalmis ait
alícubi, seípsum pro nobis quasi hóstiam immaculátam ófferens Deo ac Patri:
Sacrifícium et oblatiónem noluísti, corpus autem perfecísti mihi. Holocáusta et
pro peccáto non postulásti; tunc dixi: Ecce vénio.
Crucifíxus autem est pro
ómnibus et propter omnes, ut, uno pro cunctis mórtuo, omnes vivámus in ipso;
nec enim fíeri póterat, ut morti obnóxia esset aut corruptióni succúmberet
secúndum natúram vita. Quod autem pro mundi vita suam carnem Christus
obtúlerit, ex eius porro verbis agnoscámus: Pater enim, inquit, sancte, serva
eos. Et rursus: Pro eis ego sanctífico meípsum.
Sanctífico ait, pro cónsecro
et óffero quasi hóstiam immaculátam in odórem suavitátis. Sanctificabátur enim,
sive sanctum iuxta legem vocabátur, id quod super altáre offerebátur. Dedit
ergo suum corpus Christus pro vita ómnium, et per ipsum rursus in nobis vitam
ínserit; quonam autem pacto, dicam pro víribus.
Postquam enim vivíficum
illud Dei Verbum in carne inhabitávit, in suum bonum eam, hoc est ad vitam,
reformávit, et omníno ei ineffábili uniónis modo coniúnctum, vivíficam
réddidit, non secus ac ipsum est secúndum natúram.
Proínde Christi corpus
vivíficat eos, qui eius sunt partícipes: expéllit enim mortem, cum fúerit in
morti obnóxiis, et corruptiónem rémovet, ratiónem in seípso páriens, quæ
corruptiónem perfécte déleat.
Tweede lezing
Uit de Commentaren op het
Johannes-evangelie van de H. Cyrillus van Alexandrië
(Lib 4, 2: PG
73, 563-566)
Christus gaf zijn lichaam voor het leven van allen
Ik sterf, zegt de Heer, voor
allen, opdat allen door Mij het leven ontvangen, en Ik heb zo het vlees van
allen door mijn Vlees verlost. D dood zak sterven in mijn dood, en tegelijk met
Mij, zegt Hij, zal de menselijke natuur, die vervallen was, weer herrijzen.
Wan daarom ben Ik aan u
gelijk geworden, namelijk mens uit het zaad van Abraham, om in alles gelijk te
worden aan mijn broeders. Toen ook de heilige Paulus zelf dit goed begrepen
had, zei hij: Omdat nu deze kinderen
mensen zijn van vlees en bloed, heeft ook Hij ditzelfde bestaan willen delen,
om door zijn dood de duivel, die de heerschappij over de dood bezat, te
onttronen.
Hij toch, die de
heerschappij over de dood bezat, dus de dood zelf, kon nooit anders overwonnen
worden, als Christus niet Zichzelf voor ons gegeven had, eeen Verlosser voor
allen: Hij immers stond boven allen.
Derhalve zegt Hij ergens in
de psalmen, als Hij zichzelf voor ons als een onbesmet offer opdraagt aan God
de Vader: Slachtoffers noch gaven hebt
Gij gewild, maar een lichaam hebt Gij mij bereid. In brand- en zoenoffers vondt
Gij geen behagen; toen zei ik: Zie, Ik kom.
Hij werd gekruisigd voor
allen en om allen, opdat, nu er Een was gestorven oor allen, allen in Hem
zouden leven; want het was onmogelijk, dat het leven volgens zijn natuur
onderworpen zou zijn aan de dood of aan bederf onderhevig. Maar dat Christus
zijn Vlees opofferde voor het leven van de wereld, mogen wij verder uit deze
woorden opmaken: Heilige Vader, zei
Hij, bewaar hen. En weer: Ik heilig
mijzelf voor hen.
Ik
heilig Mij, zegt Hij, dat
wil zeggen: Ik wijd Mij U toe en offer mij als een onbevlekte offerande tot
aangename geur. Want datgene werd geheiligd of volgens de wet heilig genoemd,
wat op het altaar werd geofferd. Christus nu gaf zijn lichaam voor het leven
van allen en door Hemzelf schonk Hij ons weer het leven; en op welke wijze Hij
dit deed, zal Ik u naar vermogen uiteenzetten.
Nadat het leven-makende
Woord Gods inwoonde in het vlees, heeft hij dit tot ijn eigen goed, dit is tot
zijn leven, omgevormd, en nadat het op een geheel onuitsprekelijke wijze ermee
was verenigd, heeft Het dat vlees ook leven-makend gemaakt, niet anders dan Het
[Woord] zelf volgens zijn natuur is.
Derhalve maakt het Lichaam
van Christus hen levend, die aan zijn Lichaam deelhebben. Want het verdrijft de
dood, wanneer Het bij hen, die aan de dood onderworpen zijn, i en neemt het
bederf weg, omdat Het in zichzelf de reden veroorzaakt, die het bederf volkomen
doet verdwijnen.