John Henry Newman
[1801-1890]
Mei-meditaties 11 – Maria
Boodschap:
Spiegel
van rechtvaardigheid
Hier
moeten we eerst de betekenis beschouwen van het woord “rechtvaardigheid”, zoals
het door de Kerk wordt gebruikt; want hier heeft het niet de betekenis van wat
er in het gewone taalgebruik mee bedoeld wordt. Met “rechtvaardigheid” wordt
niet bedoeld de deugd van eerlijkheid, van billijkheid, van oprechtheid in onze
betrekkingen met anderen. Het is een woord dat alle deugden tegelijk aanduidt,
een volmaakte, deugdzame staat van de ziel, - gerechtigheid of zedelijke
volmaaktheid; daarom beantwoordt het bijna geheel aan wat men bedoelt met
“heiligheid”.
Als
dus Onze Lieve Vrouw genoemd wordt “Spiegel van Rechtvaardigheid”, dan wordt
daarmee bedoeld dat zij de spiegel is van heiligheid, van deugdzaamheid, van
bovennatuurlijke goedheid.
En
wat bedoelt men verder met het woord “Spiegel”? Een spiegel is een oppervlakte
die weerspiegelt, zoals stil water, gepolijst staal of een glasspiegel. Wat is
het dat Maria weerspiegelde? Zij weerspiegelde de Heer zelf, en Hij is de
oneindige Heiligheid. Daarom weerspiegelde zij, zover als dat voor een schepsel
mogelijk is, zijn goddelijke Heiligheid, en dus is zij de spiegel van
Heiligheid of, zoals de Litanie zegt, van Rechtvaardigheid.
Vragen
wij hoe het geschied is dat zij de goddelijke Heiligheid weerspiegelde, dan is
het antwoord: doordat zij met Hem leefde. Wij kunnen iedere dag zien hoe mensen
op hen die zij liefhebben, beginnen te
lijken. Als ze samenleven met hen die ze niet liefhebben, zoals leden van een
familie die ruzie met elkander hebben, dan beginnen ze hoe langer ze bijeen
leven des te minder op elkander te lijken. Houden zij echter van elkander,
zoals man en vrouw, ouders en kinderen, broers met broeders of zusters,
vrienden bij vrienden, dan beginnen ze na verloop van tijd verwonderlijk veel
op elkander te lijken. Dit kunnen wij allen zien, we kunnen het met onze eigen
ogen en oren waarnemen; in de uitdrukking van hun gelaatstrekken, in hun stem,
in hun gang, in hun taal, zelfs in hun handschrift gelijken ze op elkander, -
en dat gaat op voor hun geest, voor hun meningen, voor hun voorkeur, voor hun
liefhebberijen. En hetzelfde zal ongetwijfeld ook voor de staat van hun ziel,
die we niet kunnen zien, wel gelden, zowel ten goede als ten kwade.
Bedenken
we nu dat Maria haar goddelijke Zoon beminde met een onuitsprekelijke liefde;
en bedenken we daarbij ook dat zij Hem geheel voor zich had dertig jaar lang.
En daar zij reeds vol van genade was voordat zij Hem ontving in haar schoot,
moet zij toch wel een buitengewone en onbegrijpelijke heiligheid bereikt
hebben, toen zij dertig jaar lang zo dicht bij God geleefd had; een heiligheid
zoals alleen engelen kunnen bezitten, die Gods hoedanigheid weerspiegelen met
een volheid en nauwkeurigheid, waaraan we bij geen enkele heilige op aarde,
geen heilige kluizenaar of maagd, ooit kunnen denken. In waarheid is zij dus Speculum Iustitiæ, de Spiegel van de
Goddelijke Volmaaktheid.