maandag 16 mei 2022

Heilige Titus Brandsma - De spiritualiteit van de Kanunnikessen van het Heilig Graf 3 slot

Van Ons Geestelijk Erf

de spiritualiteit van de Kanunnikessen van het Heilig Graf 3 (slot)



De Kanunnikessen van het H. Graf

Was de viering van de Liturgie met de H. Mis als middelpunt met daaromheen de Kerkelijke Getijden de glorie van de Orde der Kanunnikessen, deze streng-liturgische instelling toont haar kracht en bloei in de uitbreiding er van met tal van andere semi-liturgische oefeningen van godsvrucht als processies en niet het minst allerlei Getijden, geïnspireerd door bijzondere devoties.
De Liturgie zelf met de H. Mis als middelpunt wijst op een hooge en diepe vereering van de H. Eucharistie. Hiervan hebben we voor onze streken ook een bewijs in het aandeel, dat de Kanunnikessen hadden in de verbreiding van de oefening van het Veertig-urengebed. Wij zien haar kloosters geregeld opgenomen onder de kerken, waar op de beurt het veertig-urengebed, over vier dagen verdeeld, werd gehouden.

Naast de godsvrucht tot het H. Sacrament staat die tot Maria op de eereplaaats. Elken dag werden naast en in aansluiting aan de Groote Kerkelijke Getijden de Getijden van de H. Maagd gebeden. De Zusters namen dit gebruik van de Paters over, die het reeds spoedig in hun kloosters hebben ingevoerd. Het dagteekent bij dezen reeds uit de twaalfde eeuw. Alleen onder de hooge Octaven van Paschen en Pinksteren bleef het achterwege, omdat deze Octaven met zooveel luister werden gevierd en de Getijden, dan geheel gezongen, zooveel tijd  in beslag namen, dat er voor de andere oefeningen geen voldoende tijd overbleef. En niet slechts de Getijden van Maria werden dagelijks gebeden, maar ook de Getijden van de overledenen voor de weldoeners. Was dit in den regel tot één nocturn beperkt, bij het sterven van een lid van het klooster bad men de volledige Getijden met negen lessen. Men staat verwonderd over den tijd, voor het gebed gevraagd. Deze verplichte gebeden bewijzen duidelijk, dat in de eerste tijden der Orde het zwaartepunt geheel lag in het gebed en de verheerlijking van God en dat er voor andere werkzaamheden slechts weinig tijd kon overblijven. Dit was trouwens niet alleen bij de Kanunniken en Kanunnikessen van het H. Graf het geval, hetzelfde zien wij  bij de meeste oude kloosterorden.  Omdat er bij de leden, tot het koor verplicht, zoo weinig tijd voor andere bezigheden overbleef, was de opname van leekebroeders en leekezusters hiervoor als vanzelfsprekend en daardoor gewettigd. Later toen dezer getal werd beperkt en van de kloosters ook ander werk werd gevraagd, werd de tijd voor het koorgebed  geleidelijk sterker ingekrompen en verviel niet slechts het aantal, maar ook de duur van van de liturgische en semi-liturgische gebeden. Vooral toen het onderwijs steeds meer tijd vroeg, moest wel aan het koorgebed een beperkter plaats op de dagorde gegeven worden, wat echter niet wegneemt, dat steeds de Getijden daarop een eereplaats hebben en daaraan groote zorg wordt gewijd.

Er zijn allerlei aanwijzingen, dat de Kanunnikessen van het H. Graf reeds in de 15de, 16de en 17de eeuw onderricht gaven aan jonge meisjes en haar huizen voor dit onderricht in beperkte mate openstelde, maar het bleef iets bijkomstigs, iets dat gedaan werd om in plaatselijke nooden te voorzien of ter opleiding van meisjes, die zich tot de Orde getrokken gevoelden en voor wie reeds vroeg een plaatsje werd gevraagd ter voltooiing harer opvoeding.
Eigenlijk eerst op het einde der 18e eeuw zien wij, meer bijzonder in het prinsbisdom Luik de medewerking der Zusters gevraagd om scholen te openen of te hervormen, niet enkel voor de godsdienstige en zedelijke opvoeding, maar tevens voor haar intellectuele vorming en ontwikkeling. De Kanunnikessen van het H. Graf hebben deze oriëntering van het onderwijs voor meisjes aangegrepen om van hare scholen instellingen niets slechts van opvoeding, maar ook van onderwijs te maken en zij zijn daarin op bijzondere wijze geslaagd. Men vindt haar scholen in het prinsdom van Luik aangegeven als behoorend tot de beste. Op het einde der 18de eeuw zien wij in de scholen en internaten het onderwijs aanzienlijk uitgebreid en zich niet meer bepalen tot de leerstof der lagere school, maar ver daarboven uitgaan. Dat wil niet zeggen, dat zij daarnaast ook niet les blijven geven aan kleinere meisjes om dezen een eerste opleiding in lezen en schrijven, godsdienstonderricht en zedelijke vorming te geven, maar geleidelijk steeg toch het peil van haar onderwijs-inrichtingen, vooral in verband met de hoogere eischen, die aan de vrouw in de wereld werden gesteld. Zoo begrijpen wij ook, dat in onzen tijd van steeds verder voortschrijdende intellectuele ontwikkeling van het meisje de scholen der Kanunnikessen met deze hoogere eischen zijn meegegaan en nog steeds vooraan staan in de rijen van scholen en instellingen voor de hoogere vorming der vrouwelijke jeugd. Het lag derhalve volkomen in de lijn van de ontwikkeling der Orde, dat zij met behoud van haar liturgisch karakter te Nijmegen overgingen tot de opening van een Hooger Instituut voor vrouwen, allernauwst aansluitend aan het Universitair Onderwijs ter plaatse gegeven.
Heel sterk valt op, dat de Kanunnikessen bij haar onderricht aan meisjes in vroeger eeuwen er hooger prijs op hebben gesteld, daarbij het eigen van de wereld afgesloten leven zooveel mogelijk te bewaren, in die mate zelfs, dat meisjes aan haar zorgen toevertrouwd binnen het slot woonden en daar het noodige onderricht ontvingen. Omdat deze strenge afsluiting van de meisjes van de buitenwereld op den duur niet overeenkwam met de eischen aan haar opvoeding en ontwikkeling gesteld, werden ook de Zusters verplicht, de regelen van het Slot eenigszins te verzachten en voor de scholen buiten het Slot te gaan. Al zijn zij daardoor in eenigszins vrijer verkeer met de wereld gekomen, dat wil toch geenszins zeggen, dat zij in haar klooster niet een vrij strenge afscheiding en afsluiting van de wereld hebben bewaard.

Wij moeten nog een oogenblik aandacht vragen voor haar kloostergebouw, dat, gelijk wij zien, zulk een voorname plaats in haar leven inneemt, de wereld is, waarin de Kanunnikes leeft. In de beschrijving van de heerlijkheid der Orde “La gloire de l’Ordre” beschrijft L. Jegher ons, dat de oude constituties der Orde willen, dat haar kloosters gebouwd worden naar het voorbeeld van het klooster van het H. Graf te Jeruzalem, zoodat er, evenals in en vanuit dat klooster talrijke processies trokken naar de Heilige Plaatsen, zoo ook op de terreinen der kloosters soortgelijke processies kunnen worden gehouden, binnen de muren van het klooster van het H. Graf zelf, naar de Kribbe van Bethlehem, naar Bethanië, naar den berg van Calvarië, naar Sion, naar het dal van Josaphat enz. Het is zeker, dat in enkele oudere kloosters deze constituties hebben geleid tot een bouw in den trant van het groote Jeruzalemsche klooster, maar jammer genoeg hebben de nieuwere kloosters deze bepaling minder streng onderhouden met het gevolg, dat er niet die traditie leeft, welke in enkele oudere gevonden wordt, o.a. in Denkendorf in Würtemberg en Barletta in Italië. Traditioneel in de Orde is de bouw in vier vleugels rondom een vierkant of langwerpig vierkant, dat een binnenhof vormt.

In den kruisgang wandelde men niet alleen, maar hield ook bij voorkeur de voorgeschreven of in gebruik genomen processies. Een der vier gangen liep gewoonlijk langs de kerk of kapel op. Deze werd in den regel zoo gebouwd, dat zij minstens met den voorgevel of den zijgevel langs de straat lag om op die wijze de geloovigen gelegenheid te bieden de Getijden en de H. Mis in de kapel of de kerk bij te wonen en aldus te deelen in de plechtige liturgische diensten, daar door of voor de Zusters gehouden. Om de geloovigen vrij uitzicht op de liturgische handelingen te geven, weerde men uit de kerk zooveel mogelijk pilaren, zijbeuken of uitstekende transepten. Allen in de kerk moesten op het koor kunnen zien om zooveel mogelijk een geestelijke gemeenschap met de biddende Zusters te vormen en dezen anderzijds aan te sporen, haar Getijden zoo godvruchtig en plechtig mogelijk te bidden.
              
Het spreekt vanzelf, dat de hoogere ontwikkeling, welke het onderwijs der meisjes van de Zusters-leeraressen vraagt, aan de Zusters meer intellectueel contact met de wereld heeft gegeven en in stijgende lijn zal blijven geven en dit hooger opvoeren van het peil van haar onderricht, van de kloosters der Kanunnikessen centra heeft gemaakt van cultureel leven, welke vooral voor de vrouwen aantrekkelijke toevluchtsoorden zijn voor dagen van geestelijke afzondering of van inkeer. Onder dit opzicht kunnen deze kloosters veel zegen brengen aan hun omgeving.
              
Er zou over de Kanunnikessen van het H. Graf nog veel te zeggen zijn, maar voor wie bijzonder belang stelt in haar geschiedenis, wijzen wij er op, dat een Kanunnikes van het H. Graf Zuster Hereswitha uit het groote klooster van Turnhout dezen zomer aan de Universiteit van Leuven promoveerde op een lijvig, rijk gedocumenteerd proefschrift, dat tot titel draagt: “De vrouwenkloosters van het H. Graf in het Prinsbisdom Luik vanaf hun ontstaan tot aan de Fransche revolutie 1480-1798”. Hieraan ontleenden wij veel van hetgeen wij in deze drie artikelen over de Orde van het H. Graf mochten schrijven, maar er is geen sprake van, dat met deze drie betrekkelijk korte artikelen een ook maar eenigszins volledige samenvatting van dit werk is gegeven. Gaarne sluiten we dan ook dit artikel met de aansporing dit mooie boek te lezen.
T.B.

De Gelderlander
13-9-1941