dinsdag 30 oktober 2018

Televisie-opname van Kerkbergconcert kerksonates Mozart op 7 oktover 2018



Tijdens het concertje van zondag 7 oktober werden opnames gemaakt door OR6, de lokale omroep.

Als U zoekt op:  
uitzending gemist
Sjpek mit Eier
14-10-2018
tijd: 31:53 -35:25 
dan vindt U het concert  tussen Freakin' Awesome en de fotowedstrijd.


maandag 29 oktober 2018

Vespers op weekdagen in het stookseizoen in de kapel Priorij Thabor, op zondag in de (verwamde) Basiliek op de Kerkberg


De Vespers  op weekdagen zijn wegens het stookseizoen vanaf vorige week niet meer in de basiliek, maar in de kapel van het klooster op de bekende tijd van 17.45u. Ingang klooster: aanbellen op Aan de Berg 3 (volg weg rechts van de basiliek vanaf het Kerkplein). U bent van harte welkom om mee te bidden.

Op zondag blijven de Vespers gewoon om 17.00u (inleiding 16.45u) in een (verwarmde!) basiliek.



maandag 22 oktober 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXIX per annum feria III Brief H. Augustinus aan Proba over gebed II Op bepaalde uren moeten wij onze geest tot het gebed wenden.


 Ad Officium lectionis




Lectio altera

Ex Epístola sancti Augustíni epíscopi ad Probam
(Ep. 130, 9, 18 — 10, 20: CSEL 44, 60-63)

Tweede lezing

Uit de ‘Brief aan Proba’van de H. Augustinus, bisschop
(Ep. 130, 9, 18 — 10, 20: CSEL 44, 60-63)
 Op bepaalde uren moeten wij onze geest tot het gebed wenden

Laten we steeds van God de Heer het zalig leven verhopen en daarvoor altijd blijven bidden. En daarom moeten wij onze geest van andere zorgen en bezigheden, waardoor ons verlangen zelf enigszins verzwakt, op bepaalde uren afwenden en keren tot gebed en met de woorden van het gebed onszelf op on verlangen richten, om dit niet te laten verflauwen, zodat het geheel zou verkoelen en tenslotte volkomen zou verdwijnen, als het niet bij herhaling wordt ontvlamd.

Vandaar dat men het gezegde van de Apostel: Uw wensen moeten bij God bekend zijn, niet zo moet worden verstaan, alsof deze wensen voor God bekend gemaakt  worden die deze al kende voor ze bestonden; maar zij moeten voor onszelf bekend worden door onze volharding bij God, niet door onze pralerij bij de mensen.

Omdat dit nu zo is, is het niet verkeerd en onnuttig wanneer men veel tijd aan het gebed besteedt, dit is, wanneer andere plichten van goede en nuttige werken er niet door gehinderd worden, hoewel ook daarbij, door dat verlangen, zoals ik zei, men altijd moet bidden. Want het betekent niet, zoals sommigen menen, met veel woorden bidden, als men wat langer bidt. Iets anders is veel woorden, iets anders voortdurende aandacht. Want ook over de Heer zelf staat geschreven, dat Hij de nacht doorbracht in gebed en dat Hij met meer aandrang bad. Wat deed Hij hier anders dan on een voorbeeld geven, Hij, die in de tijd op de juiste manier bad en die met de Vader in alle eeuwigheid de gebeden verhoort?

Men zegt, dat de broeders in de Egyptische woestijn wel herhaaldelijk bidden, maar dan zeer kort en snel bij wijze van schietgebeden, opdat niet de zorgvuldig opgewekte aandacht, die voor het bidden zo uiterst noodzakelijk is, door te lange duur verzwakt en verdwijnt.  Daardoor tonen zij ook voldoende aan, dat men die aandacht, als zij niet kan blijven voortduren, evenmin moet laten afstompen, als dat men die niet plotseling moet afbreken, wanneer ze nog voortduurt.

Bij het gebed toch vermijde men het veelspreken maar niet het veelsmeken, als de vurige aandacht behouden blijft. Want veel spreekt men als men bij het bidden datgene war voor ons nodig is, met overvloedige woorden tracht te bereiken.  Maar onder veel bidden verstaat men; bij Hem, tot Wie wij smeken, aandringen met een voortdurende en vrome ontroering des harten. Want die zaak wordt meestal meer met zuchten dan met woorden bepleit, meer met wenen dan met spreken. Want onze tranen heeft Hij voor zijn aangezicht geplaatst en ons zuchten bleef niet verborgen voor Hem, die alles schiep door zijn Woord en geen menselijke woorden nodig heeft.

zaterdag 20 oktober 2018

Lezingen H. Mis 29e zondag door het jaar B

Eerste lezing (Jes. 53, 10-11)
Uit de profeet Jesaja.
De Heer heeft besloten zijn dienaar te vernederen
en hem te doen lijden.
Waarlijk, hij gaf zijn leven als zoenoffer,
maar hij zal een nageslacht zien
en het raadsbesluit van de Heer komt door hem tot vervulling.
Na zijn lijden
zal hij het licht zien en verzadigd worden.
Door zijn zwoegen
zal mijn rechtvaardige dienaar velen rechtvaardigen.
Hij zal zich belasten met hun fouten.

Tweede lezing (Hebr. 4, 14-16)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
nu wij een verheven hogepriester hebben,
een die de hemelen is doorgegaan,
Jezus, de Zoon van God,
nu moeten wij vasthouden aan onze belijdenis.
Want wij hebben een hogepriester,
die in staat is mee te voelen met onze zwakheden.
Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld,
precies zoals wij, afgezien dan van de zonde.
Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade,
om barmhartigheid en genade te verkrijgen
en tijdige hulp.

Evangelie (Mc. 10, 35-45)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus.
Toen kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs,
naar Jezus toe en zeiden:
“Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.”
Hij antwoordde hun:
“Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?”
Zij zeiden Hem:
“Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand moge zitten.”
Maar Jezus zei hun:
“Ge weet niet wat ge vraagt.
Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink
en met het doopsel gedoopt te worden
waarmee Ik gedoopt word?”
Zij antwoordden Hem:
“Ja, dat kunnen wij.”
“Inderdaad”,
- gaf Jezus toe -
“de beker die Ik drink, zult gij drinken,
en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word,
zult gij gedoopt worden;
maar het is niet aan Mij
u te doen zitten aan mijn rechter- of linkerhand,
omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.”
Toen de tien anderen dit hoorden,
werden ze kwaad op Jakobus en Johannes.
Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen:
“Gij weet dat zij, die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn;
wie onder u groot wil worden,
moet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijn, moet aller slaaf wezen,
want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen
en om zijn leven te geven als losprijs voor velen.”

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVIII per annum sabbato


   Ad Officium lectionis
  


Lectio altera

Ex Constitutióne pastoráli Gáudium et spes Concílii Vaticáni secúndi de Ecclésia in mundo huius témporis
(Nn. 40. 45)

Tweede lezing

Uit de pastorale constitutie ‘Gaudium et Spes’ van het IIe Vaticaans Concilie Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(Nn. 40. 45)

Ik ben de alpha en de omega, de eerste en de laatste

Het wederkerig doordringen van de aardse en de hemelse stad kan alleen maar door het geloof worden waargenomen, ja het blijft zelfs een geheim van de menselijke geschiedenis, die tot de volle openbaring van de heerlijkheid der kinderen Gods door de zonde verstoord wordt.

De Kerk nu, die haar eigen doel nastreeft, deelt niet alleen het goddelijk leven mee aan de mens, maar stort ook dat licht, weerkaatst, in zekere zin over heel de wereld uit, vooral hierdoor, dat zij de waarheid van de menselijke persoon geneest en verheft, de eenheid van het mensdom bevestigd en aan de dagelijkse werkzaamheid van de mens een diepere zin en betekenis verleent. Op deze manier meent de Kerk door haar afzonderlijke leden en door haar hele gemeenschap er veel toe te kunnen bijdragen om de mensheid en haar geschiedenis meer menselijk te maken.

Terwijl de Kerk zelf de wereld te hulp komt en ook veel van haar ontvangt, streeft ze alleen hiernaar, dat het rijk Gods moge komen en dat het heil van heel het menselijk geslacht hersteld moge worden. Al het goede toch, dat het volk Gods gedurende zijn aardse loopbaan aan het mensdom kan schenken, vloeit hieruit voort, dat de Kerk het universele heils-sacrament is het mysterie van Gods liefde, dat zich ten opzichte van de mens openbaart en werkdadig is.

Want het Woord Gods, door Wie alles is gemaakt, is zelf mens geworden, om als volmaakte mens allen te redden en alles onder zijn gezag te brengen. De Heer is het einddoel van de mensen-geschiedenis, het centrum waarin alle verlangens van de geschiedenis en de beschaving samenkomen, het middelpunt van het menselijk geslacht, de vreugde van alle harten en de vervulling van hun verlangens. Hij is Degene, die de Vader uit de doden heeft opgewekt, heeft verheven en aan zijn rechterhand geplaatst, Hem aanstellend als rechter over levenden en doden. In zijn Geest tot leven gewekt en verenigd zijn wij op weg naar de voltooiing van de menselijke geschiedenis, die volledig overeenkomt met zijn plan van liefde om: Alles te herstellen in Christus, namelijk als wat in de hemel en al wat op de aarde is.

De Heer zelf zegt: Zie, Ik kom spoedig, en mijn loon breng Ik mee, om ieder te vergelden naar zijn werk. Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.

Meditatiestof uit de retraite: "God heeft Hem evenwel uit de doden doen opstaan en daarvan zijn wij getuigen"


“God heeft Hem evenwel uit de doden doen opstaan, daarvan zijn wij getuigen.” Een woord van Petrus. Daarmee vat hij samen wat de kern is van ons christen zijn.
In navolging van Petrus zijn ook wij geroepen om getuigen van de Verrijzenis te zijn net als Maria Magdalena.

De spiritualiteit van de Orde van het H. Graf is: mediterend over de Opstanding des Heren, die glorierijke Verrijzenis dankbaar te bezingen in vreugde, en handen en voeten geven, in woord en daad, in het dagelijks leven.

Telkens als wij voor de viering van de H. Eucharistie bijeenkomen, vieren wij het Paasmysterie: Kruisdood en Verrijzenis van de Heer. Het kwaad werd gebroken en overwonnen. Toch mogen we óók nu de macht van het kwaad niet onderschatten. Maar Gods almacht is zeker, zijn liefde groter dan ons hart. Wie volhoudt en blijft vertrouwen, die zal het leven vinden.
Laten wij bidden om Gods Geest van wijsheid en kracht. En met een ruim hart luisteren wat de H. Schrift ons te zeggen heeft.

donderdag 18 oktober 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVIII per annum feria VI


   Ad Officium lectionis

Lectio altera

E Libris sancti Augustíni epíscopi De Civitáte Dei (Lib. 10, 6: CCL 47, 278-279)

Tweede lezing

Uit het boek over ‘De stad Gods’, van de H. Augustinus, bisschop
(Lib. 10, 6: CCL 47, 278-279)

Op iedere plaats wordt er aan mijn naam geofferd en een reine offerande opgedragen

Een waar offer is ieder werk, waardoor wij in heilige eensgezindheid God aanhangen, ieder werk namelijk, dat betrokken is op dat doel van het goede, waardoor wij waarachtig gelukkig kunnen zijn. Vandaar dat de barmhartigheid zelf, waarmee wij een mens te hulp komen, geen offerande is, als het niet om God geschiedt. Want hoewel iets van een mens uitgaat of door een mens gebracht wordt, is toch de offerande zelf een goddelijk iets, zodat het ook door de Latijnen met het woord sacrificium wordt benoemd. Vandaar dat ook de mens zelf, die in naam van God wordt geheiligd en Hem wordt toegewijd, een offerande is, in zoverre hij aan de wereld sterft en voor God leeft. Want ook dit is een akte van barmhartigheid, van die barmhartigheid die men zichzelf bewijst. Daarom staat er geschreven: Heb medelijden met uw ziel, doordat gij God zoekt te bevatten.

Omdat nu de ware offeranden bestaat in werken van barmhartigheid zowel jegens onszelf als jegens onze naaste, welke werken op God worden betrokken – werken van barmhartigheid hebben echter altijd tot doel te bevrijden van ellende en hierdoor gelukkig te zijn (wat alleen maar mogelijk is door dat goed, waarover gesproken is: Doch mij is het goed, in Gods nabijheid te blijven) – dan volgt zonder meer, dat de gehele verloste stad, dit is, de vereniging en de gemeenschap der heiligen, als een alomvattende offerande aan God wordt gebracht door de Hogepriester, die zich zelf voor ons, opdat wij het lichaam van een zo verheven hoofd zouden zijn, heeft geofferd in zijn lijden volgens zijn gestalte van dienaar-zijn. Die gestalte bood Hij aan, in die gestalte werd Hij geofferd, omdat Hij volgens die gestalte middelaar is, in die gestalte priester, en daarin ook offerande is.

Nadat de Apostel ons vermaand heeft, dat wij onze lichamen zouden aanbieden als een levend, heilig, aan God welgevallig offer; een geestelijke eredienst, die ons past, en dat wij ons niet gelijkvormig moeten maken aan deze wereld, maar ons omvormen in nieuwheid van geest, om te getuigen, wat de wil van God is, wat een goede, welgevallige, volmaakte en volledige offerande is, gaat de Apostel aansluitend aan deze vermaning voort: Krachtens de genade, die mij is geschonken, zeg ik tot ieder van u: schat uzelf niet hoger dan gij moogt schatten, schat uzelf met bedachtzaamheid naar de mate van het geloof, die God ieder persoonlijk heeft toebedeeld. Want zoals wij in een en hetzelfde lichaam vele ledematen hebben, hebben deze niet alle dezelfde taak. Zo vormen wij velen tezamen ook één lichaam in Christus, maar als enkelingen zijn wij ledematen, op elkander aangewezen, in het bezit van verschillende gaven overeenkomstig de genade, die ons gegeven is.

Dat is de offerande van de christenen, velen vormen één lichaam in Christus. Dat brengt de Kerk ook dikwijls in praktijk bij het altaar-sacrament, dat de christenen bekend is en waar aan die Kerk wordt voorgehouden, dat in hetgeen zij offert, zij zichzelf offert.

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVIII per annum feria V H. Augustinus Zie, Ik zal mijn volk verlossen


  Ad Officium lectionis




Lectio altera

Ex Tractátibus sancti Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 26, 4-6: CCL 36, 261-263)

Tweede lezing

Uit de verhandelingen op het Johannes-Evangelie, van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 26, 4-6: CCL 36, 261-263)

Zie, Ik zal mijn volk verlossen

Niemand komt tot Mij, als de Vader hem niet trekt. Meen maar niet, dat gij tegen uw wil wordt getrokken. De ziel wordt ook getrokken door de liefde. Ook moeten we niet vrezen als wij door mensen, die woorden wikken en wegen, maar die er ver van verwijderd zijn om juist goddelijke dingen te begrijpen, misschien worden terecht gewezen bij dit evangelisch woord uit de heilige Schriften, en zij ons zeggen: ‘Hoe kan ik vrijwillig geloven, als ik word getrokken?’ Ik antwoord daarop: ‘Vrijwillig is te weinig, gij wordt zowaar door begeerte getrokken.’

Wat is dan: getrokken worden door begeerte? Hebt vreugde in de Heer en Hij schenkt u wat uw hart maar begeert. Het is een zeker genot van het hart, voor wie dat hemels brood zoet is. En als verder een dichter mag zeggen: ‘Eenieder wordt door zijn begeerte getrokken’, is het niet de noodzaak, die trekt, maar de begeerte; geen plicht maar het genoegen. Hoeveel te meer moeten wij zeggen, dat die mens tot Christus wordt getrokken, die zijn genoegen vindt in de waarheid, in de gelukzaligheid, in de gerechtigheid, in het eeuwig leven, dat tezamen Christus is.

Of hebben alleen de lichamelijke zintuigen hun genoegens, terwijl de ziel geen deel heeft aan de haar toekomende genoegens? Als de ziel haar eigen genoegens niet heeft, hoe kan er dan gezegd worden: Daarom zoeken de kinderen der mensen hun toevlucht in de schaduw van uw vleugelen; zij worden dronken van de overvloed van uw huis; Gij laaft ze aan uw stroom van geneugten. Want bij u is de bron van het leven; in uw licht aanschouwen wij het licht?

Geef mij iemand, die bemint, en hij zal begrijpen, wat ik zeg. Geef mij iemand, die verlangt, die hongert; geef mij in deze woestijn een zoeker en een dorstige en die verlangt naar de bron van het eeuwig vaderland; geef mij zo iemand en hij zal weten, wat ik bedoel. Maar als ik tot een koud mens spreek, begrijpt hij niet, wat ik zeg.

Houd een schaap een groen takje voor en gij zult het tot u trekken. Houd een jongen noten voor en hij wordt aangetrokken. Waarheen hij gaat, wordt hij getrokken; hij wordt aangetrokken door te beminnen; hij wordt aangetrokken zonder geslagen te worden, hij wordt aangetrokken door de band van het hart.

Als dan deze dingen, die uit aardse genoegens en lusten bestaan en aan geliefden getoond worden, aantrekken, omdat het waar is, dat ‘eenieder door zijn begeerten wordt aangetrokken’, zou dan niet Christus, geopenbaard door zijn Vader, ons aantrekken? Want wat verlangt de ziel vuriger dan de waarheid? Waarheen moet hij zijn dorstige mond richten; waarom moet hij wensen, dat zijn verhemelte van binnen gezond is om het ware te beoordelen, tenzij om de wijsheid, de gerechtigheid, de waarheid en de eeuwigheid te eten en te drinken?

Want, zegt de Schrift: Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, d.w.z. hierbeneden, want zij zullen verzadigd worden, d.w.z. daarboven! Ik vergeld hem, wat hij bemint. Ik vergeld, wat hij hoopt. Hij zal zien, wat hij geloofde, toen hij nog niet zag. Hij zal eten, waarnaar hij hongerde en gelest worden met dat, waarnaar hij dorstte. Wanneer? Bij de verrijzenis van de doden, want Ik zal hem opwekken op de jongste dag.

zondag 14 oktober 2018

Moratorium wegens retraite!


Tot volgende week zaterdag hebben wij onze jaarlijkse retraite. Weblog, website en twitteraccount worden dan niet bijgewerkt. Na de retraite nemen wij met nieuwe energie de draad weer op.

Enkele  gedachten over retraites:

From "Scalia Speaks: Reflections on Law, Faith, and Life Well Lived" van Antonin Scalia, Christopher J. Scalia, Edward Whelan, Ruth Bader Ginsburg 2017:

"Any person who believes in the transcendental has to go on a retreat periodically. Because the world believes in the pragmatic rather than the transcendental, and you will lose your soul (that is to say, forget what and who you are) if you do not get away from the noise now and then to think about the First Things."

"If you have transcendental principles—which for Catholics means if you believe in Jesus Christ and His Church—they have to shape your entire worldview."

Rev. Paul Scalia "That Nothing May Be Lost. Reflections on Catholic Doctrine and Devotion" 2017:

"Christ was going to the One Who is All—to His Father. He removed Himself from the crowds not because He had enough of them (He is not like us in that regard), but to give Himself “in prayer to God” (Lk 6: 12). He retreated so that He could enter into uninterrupted conversation with His Father."

zaterdag 13 oktober 2018

Nieuw licht in onze Basiliek op de Kerkberg








Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVII per annum sabbato Ministerium actionis nostræ.De bediening van ons ambt.


  Ad Officium lectionis

 Lectio altera

Ex Homilíis sancti Gregórii Magni papæ in Evangélia
(Hom. 17, 3. 14: PL 76, 1139-1140. 1146)

Tweede lezing

Uit de homilieën van de H. Gregorius de Grote, paus, op de Evangeliën
(Hom. 17, 3. 14: PL 76, 1139-1140. 1146)

De bediening van ons ambt

Laten wij eens luisteren naar hetgeen de Heer zei, nadat Hij de predikers had uitgezonden: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen naar zijn oogst. Bij de grote oogst zijn de arbeiders weinig in getal. Wij kunnen dit niet nazeggen zonder grote droefheid, omdat, ofschoon er zijn, die het goede zouden willen horen, degenen ontbreken om dit vóór te houden. Zie eens: een wereld vol van priesters en toch wordt er voor de oogst maar zelden een arbeider gevonden, omdat wij het priesterambt wel op ons hebben genomen, maar de verplichtingen ervan niet volbrengen.

Maar bedenkt, zeer geliefde broeders, bedenkt wat er gezegd wordt: Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen naar zijn oogst. Vraagt gij voor ons, dat wij op waardige wijze voor u kunnen werken, dat onze tong niet zwijgt om te vermanen, om te voorkomen dat na de aanvaarding van ons predikambt ons zwijgen ons aanklaagt bij de rechtvaardige rechter. Dikwijls toch, naar de mate van hun eigen boosheid, weerhouden predikers hun tong. Dikwijls ook gebeurt het door de schuld van de toehoorders, dat bij de leiders het woord van de prediking verstomt.

Immers uit eigen boosheid weerhoudt de prediker zijn tong, zoals de Psalmist zegt: God zegt tegen de zondaar, hoe waagt gij het over mijn geboden te spreken? En door de zonde van de toehoorders van de andere kant wordt de stem van de predikers tot zwijgen gebracht, zoals de Heer zegt bij Ezechiël: Uw tong zal ik vast laten kleven aan uw verhemelte, zodat gij stom wordt en voor hen geen strafprediker meer kunt zijn; want zij zijn een onhandelbaar volk. Alsof hij openlijk wilde zeggen: Daarom wordt u het woord van de prediking onthouden, omdat het volk mij door zijn werken verbittert en het geen aansporing van de waarheid verdient. Dat wegens de schuld van het volk aan de predikers het woord wordt onttrokken, wordt niet gemakkelijk ingezien. Omdat men heel goed weet, dat het zwijgen van de herder soms hemzelf, maar altijd zijn kudde schaadt.

Er is nog iets anders, zeer geliefde broeders, wat mij zeer bedroeft aangaande het leven van de herders, maar om te voorkomen, dat dit voor iemand persoonlijk beledigend kan schijnen, beschuldig ik mijzelf ook evenzeer. Hoewel gedwongen door de hachelijke toestand van deze barbaarse tijd, bevind ik mij hierin zeer ongaarne.

Wij zijn tot uiterlijkheden vervallen; sommigen zaken nemen wij op ons om de eer, andere omwille van ons ambt. Wij verwaarlozen de dienst van de prediking en tot onze straf, zoals ik het zie, worden wij bisschoppen genoemd, die wel die eervolle naam dragen, maar niet de vereiste deugd bezitten. Want zij, die ons zijn toevertrouwd, verlaten God en wij zwijgen. Zij verkeren in slechte gewoonten en wij steken hun de hand van de vermaning niet toe.

Maar wanneer zullen wij, als wij ons leven verwaarlozen, dat van anderen kunnen verbeteren? Want als wij onze aandacht aan wereldse zorgen wijden, worden wij in ons inwendig leven des te ongevoeliger naarmate wij meer belangstelling schijnen te hebben voor het uitwendige.

Daarom zegt de heilige Kerk terecht over haar zieke leden: Zij stellen mij aan als bewaker in de wijngaarden, maar ik heb mijn wijngaard niet bewaakt. Als bewakers in de wijngaarden aangesteld, hebben wij onze wijngaard allerminst bewaakt, want terwijl wij met uitwendige zorgen bezig waren, hebben wij de dienst van ons ambt verwaarloosd. 

vrijdag 12 oktober 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXVII per annum feria VI De ontwikkeling van het christelijke dogma


   Ad Officium lectionis



Lectio altera

Ex Commonitório primo sancti Vincéntii Lirinénsis presbýteri.
(Cap. 23: PL 50, 667-668)

Tweede lezing

Uit de eerste ‘Commonitorium’ van de H. Vincentius van Lérins, priester
(Cap. 23: PL 50, 667-668)

De ontwikkeling van het christelijke dogma

Men zal de vraag stellen: ‘Is er geen ontwikkeling mogelijk in de leer van Christus’ Kerk?’ Daar kunnen we op antwoorden: zeer zeker en zelfs een zeer grote. Want wie is zo afgunstig op de mensen of zo haatdragend jegens God, om dit te willen beletten? Als er tenminste sprake is van een echte ontwikkeling op geloofsterrein, niet van een verandering. Want het behoort tot de ontwikkeling, dat een bepaalde zaak in zichzelf wordt uitgebreid; maar er is sprake van verandering, als iets in iets anders wordt omgevormd.

Daarom moet in de loop van de tijden en geslachten het begrip, de kennis en de wijsheid, zowel van enkelingen als van allen tezamen, van iedere mens apart en van heel de Kerk groeien en veel en vurig voortgang maken, maar dan groeiend naar eigen natuur, dit is, in dezelfde leerstelling; in dezelfde zin en dezelfde gedachte. [cf. Vat. I].

Laat daarom de godsdienst in de zielen de physieke groei der lichamen navolgen van welke lichamen de delen zich met de jaren ontwikkelen en groeien, maar toch dezelfde lichamen blijven. Er is een groot verschil tussen de bloei van de jeugd en rijpheid van de ouderdom. Maar toch zijn de ouden dezelfde, die eens jeugdig waren. Want hoewel de taille en de allure van een en hetzelfde wezen zijn veranderd, blijft het hier toch de ene en dezelfde natuur en de ene en zelfde persoon.

De ledematen van zuigelingen zijn klein, die van volwassen mensen groot, maar het blijven dezelfde ledematen. Kleine kinderen hebben evenveel ledematen als volwassenen. Wat zich op rijpere leeftijd in het lichaam vertoont, was er tevoren al in embryonale toestand ingezaaid, zodat er bij oude mensen later niets nieuws verschijnt, wat niet reeds in verborgen toestand in het kinderstadium aanwezig was.

Daarom is er geen twijfel aan, dat dit de regelmatige en juiste weg is van ontwikkeling, en dat dit de wettige en allerschoonste ontwikkeling is van het geloof, zoals het getal der levensjaren bij volwassenen die vermogens en vormen doet aannemen, die de wijsheid van de Schepper in de kindsheid in kiem had vóór-gevormd.

Als nu een menselijk wezen zich ontwikkelt tot een beeld, dat afwijkt van zijn soort, of wanneer het aantal ledematen wordt vermeerderd of verminderd, zal het gehele lichaam te gronde gaan of monsterachtig worden of zeker een verzwakking ondergaan. Zo moet ook het dogma van het christelijk geloof die wetten van ontwikkeling volgen, dat het zich in de loop van de jaren kan consolideren, zich in de tijd kan verbreden en door haar ouderdam kan stralen.

Onze voorouders hebben vroeger op het bouwland van de Kerk het zaad gezaaid van het koren des geloofs. Het zou daarom hoogst boosaardig en absurd zijn, dat wij, hun nakomelingen, in plaats van de zuivere waarheid van het graan, de ondergeschoven dwaling van het onkruid zouden oogsten.

Of liever: het is rechtvaardig en billijk, dat, wanneer het begin en het einde van de ontwikkeling niet met elkaar in strijd zijn, wij ook van de volgroeide leer het graan mogen oogsten van het dogma; zodat, wanneer iets van het oorspronkelijk zaad zich door de tijd heeft ontwikkeld, men zich nu kan verheugen en het tot bloei brengen.