zaterdag 28 februari 2015

De Kerkberg aan de Roer (NL) en de Berg Thabor in het Heilig Land


De Kerkberg aan de Roer (NL) en de Berg Thabor in het Heilig Land

In 1965/1966 werd de autonome priorij op de Kerkberg in Sint Odiliënberg officieel krachtens besluit van de Heilige Stoel naar de berg Thabor in het Heilig Land vernoemd. Daarvóór was de verwijzing naar de berg Thabor echter al eeuwenlang ingebed in de plaatselijke traditie. Op de heilige Berg Thabor voltrok zich de Transfiguratie (de Gedaanteverandering) en aanschouwden de apostelen Petrus, Johannes en Jacobus hoe Jezus veranderde in een hemelse gestalte en vergezeld werd door de profeten Mozes en Elia.
Matt. 17, 1-9
1 Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee een hoge berg op, waar Hij met hen alleen was. 2 Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante. Zijn gezicht ging stralen als de zon en zijn kleren werden wit als licht. 3 Opeens verschenen hun Mozes en Elia, in gesprek met Hem. 4 Petrus zei daarop tegen Jezus: ‘Heer, het is maar goed dat wij hier zijn. Als U wilt, zal ik hier drie hutten maken, voor U een en voor Mozes een en voor Elia een.’ 5 Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam een lichtende wolk die hen overdekte, en opeens klonk er een stem uit die wolk: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind. Luister naar Hem.’ 6 Toen de leerlingen dat hoorden, wierpen ze zich op de grond en werden ze vreselijk bang. 7 Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: ‘Sta op en wees niet bang.’ 8 Toen ze hun ogen opsloegen, zagen ze niemand meer dan Jezus alleen. 9 Terwijl ze van de berg afdaalden, gebood Jezus hun: ‘Vertel niemand van dit visioen voordat de Mensenzoon uit de doden is opgewekt.’
De ligging van de Sint Petrusberg - eenzaam oprijzend in een glooiend landschap - en de daar eeuwenoude aanwezige sacrale cultus, onttrokken aan het wereldse bedrijf en dus geschikt voor contemplatie, riepen welhaast als vanzelf een identificatie met de heilige berg Thabor in Palestina op.


Een vondst bij de opgravingen in 1878 (1) op de Kerkberg in de aanloop naar de kerkrestauratie 1880-1886 bevestigt deze traditionele identificatie van de Kerkberg met de berg Thabor. Men ontdekte twee reliëfs (2) in Romaanse stijl van kolenzandsteen met de figuren en de namen van de apostelen Joannes en Jacobus.  Deze apostelen waren met de apostel Petrus  - de oude kerkpatroon van Sint Odiliënberg tot 1686 - aanwezig bij de Gedaanteverandering van Christus op de berg Thabor.
Van de hoofdfiguur van deze groep, de apostel Petrus, werd geen reliëf aangetroffen. Mogelijk had zijn beeld als patronus ecclesiæ  een meer centrale plaats in het interieur, bijvoorbeeld op het aan de H. Petrus toegewijde hoofdaltaar. Gedateerd begin 12e eeuw en kunsthistorisch verwant met producten uit de Maastricht-Luikse school (3) waren deze twee reliëfs blijkbaar bij de kerkrestauratie van 1680-1686 niet meer in de toen door pastoor W. Basel gerestaureerde kerk opgenomen: vermoedelijk  zijn  de reliëfs relicten van de in de loop van de 12e eeuw gebouwde Romaanse kerk. Hoe deze  waardevolle reliëfs in de grond terecht zijn gekomen, is niet bekend en vraagt nader onderzoek.

De Akense beeldhouwer W.Pohl vervaardigde tijdens de restauratie van 1880-1898, in opdracht van pastoor M. Willemsen (1878-1904), replica’s van deze reliëfs en bovendien in dezelfde stijl vier nieuwe reliëfs voorstellende de apostel Petrus en de drie Bergse heiligen: Wiro, Plechelmus en Otgerus. Deze drie dubbelbeelden - waarbij de drie apostelen van de Thaborberg en de drie ‘apostelen’ van de kerkberg van Sint Odiliënberg als een zichtbare eenheid werden bijeengebracht - kregen hun plaats op het parochiealtaar dat aan de H.Wiro was toegewijd en dat zich bevond  in het midden van de scheiding tussen koor en schip. Aan de schipzijde werden de nieuwe reliëfs van de drie Bergse heiligen geplaatst  en aan de koorzijde – ziende naar het daar staande hoogaltaar -  de twee replica’s van de twaalfde-eeuwse reliëfs van Jacobus en Johannes, samen met de in dezelfde stijl vervaardigde afbeelding van de apostel Petrus (4).

In een verslag van de “Kunstreis van het St. Bernulphus-Gilde naar Limburg” (5) met een bezoek aan de kerk van Sint Odiliënberg op 1 juni 1888, worden de 12e-eeuwse beelden van de Apostelen Johannes en Jacobus met de ‘Thaborapostelen’in verband gebracht: “…met het beeld van den kerkpatroon, de H.Petrus, die zich zeker binnen de kerk bevond, hebben wij hier derhalve Apostelen van den Thabor, om ons te herinneren dat ook deze berg de Thabor was, waar de heerlijkheid Gods aan de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus verschenen is” (!)

Getuige een bidprentje van het overlijden van Zuster Lucia (Elisabeth van Melick, * Melick 1867- St. Odiliënberg 1897) (6) werd het H. Grafklooster  ‘klooster Thabor’ genoemd. Ook in de beleving van de bewoners van plaats en regio werd bovengenoemde parallel getrokken: “Wie zal ons zeggen”, roept een predikant bij het Twaalfhonderd Jubileum [1910] van het sterfjaar van de H. Wiro uit, “hoevelen de heilige berg bezochten, tot de drie mannen kwamen, Wiro, Plechelmus en Otgerus, die, evenals de Apostelen op de berg getuigen waren van ’s Heren Gedaanteverwisseling, getuigen waren van een andere transfiguratie, welke de Heer in zijn oneindige barmhartigheid bewerkte in de zielen van de zondaars op mystieke wijze door zijn heilig Lichaam en Bloed, en die van de Petrusberg een nieuwe Thabor maakte?” (7)

Binnen de kanonikale orde van het H.Graf bestaat de traditie priorijen te vernoemen naar de H. Plaatsen, de plaatsen in het H.Land die door een bijzondere band met het leven en sterven van Jezus verbonden zijn, zoals Bethlehem, Jeruzalem, Olijfberg, Sion, H.Kruis, Calvarië, Emmaus, Cedron enz.  De naam Thabor past ook in dit licht perfect in de traditie van de orde.

Tot op de dag van vandaag kan iedere bezoeker ervaren dat op de in het oog springende Kerkberg aan de Roer een sfeer van sacraliteit en eeuwenlang gebed heerst. Het is een plaats waar ietwat onttrokken aan de beperkingen van tijd en plaats, hemel en aarde elkaar even raken, zoals eens bij de Gedaanteverwisseling op de berg Thabor; een plaats die uitnodigt tot gebed, een plaats waar Gods stem ons kan raken, zoals die op de berg Thabor tot de door Jezus meest geliefde apostelen sprak: ‘Dit is mijn Zoon, mijn welbeminde, in wie Ik vreugde vind. Luister naar Hem”.

(1) Bericht in de Maas- en Roerbode, zaterdag 6 juli 1878
(2) Twee smalle stroken van kolenzandsteen, resp. 125 en 130 cm hoog, rond 28 cm breed en 20 à 21 cm dik. De bewerking van de rugzijde leidt tot de conclusie dat zij opgesteld stonden tegen een wand of een of ander architectuuronderdeel. Een andere veronderstelling is dat zij deel uitmaakten van een altaarretabel (Von Fisenne). Cf. Dr. J.J.M. Timmers, De kunst van het Maasland, I, De Romaanse periode. Van Gorcum Assen i.s.m. Stichting Maaslandse Monografieën, 1971, pp. 283-286 met illustraties.
(3) Cf. M. Hoogesteijn, Romaans beeldhouwwerk in Utrecht en de relatie met Maastricht en Luik. Scriptie ter afsluiting van propedeusewerkgroep II. Collegejaar 1989/1990, Leiden-Amsterdam, 1990, p. 12.
(4) Dr. C.A.A. Linssen, Pastoor M.A.H. Willemsen van Sint Odiliënberg 1831-1904. Een schets van leven en werken. Overdruk uit: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 128 (1992), 121-184, p. 158.
(5) Verzamelband Gildeboeken van het St. Bernulphus-Gilde 1885-1889. Catharijnenconvent Utrecht, 27.
(6) Archief Priorij Thabor. Dochter van Engelbertus van Melick en Cunegondis Roemen, Melick. Intrede te Bilzen, 6 jan. 1890 en eeuwige professie aldaar 22 sept. 1891. Op 18 sept. 1896 naar Sint Odiliënberg en ter plaatse overleden op 17 okt. 1897 aan tbc.
(7) Cf. Dr. J.E.H. Menten, De Apostelen van den Sint Petrusberg. Feestgave bij gelegenheid van het Twaalfhonderdjarig Jubileum van den H. Wiro, te Sint Odiliënberg. Roermond, 1910, p. 22.

Collectegebed 2e zondag van de Veertigdagentijd - met vreugde uw heerlijkheid te kunnen aanschouwen


Collectegebed 2e zondag van de Veertigdagentijd

Deus, qui nobis dilectum Filium tuum audire præcipisti,
verbo tuo interius nos pascere digneris,
ut, spiritali purificato intuitu,
gloriæ tuæ lætemur aspectu.

God, Gij hebt ons gezegd te luisteren naar uw beminde Zoon.
Wij bidden U: laat ons leven van uw woord
en verlicht de ogen van ons geloof
om met vreugde uw heerlijkheid te kunnen aanschouwen.

Meer letterlijke vertaling

God, die ons hebt opgedragen te luisteren naar uw beminde Zoon,
verwaardig U ons inwendig te spijzigen met uw woord,
opdat wij ons, nadat onze geestelijke blik is gezuiverd,
mogen verheugen over de aanschouwing van uw heerlijkheid.

.L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Bovenstaand collectegebed stamt uit de Mozarabische liturgische traditie (Spanje, 4e-9e eeuw) en heeft sinds de postconciliaire liturgische hervorming voor het eerst een plaats gekregen in het Romeinse Missaal.

B i j b e l s e  c o n t e x t

Gedaanteverandering op de berg Thabor: Mt 17,1-9 (en parallelplaatsen: Mc 9,1-8; Lc 9,28-36)

“…Et ecce vox de nube, dicens: Hic es Filius meus dilectus, in quo mihi bene complacui: ipsum audite.”
“…En uit die wolk klonk een stem: “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.”

Ps 22,1-2
Dominus pascit me, et nihil mihi deerit: in pascuis virentibus me collocavit,
super aquas quietis eduxit me, animam meam refecit.

De Heer weidt mij, en niets zal mij ontbreken: in groene weiden heeft Hij mij gelegerd, naar wateren
Van rust heeft Hij mij geleid en mijn ziel verkwikt.

Jo 5, 24
Amen, amen dico vobis: Qui verbum meum audit et credit ei, qui misit me, habet vitam æternam et in iudicium non venit, sed transiit a morte in vitam.

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord en in Hem gelooft, die Mij heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en is aan geen oordeel onderworpen; hij is immers overgegaan uit de dood tot het leven.

Act 15,9
Et nihil discrevit inter nos et illos fide purificans corda eorum.

Ook heeft Hij op geen enkel punt onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hun harten gereinigd door het geloof.


G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s

Theophilus Antiochenus, Ad Autolicum Liber 1,2.7: PG 6,1027.1035
Ut speculum renidens, ita animam hominis puram esse decet. Cum igitur ærugo in speculo exstiterit, non potest hominis vultus in speculo conspici; ita cum peccatum in homine fuerit, non potest quisquam huiusmodi Deum, videre.
Sed si vis, potes sanari: da te medico, et punget oculos mentis et cordis tuis. Quis est iste medicus? Deus, qui per Verbum et sapientiam sanat et vivificat. Deus per Verbum et sapientiam condidit universa: nam Verbo eius firmati sunt cæli, et Spiritu eius omnis virtus eorum. Præstantissima est illíus sapientia. (...)
Hæc si intellegis, o homo, et pure et sancte ac iuste vivas, potes Deum videre; sed ante omnia præeant in corde tuo fides et timor Dei, tuncque hæc intelleges. Cum mortalitatem deposueris et immortalitatem indueris, tunc Deum pro meritis videbis. Excitat enim tuam carnem cum anima immortalem videbis, si nunc ei credideris.

Zoals een spiegel glanst, zo moet de ziel van de mens zuiver zijn. Als er roest op de metalen spiegel ligt, kan de mens zijn gelaat niet in de spiegel zien; zo ook als de zonde op de mens drukt, kan zo iemand op die manier God niet zien.
Maar, als u wilt, kunt u genezen worden: geef u over aan de geneesheer en laat hem de ogen van uw geest en van uw hart behandelen. Wie is die geneesheer? God, die door zijn Woord en zijn wijsheid geneest en levend maakt. God heeft door zijn woord en zijn wijsheid alles geschapen. Want door zijn Woord zijn de hemelen gegrondvest en door zijn Geest heel hun macht. Alleruitnemendst is zijn wijsheid. (...) Als u dit begrijpt, o mens, en zuiver, heilig en rechtvaardig leeft, kunt u God zien.
Maar aan dat alles moet in uw hart voorafgaan: geloof en vreze Gods, en dan zult u dit alles begrijpen. Als u de sterfelijkheid hebt afgelegd en bekleed zijt met onsterfelijkheid, zult u naar verdiensten God zien. God wekt immers uw lichaam met uw ziel op tot de onsterfelijkheid, en dan zult u, onsterfelijk geworden, de Onsterfelijkheid zien, als u nu in Hem gelooft.

Gregorius Nyssenus, Tractatus De perfecta christiani forma: PG 46, 259-262
At Christum esse lucem veram et a mendacio remotissimam considerantes, discimus vitam quoque
nostram veræ lucis radiis illustrari oportere. Solis autem iustitiæ radii sunt ipsæ virtutes, quæ ad nos
illuminandos emanant, ut abiciamus opera tenebrarum, et tamquam in die honeste ambulemus, et
repudiantes abscondita turpitudinis atque omnia in luce facientes, ipsi quoque lux evadamus et, quod proprium et lucis, aliis per opera splendeamus.

Als wij zien, dat Christus het ware licht is en allerverst verwijderd is van alle leugen, leren wij, dat ook ons leven verlicht moet worden door de stralen van het ware licht. De stralen toch van de zon der gerechtigheid zijn de deugden zelf, die uit de zon voortkomen om ons te verlichten, opdat wij de werken van de duisternis zouden afleggen en ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte dag. Laten wij de verborgen schanddaden verwerpen en alles in het licht verrichten, dan worden wij ook zelf een licht. Laten wij dan door onze werken voor anderen schitteren, want dat is eigen aan het licht.

Augustinus, Tractatus 35,8-9: CCL 36, 321-323
Istis omnibus sublatis, ne quasi nobis luceant indigentibus, et ipsis hominibus Dei, per quos hæc ministrata sunt, nobiscum lumen illud verum clarumque videntibus, remotis ergo his adiumentis, quid videbimus? Unde pascetur mens nostra? unde obtutus ille lætabitur? unde erit illud gaudium quod nec oculus vidit nec auris audivit nec cor hominis ascendit? quid videbimus?
Obsecro vos, amate mecum, currite credendo mecum; patriam supernam desideremus, supernæ patriæ suspiremus, peregrinos nos esse hic sentiamus. Quid tunc vídebimus? Dicat nunc Evangelium: In principio erat Verbum, et Verbum erat apud Deum, et Deus erat Verbum. Unde tibi ros inspersus est, ad fontem venies; unde radius per obliqua et per anfractuosa tibi ad cor tenebrosum missus est, nudam ipsam lucem videbis, cui videndæ ferendæque mundaris.

Als dan al die geschriften zijn weggenomen, om niet langer voor ons te schijnen alsof wij dat nodig hadden, en ons ook de mannen Gods zijn ontnomen, door wie die lampen werden bediend, en die dan met ons het ware en heldere licht zien - als dan al die hulpmiddelen van ons zijn weggenomen - wat zullen wij dan zien? Waarmee zal onze geest dan worden gevoed? Waarin zal die aanschouwing zich dan verheugen? Vanwaar zal die vreugde komen over wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord noch wat in het mensenhart is opgekomen? Wat zullen wij dan zien? Ik bezweer u, bemint met mij, loopt in geloof met mij. Laten wij verlangend uitzien naar het vaderland daarboven, laten wij verzuchten naar dat hemels vaderland, laten wij ons hier voelen als pelgrims. Wat zullen wij dan zien? Laat het Evangelie het zeggen: In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Vanwaar u tot nu toe slechts een paar dauwdruppels hebt ontvangen, zult u nu tot de Bron zelf komen. Vanwaar tot nu toe slechts terzijde een gebroken lichtstraal doordrong tot uw duister hart, zult u nu onverhuld het Licht zelf aanschouwen, en om dit te zien en te kunnen verdragen wordt u gereinigd.

Franciscus Assisiensis, Opuscula, edit. Quaracchi 1949, 90
Diligamus ígitur Deum et adoremus eum puro corde et pura mente, quia ipse super omnia quærens hoc dicit: Veri adoratores adorábunt Patrem in spiritu et veritate.

Beminnen wij derhalve de Heer en aanbidden wij Hem met een zuiver hart en een zuivere geest, omdat Hij dit boven alles eist en zegt: De ware aanbidders zullen de Vader aanbidden in geest en waarheid.

I n h o u d

De oratie sluit nauw aan bij het Evangelie van deze tweede zondag van de Vasten over de Gedaanteverandering van Jezus op een hoge berg (de Thabor volgens de traditie). Niet zonder reden is deze pericope in de Vasten geplaatst: Jezus openbaarde in volle goddelijke glans zijn heerlijkheid aan Petrus, Johannes en Jacobus om hen voor te bereiden en te sterken voor de grote beproeving die hen te wachten stond: zijn vernedering door het Lijden en zijn Kruisdood. Voor de Apostelen een tijd van vasten wanneer de Bruidegom uit hun midden is weggenomen (cf Lc 5,35). Met Mozes en Elias, die de Wet en de Profeten van het Oude Verbond vertegenwoordigden, sprak Jezus over zijn spoedig einde in Jeruzalem en het is wel niet toevallig dat Elias veertig dagen door de woestijn naar de Horeb trok en Mozes veertig dagen en nachten op de Sinaï verbleef.

Tegelijk anticipeerde dit hemelse visioen op de hemelse glorie die de ‘mundi corde’ (Mt 5,8), de zuiveren van hart, mogen verwachten.

De synoptische Evangelies vermelden alle drie de Stem van de Vader uit de hemel : ‘Luistert naar Hem!’ Maar de oratie vat dit bevel van de Vader breder op dan alleen de uitnodiging tot gehoorzaamheid. Zij betrekt immers de Stem uit de hemel ook op het luisteren naar het woord van God. Het woord van God is de spijs ten tijde van vasten en onthouding.  ‘Niet van brood alleen leeft de mens, maar van ieder woord dat komt uit de mond van God’ (Mt 4,4). Daarom ook luidt de bede : ‘Spijzig ons inwendig met uw woord’. Jezus Zelf gebruikte dit motief in zijn toespraak tot de leerlingen bij de put van Sichar: ‘Meus cibus est ut faciam voluntatem eius, qui misit me’ (Jo 4,34) en tot de Joden toen Hij sprak over het levende Brood dat Hijzelf is ‘(...) Verba, quæ ego locutus sum vobis, spiritus et vita sunt’ (Jo 6,63b) – De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven.
Dit is ook wat Petrus bedoelde toen hij zei: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven’ (Jo 6,68a).

De spijziging door het woord van God is een op verschillende plaatsen terugkerend motief in de liturgie van de Vasten. Enkele voorbeelden:
Eerste Zondag van de Vasten:
1. het overgangsvers tussen psalmodie en lezingen in het Lezingenofficie (LH2,II,68): “Niet van brood alleen leeft de mens , maar van alles wat uit de mond van God voortkomt.” (Mt 4,4).
2. de eerste bede van de Preces in de IIe Vespers (LH2,II,75): “Luister, barmhartige God, naar de smeekbeden die wij tot U richten voor heel uw volk, opdat het liever verlangt zich met uw woord dan met lichamelijk voedsel te verzadigen”.
3. het gebed na de Communie (Romeins Missaal, Lat-Ned.1980, p. 51):(...) “Wij bidden U: wek in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is, en laat ons leven van ieder woord dat voortkomt uit uw mond”.
Maandag in de Eerste Week van de Vasten:
Tussenzang: Ps 19 (19) (Romeins Missaal voor weekdagen en heiligenfeesten. Ned. en Lat.1983, p. 908): “Uw woorden, Heer, zijn geest en leven”.

De oratie zinspeelt zoals boven reeds gezegd, niet alleen op de Stem uit de hemel, maar ook op de heerlijkheid van Christus, als Zoon van God, als God. Zij richt de aandacht op de zaligheid van de aanschouwing van God, waarop het gelovige hart zijn hoop stelt. Hopen op de aanschouwing van God (visio beatifica, zaligmakende aanschouwing) is slechts mogelijk met ‘het zuivere oog’ (purificatus intuitus), verkregen door Gods genade en de persoonlijke medewerking van de mens ’in wapenrusting’.

(Let u ook in de oratie op de positie in de zin en het eindrijm van de woorden intuitu en aspectu die bovendien verwant van betekenis zijn: 
intuitus, -us m.: 1. blik 2. inzicht, mening 3. aanblik, uitzicht < intueri dep. 2: 1. naar iets kijken,
beschouwen 2. beschouwen, overwegen 3. in het oog houden, letten op.
aspectus, us m.:  1. uitzicht, uiterlijk 2. aangezicht (‘ons’ woord ‘aspect’) < aspicere-aspexi-aspectum:
1. opzien naar, toezien; kijken naar, bekijken 2. genadig neerzien op, aanschouwen (vgl. ook
2. respicere).



donderdag 26 februari 2015

"Lord, Have Pity on Me"

Lord, Have Pity on Me

Remember the words of St Francis de Sales: ‘One cannot put on perfection as one puts on a dress.’ The secret you ask for I give you freely:

All that is good in you comes from God, all that is bad, spoilt and corrupt, comes from yourself.

Therefore put on one side the nothingness, the sin, the evil inclinations and habits, a whole heap of miseries and weaknesses, as your share, and it belongs to you in truth.

All that remains: the body with all its senses, the soul with its faculties, and the small amount of good performed, this is God’s and belongs to him so absolutely that you could not appropriate any part by the least act of complacency without committing a theft and robbery from God.

That which you so often repeat interiorly, ‘Lord, you can do all things, have pity on me’, is a good and most simple act; nothing more is required to gain his all-powerful aid.

Keep constant to these practices and interior dispositions; God will do the rest without your perceiving it.

Jean Pierre de Caussade sj 1675-1751, Lettres spirituelles

Restauratie Kerkberg gaat verder -Let op de 66 ganzen!






woensdag 25 februari 2015

"A wise man stands unshaken in all such things"- Thomas a Kempis

“As long as you live, you will be subject to change, whether you will it or not - now glad, now sorrowful; now pleased, now displeased; now devout, now undevout; now vigorous, now slothful; now gloomy, now merry. But a wise man who is well taught in spiritual labor stands unshaken in all such things, and heeds little what he feels, or from what side the wind of instability blows.” 
― Thomas à Kempis, The Imitation of Christ

"An awareness of our failings is a healthy antidote against over-confidence"

"Repentance does not erase our past life, nor does forgiveness erase our memory of those times we have failed to love God with all our heart, mind and soul. In point of fact, the greater our union with God, the clearer we see our entire existence. That greater union can, to some extent, come about as an effect of healthy regret. Therefore regret is not harmful or inappropriate, for it can be the result of an infusion of actual grace which moves us toward a deeper repentance and conversion, and which urges us to seek sacramental confession. Too, an awareness of our failings is a healthy antidote against over-confidence and an incorrect reliance on ourselves as opposed to placing our trust in God.

Nevertheless, regret is a feeling. The grace of forgiveness attained through the sacrament of Penance and Reconciliation is certain, provided one has made a proper confession. It is this truth and the rest of it, the fullness of truth which has now been transmitted by the Catholic Church for twenty-centuries, that drew St. Augustine away from the heretical teaching of the Manicheans toward the unsurpassable beauty of the consummation of God's revelation: the Person of Jesus Christ".

See catholic.org

St. Augustine - "an ardent defender of the truth and unity of the Catholic Church"

"Doet boete, want het rijk der hemelen is nabij" (Paus Benedictus XVI)


Doet boete, want het rijk der hemelen is nabij (Mt 4,17). De boete behoort tot het wezen van het Christendom. Wat Christendom eigenlijk is, wordt in de geschiedenis van de Apostelen omschreven in de zin: God heeft aan de volkeren de boete geschonken, die tot het leven voert. In het Nieuwe Testament wordt Jezus meerdere malen vergeleken met de profeet Jonas. Jezus is de nieuwe Jonas, die uiteindelijk doet wat bij Jonas eigenlijk slechts een visioen blijft van Gods wereldomspannende liefde. De stad Ninive zondigt. Het onverwachte gebeurt: de mensen van Ninive zien in, dat hun levenswandel afschuwelijk is en dat hun stad eigenlijk haar bestaan door eigen schuld verloren heeft. Zij doet boete. Het is genade, dat God de stad niet eenvoudig aan haar lot over laat, want een stad die zó leeft, vernietigt zichzelf. Tegenwoordig zien we voor onze ogen gebeuren wat zelfvernietiging betekent en dat dit bestaat. We zien, hoe voor mensen die steeds verder verwijderen van de waarheid van God, het leven beangstigend en onheilspellend wordt, zodat ze vluchten in drank of drugs of door terreur een totaal nieuwe wereld en een nieuw leven willen scheppen. Het is genade, dat God niet eenvoudigweg de zonde tot volledige uitwerking laat komen, maar tot bekering oproept, en het is genade, dat God die bekering aanneemt. Genade betekent niet, dat de mens uitgeschakeld is en dat alles onverschillig wordt. Genade betekent, dat voor de mens boete mogelijk wordt gemaakt en dat deze wordt aangenomen.

Uit: Joseph kardinaal Ratzinger, Dogma und Verkündigung, p. 323 e.v., in Mitarbeiter der Wahrheit. Gedanken für jeden Tag (van dezelfde auteur). Pfeiffer, München 1979, p. 92.

Overweging 1e zondag veertigendagentijd "Het gaat ook over ons hier en nu"


Overweging  voor de 1e zondag  van de Veertigdagentijd
Genesis 9, 8-15
1 Petrus 3, 18-22
Marcus 1,12-15

Afgelopen Aswoensdag, zusters en broeders, zijn we de veertigdagentijd begonnen als voorbereiding op het heilig paasfeest. Die veertig dagen lopen van Aswoensdag tot en met Palmzondag, telt u maar na, 5 weken van zeven dagen + de vier dagen vanaf Aswoensdag, en Palmzondag zelf, die dan tegelijk het begin is van de Goede Week met het Paastriduüm. Op Aswoensdag zijn we getekend met het askruisje als teken van onze broosheid en vergankelijkheid maar tegelijk ook als symbool van het nieuwe leven dat ons in Jezus Messias te wachten staat. In de eerste lezing begint God na de zondvloed een nieuwe schepping door zijn verbond met Noach; in de tweede lezing haakt Petrus daarop in door het water van de zondvloed op te vatten als symbool van het doopwater, en in de evangelielezing zijn we met Jezus in de woestijn. N.B. Na de viering maakte iemand van u mij erop attent dat het beter is de 40 vastendagen als volgt te tellen:  6 weken x 6 dagen = 36 [de 6 zondagen mogen niet als vastendagen worden gerekend] + de vier dagen van Aswoensdag tot en met zaterdag, dat is 40 dagen bij elkaar. Met dank aan de verbeteraar! 

Een  aantal weken geleden heb ik u uiteengezet hoe knap Marcus als vertolker van de apostel Petrus zijn evangelie gecomponeerd heeft. Het is veel korter en bondiger dan Matteüs en Lucas maar juist hij gebruikt het meest het woordje terstond/meteen , wel veertig maal. Alsof hij wil zeggen: De tijd is maar kort. Jezus heeft haast, want het koninkrijk van God is nabij  en voor dralen en uitstellen is het nu de tijd niet. Jezus is van uit Galilea naar Johannes gegaan voor de Doop van ommekeer. Hij is het water van de rivier de Jordaan ingegaan, en meteen wanneer Hij bovenkomt, daalt vanuit de hemel Gods Geest in de vorm van een duif op Hem neer, en hoort Hij de stem van God: Jij bent mijn Zoon, mijn geliefde Zoon. 

De H. Schrift waaruit we van zondag tot zondag lezen, is een boek met historische heilsfeiten, een verslag van Gods grote daden. Maar het is ook een boek met verborgen verbanden en symbolische betekenissen die de grote waarheden van ons geloof en onze relatie met God blootleggen. Zo is Jezus’ onderdompeling altijd in verband gebracht met de zondvloed waarop de ark van Noach dreef, en met de duif die met een palmtak in zijn bek kwam aanvliegen als teken dat het weer goed was tussen God en de mensen.  Maar ook met de doortocht van de Israëlieten door het water van de Rode Zee, waaruit zij onder leiding van Mozes op wonderbare wijze gered werden. Zo staat Jezus niet alleen symbool voor het Joodse volk dat door God is uitverkoren om te getuigen van zijn heilige Naam en zijn grote wonderdaden, maar ook voor heel de mensheid waarvan God na de zondvloed zich het lot heeft aangetrokken om zo tot een nieuwe schepping te komen. En er is nog een verband, en wel met het offer dat Abraham moest brengen (Genesis 22). We lezen daar immers: Neem je zoon, je enig beminde zoon, en ga met hem naar de berg die ik je zal wijzen. In de christelijke theologie is daar altijd een verwijzing in gezien naar Jezus als Gods enig geliefde Zoon die naar de Calvarieberg zijn kruis moest dragen, zoals Isaak de voorraad hout op zijn schouders moest torsen.
In aansluiting op dit doopverhaal horen we de inzet van het evangeliegedeelte van vandaag. Niet met ‘in die tijd’ zoals de liturgische stoplap wil, maar met voor de tweede maal ‘terstond’. Nadat de Geest terstond op Jezus is neergedaald en de stem uit de hemel hem heeft aangewezen als Gods enig beminde Zoon, vervolgt Marcus met: en terstond dreef de Geest Jezus weg, de woestijn in. Mooi zoals de verticale beweging vanuit de diepte naar omhoog gevolgd wordt door de horizontale gang vanuit het water de woestijn in. Juist zoals de woeste wateren van de chaos een God- en mensvijandig element is, zo is ook de woestijn een plaats waar de mens niet kan wonen en waar hij zo snel mogelijk doorheen trekt. Het is het domein van de boze geesten en de kwade machten die de mensen tegenwerken. We kennen allemaal nog wel het liedvers: brandend zand en nergens water. Overdag doet de hitte alle vocht in je lijf en leden verdampen, des nachts is het de kou die een mens tot op zijn botten doet verkleumen. Maar het is ook de plek waar je als mens met God alleen bent, in de worsteling met je eigen ik: wie ben je, mens, wat is je roeping? Ook nu zijn er verbanden met de Tora: met de veertig jaar lange woestijntocht terwijl er gebrek was aan water en voedsel. Een tocht waarvan Mozes zegt: “Denk aan de tocht die de HEER, uw God, u door de woestijn heeft laten maken, veertig jaar lang, om te ontdekken wat er in uw hart leefde, om te beproeven of u Hem gehoorzaam zou zijn of niet” (Deuteronomium 8,2). En uiteraard wil Marcus ons ook verwijzen naar het Boek der Koningen waarin de profeet Elia in de woestijn verbleef, waar raven (wilde dieren!) hem van water en voedsel voorzagen; en waar hij gesterkt door brood uit de hemel een veertigdaagse tocht maakte naar de berg Horeb om daar God te ontmoeten. Ook Jezus wordt gediend door de wilde dieren en de engelen om Hem door de helse beproevingen heen te halen, en voor zichzelf helder te krijgen: wat wil God, mijn Vader, van Mij; welke taak heeft Hij voor Me weggelegd?

We moeten goed beseffen dat het er niet alleen maar om gaat oude voorbije heilsfeiten te vermelden. Nee, het gaat ook over ons hier en nu. Ook wij zijn ondergedompeld in het water van de Doop. Ook over ons is Gods heilige Geest neergedaald, en ook over ons heeft de stem geklonken: God houdt van je, je bent zijn geliefde zoon, zijn geliefde dochter. Ook wij hebben onze eigen woestijntocht waarin we worstelen met ons eigen bestaan, waarin we beproefd worden door tegenslagen en mislukkingen, en waarin onze trouw aan God getoetst wordt. Maar niet zonder gesterkt te worden door het brood en de wijn die Jezus als teken van zijn Aanwezigheid bij ons en in ons heeft achtergelaten. 
Er is voor ieder van ons een uitweg uit de woestijn. Er zijn waterbronnen die de woestijn doen bloeien, en er is weg gebaand die ons uiteindelijk voert naar de berg waar we God zullen ontmoeten en Hem van aanschijn tot aanschijn zullen aanschouwen. Vanuit de woestijn komt Jezus naar Galilea. Gelouterd door de beproevingen en verrijkt door zijn Godservaring kan Hij tegen alle mensen van alle tijden zeggen: richt je, oriënteer op God (dat is immers het wezen van bekeren). En geloof dat er voor ieder mens blij, goed nieuws is: je bent door God gezien, je bent door Hem gekend, je bent bij Hem geliefd. Amen.

Dr. Alfons Jaakke, pr. 

dinsdag 24 februari 2015

"Alles in ons moet vasten" - H. Bernardus

De Heilige Bernardus tot zijn medebroeders:

Alles in ons moet vasten

Wij moeten tijdens deze quadragesima God met meer ijver zoeken, want quadragesima is niet slechts een deel van ons leven, maar het is ook een tijd van grote genadegaven. Indien onze geestelijke toeleg tijdens de andere dagen enigszins verslapt mocht zijn, moeten wij gedurende deze tijd weer met nieuwe bezieling worden vervuld.

Had de mond alleen gezondigd, dan moest deze alleen vasten en dat was voldoende geweest. Maar als de andere ledenmaten eveneens gezondigd hebben, waarom dan zouden ook zij niet vasten?
Dan vaste het oog, dat de ziel heeft geschonden; eveneens het oor, de tong, de hand, ja zelfs de ziel moge vasten. Het oog moet zich onthouden van alle nieuwsgierige en prikkelende dingen, opdat het in vernedering en uit boete in toom wordt gehouden, waar het eertijds schuldig vrij ronddwaalde. Het oor, gemakkelijk belust op praatjes, nieuwtjes, op al wat nutteloos is en niet tot zaligheid strekt, onthoude zich! De tong onthoude zich van kwaadsprekerij en ontevredenheid, van alle onnutte, ijdele en lichtzinnige woorden; soms zelfs moet de tong zich onthouden omwille van de ernst van het stilzwijgen en zeker van quasi noodzakelijke woorden. De hand zal afzien van onnodige tekens en van alle werk dat niet werd opgelegd. 

Maar boven alles moet de ziel zich onthouden van ondeugd en eigen wil want zonder dit vasten verwerpt de Heer al het overige, zoals geschreven staat: “Op uw vastendagen toont zich uw eigen wil” (Jes 58,3).

(In quadrag. III: PL 183 c. 176)

zondag 22 februari 2015

Omnis creatura laudet Dominum! “Alle werken van de Heer, looft de Heer”


Omnis creatura laudet Dominum!
“Alle werken van de Heer, looft de Heer” (Dan 3,57).

Kantiek Daniel 3,57-88.56 – Lauden van zondag, week I van het Getijdengebed  

Een ademtocht uit de wereldruimte blaast door deze kantiek uit het Boek Daniël, die in het Getijdengebed zijn plaats heeft in de Lauden op de zondag van de eerste en de derde week. Dit wonderbare gebed past als litanie zeer goed in de Dies Domini, de Dag des Heren, die ons in de verrezen Christus het hoogtepunt van Gods plan voor de kosmos en de geschiedenis doet beschouwen. En inderdaad, het is in Hem, Alpha en Omega, begin en einde der geschiedenis (vgl. Ap 22,13), dat de schepping zelf haar volledige betekenis ontvangt, want, zoals Johannes zegt in de proloog van zijn Evangelie: “Alles is door Hem geworden” (Jo 1,3). In de opstanding van Christus bereikt de heilsgeschiedenis haar hoogtepunt, zij opent de geschiedenis van de mensen voor de gave van de Geest en de aanneming tot kinderen van God in de verwachting van de wederkomst van de goddelijke Bruidegom, die de wereld aan God de Vader zal overdragen (vgl. 1 Kor 15,24).

In deze tekst komen, in de vorm van een litanie, alle dingen aan de orde. Onze blik gaat naar de zon, de maan en de sterren, rust dan op de onmetelijke uitgestrektheid der wateren, verheft zich tot de bergen en beschouwt de veranderingen in de atmosfeer; gaat van warmte naar koude, van licht naar duisternis, naar de wereld der mineralen en de plantenwereld, en beschouwt de vele soorten van de dieren. Tenslotte wordt het een universeel appèl: de engelen van God worden opgeroepen, en alle “zonen der mensen”, en in het bijzonder het volk van God, Israël, met zijn priesters en zijn rechtvaardigen. Het is een onafzienbaar koor, een symfonie waarin de verschillende stemmen hun lied verheffen tot God, de Schepper van het heelal en de Heer van de geschiedenis. Gezongen in het licht van de christelijke openbaring richten zij zich tot de Drie éne God   zoals de liturgie ons uitnodigt te doen   door aan de kantiek een trinitaire formule toe te voegen: “Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.”

In deze kantiek klinkt op een of andere manier de religieuze ziel van het al, die het spoor van God in de wereld waarneemt en zich verheft in de beschouwing van de Schepper. Maar in het verband van het Boek Daniël wordt de kantiek tot een dankzegging   aangeheven door drie jonge Israëlieten, Ananias, Azarias en Misaël   die veroordeeld zijn tot de vuurdood in een oven omdat zij geweigerd hebben het gouden beeld van Nebukadnezar te aanbidden, maar in een wonder uit de vlammen zijn gered. En op de achtergrond van deze gebeurtenis beweegt de bijzondere geschiedenis van het heil, waarin God Israël tot Zijn volk verkiest en met dit volk een Verbond sluit. Het is juist dit Verbond waaraan de drie jonge Israëlieten trouw willen blijven, zelfs als de daarvoor te betalen prijs de marteldood in de gloeiende oven is. Hun trouw ontmoet de trouw van God, die een engel zendt om de vlammen van hen af te weren (vgl. Dan 3,49).

Deze kantiek heeft haar plaats in de reeks van lofzangen, die wij in het Oude Testament aantreffen die zijn aangeheven na ontsnapping aan gevaren. Hiertoe behoort het beroemde overwinningslied uit Exodus 15, waarin de oude Hebreeën hun dank tot de Heer uitzongen na de nacht, waarin zij ongetwijfeld door het leger van de Pharao verpletterd zouden zijn, wanneer niet de Heer hun een weg had geopend door de wateren en “paarden en ruiters in de zee had gestort” (Ex 15,1).

Het is geen toeval dat in de plechtige Paaswake de liturgie ons ieder jaar de door de Israëlieten tijdens hun Exodus aangeheven kantiek laat herhalen. Deze voor hen geopende weg kondigde profetisch de nieuwe weg aan, die de verrezen Christus voor de mensheid in de heilige nacht van Zijn Verrijzenis heeft opengesteld. Onze symbolische weg door de wateren van het doopsel maakt het ons mogelijk een overeenkomstige ervaring door te maken van dood naar leven, dankzij de door Jezus tot welzijn van ons allen op de dood behaalde overwinning.
Wanneer wij in de liturgie van de zondagse Lauden de kantiek van de drie jonge Israëlieten herhalen, willen wij, leerlingen van Christus, onze plaats innemen in dezelfde stroom van dankzegging voor de door God verrichte grote werken, of die nu in de schepping of   bovenal   in het Paasmysterie zijn geschied.
De christen ziet werkelijk een verband tussen de bevrijding van de drie jonge Israëlieten, waarover hij in de kantiek zingt, en de opstanding van Christus, waarin, volgens de Handelingen der Apostelen, het gebed van de gelovige is verhoord, die evenals de psalmist vol vertrouwen zingt: “Omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien” (Hand 2,27; Ps 16,10).
De wijze waarop hier deze kantiek wordt verbonden met de verrijzenis is geheel volgens de traditie. Er bestaan uit oude tijd getuigenissen dat deze hymne was opgenomen in de gebeden van de Dag des Heren, het wekelijks Pasen van de christenen. De Romeinse catacomben hebben nog sporen van afbeeldingen, waarin men de drie kinderen ziet die zonder letsel bidden in de vlammen en aldus getuigen van de kracht van het gebed en van hun zekerheid dat God zal ingrijpen.

“Geloofd zijt Gij in het firmament van de hemel, geprezen en geroemd in eeuwigheid” (Dan 3,56). Wanneer de christen op zondagmorgen deze kantiek zingt, weet hij zich niet alleen erkentelijk voor de gave van de schepping, maar evenzeer omdat hij weet dat God zich vaderlijk om hem bekommert, God, die hem immers in Christus verheven heeft tot de waardigheid van het zoonschap.
Het is een vaderlijke aandacht die ons mogelijk maakt de schepping zelf met nieuwe ogen te zien en die ons haar schoonheid laat genieten waarin men, als in filigraan, de liefde van God ziet. Met zulke gevoelens beschouwde de heilige Franciscus van Assisi de schepping en zond hij zijn lof op tot God, die de bron is van alle schoonheid. Men kan zich zonder moeite indenken dat de hoogtepunten van deze bijbelse tekst weerklonken in de ziel van de heilige van San Damiano, toen hij de hoogtepunten in lichaam en geest van lijden had bereikt en het “Lied van Broeder Zon” (1) componeerde.

(1) Vgl. Fonti Francescane, 263 (vgl. Franciscaanse Bronnen, nr. 263). 

(Toespraak paus Johannes – Paulus II tijdens de algemene audiëntie van 2 mei 2001)

zaterdag 21 februari 2015

Collectegebed 1e zondag van de Veertigdagentijd - "Door de Veertigdagentijd dieper doordringen in het mysterie van Christus"


Collectegebed 1e zondag van de Veertigdagentijd
22 februari  

Concede nobis, omnipotens Deus,
ut, per annua quadragesimalis exercitia sacramenti,
et ad intellegendum Christi proficiamus arcanum,
et effectus eius digna conversatione sectemur.

Almachtige God,
geef dat wij door het beleven van deze voorbereiding op Pasen
dieper doordringen in het mysterie van Christus
en door een betere levenswijze ons voor zijn verlossing openstellen.

Meer letterlijke vertaling:
Verleen ons, almachtige God,
dat wij, door de jaarlijkse oefeningen van het veertigdagen-mysterie,
vorderen in het begrijpen van de verborgen dimensie van Christus
en door een waardige levenswijze de consequenties daarvan nastreven.

L i t u r g i s c h e   b r o n n e n
Vermeld in het Gelasianum vetus,  Vat. Reg. Lat. 316, 1e helft 8e eeuw, f.104, en andere codices, overzichtelijk bijeengebracht in E. Moeller, J.M.Clément en B. Coppieters ‘t Wallant, CORPUS ORATIONUM, Brepols Turnhout 1992, Tom. I, nr. 693.

In het preconciliaire Missale Romanum komt deze oratie niet voor.

C o m m e n t a a r
Quadragesima is het Latijnse woord voor de Vastentijd, letterlijk “veertigste” (van quadraginta “veertig”) voor de veertigste weekdag vóór Pasen (Aswoensdag). In Souter’s A Glossary of Later Latin to 600 A.D., vinden we de term “quadragesimalis” als adiectieve vorm voor “veertig”.De heilige Leo de Grote (+461) gebruikte de uitdrukking “quadragesimale ieiunium”, letterlijk “de veertig-vasten”.

"Exercitium" wijst op militaire en andere voorbereidende oefeningen, “exercities”. Christenen van de “Strijdende Kerk” worden geacht de deugden en vrome praktijken te beoefenen om hun zending en roeping als christen in deze wereld te vervullen. Arcanum betekent iets dat “gesloten” is en dus “een geheime zaak of plaats”. Het begrip wijst op sacrale riten en heiligdommen en op “een sacraal geheim, een mysterie” Het verbum sector heeft als betekenissen “voortdurend of ijverig volgen, in een gunstige of ongunstige zin” en “achterna lopen, vergezellen, begeleiden. Het kan ook “navolgen” betekenen.
Effectus is “een handeling, bewerking”, maar met het oog op het resultaat van een handeling betekent het: “resultaat, uitwerking, effect, strekking, doel”.
Met het begrip “conversatio” is opletten geboden. Het betekent “gedrag, manier van leven” en niet alleen “conversatie”, zoals op het eerste gezicht zou kunnen worden gedacht.
Vroegchristelijke schrijvers beschikten niet over een specifiek vocabulaire met het oog op hun nieuwe theologie; zij vormden daarom nieuwe woorden óf pasten bestaande begrippen aan door deze een nieuwe betekenis te geven. Het begrip sacramentum werd het eerst in een christelijke context gebruikt door Tertullianus (+ c. 225). In vroegchristelijke geschriften in het Latijn was sacramentum de vertaling van het Griekse mysterion, “mysterie”. De wortel van het woord is “sacer”: “opgedragen of toegewijd aan een godheid, heilig, sacraal” zoals sacerdos …”priester”. De term sacramentum had een rechtsgeldige/juridische betekenis als een binding of initiatie bekrachtigd door een eed.
In de christelijke context heeft de term sacramentum betrekking op de bindende belofte en de geloofsbelijdenis, afgelegd door de catechumenen wanneer zij werden gedoopt en in de Kerk werden opgenomen. Sacramentum staat voor de inhoud van het geloof tot de aanvaarding waarvan de nieuwe christen zich verplichtte. Dus, het begrip sacramentum sluit de mysteries van ons heil in, de betekenis van de woorden en daden van Christus verklaard in een liturgische context, de liturgische feesten zelf en de initiatieriten zelf (Doopsel, Vormsel, H.Eucharistie). De heilige Augustinus van Hippo (+430) gebruikte de term sacramentum ook voor het huwelijk, de handoplegging bij wijdingen, de zalving van zieken en de verzoening van rouwmoedige zondaars.
We kunnen dus het begrip sacramentum begrijpen als “sacramenteel mysterie”, of kortweg “mysterie”. In Latijnse teksten is het begrip sacramentum dus meer omvattend dan in het Nederlands.
Ook al is dit gebed het Collectegebed van de H. Mis, de term sacramentum heeft hier toch geen betrekking op het sacrament van de Eucharistie, maar op zijn oude betekenis: de veertig dagen durende discipline die op een mysterieuze wijze christenen met Christus nauwer samenbindt.
Heel de Veertigdagentijd is een mysterie, bedoeld om de mens te transformeren, een “sacrament” en een sacramentele tijd waarin onze oefeningen belangrijke uitwerkingen hebben: zij leiden ons binnen in het mysterie van de Dood en de Verrijzenis van Jezus. Deze omvormende band met Christus wordt tot stand gebracht door verloochening van het eigen ik, door goede werken ten gunste van anderen, door rouwmoedige versterving en door werken van barmhartigheid, zowel geestelijk als materieel.
In de Veertigdagentijd moeten de woorden van Johannes de Doper in onze oren klinken, zelfs ieder uur(!): Hij moet groter worden en ik kleiner (Jo 3,30). Wanneer Hij in ons groeit, zijn wij meer dan wij worden verondersteld te zijn. Dus maken we “plaats” voor Hem door verloochening van onszelf.
Het is belangrijk twee zaken goed vast te houden:
Hij is de eeuwige almachtige God en Hij is volledig Mens.
Hij heeft de menselijke natuur in Zich opgenomen en verbonden met zijn Godheid om ons te verlossen van onze zonden. “Christus, de laatste Adam, maakt juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping”(Gaudium et Spes, 22).
Door Zijn woorden en daden, neergelegd in de H. Schrift (en door het voortdurend onderricht door de Kerk), maakt Christus ons meer duidelijk voor onszelf door ons de onzichtbare Vader te tonen. Wij kennen Christus (en onszelf) in de mate waarin onze band met Hem zich verinnigt door Hem in ons te laten groeien en zelf kleiner te worden.  We kunnen misschien wel de lengte en de breedte en de hoogte van het Kruis (vgl. Ef 3,18-19) willen meten, maar een gedeelte van dit Kruis blijft toch  verborgen: het gedeelte onder de grond waarop het steunt. De waarneembare accidenten van de H. Eucharistie kunnen worden bestudeerd, maar de goddelijke Realiteit is verborgen voor onze zintuigen. Door het mysterie dringen we door tot de verborgen mysteries van geloof en boete.
Zoals het Collectegebed zegt is de Veertigdagentijd – het quadragesimale sacramentum – een tijd waarin we dingen over Christus kunnen leren en bijgevolg over onszelf die we op geen enkele andere manier kunnen leren.
In het Collectegebed noemt de Kerk de Veertigdagentijd een sacramentum, een “mysterie”. Er is een innerlijke band tussen de cyclus van de Veertigdagentijd en de Persoon van Christus zelf.
De cycli van de Veertigdagen- en Paastijd doen voor ons op sacramentele wijze de realiteit van het Paasmysterie oplichten, de mysteries van het Leven, het Lijden, de Dood en de Verrijzenis van Jezus.
Sacramentele realiteit is niet minder reëel dan de waarneembare realiteit waaraan we normaliter aandacht besteden. Wanneer we actief de oefeningen van de Veertigdagentijd op ons nemen, vormt God de Vader ons om tot de maat van zijn Zoon die is gestorven en verrezen. Ieder jaar conformeert ook de Kerk zichzelf aan de stervende en verrijzende Christus.
Dit is de reden waarom de Kerk volgens traditie de ornamenten van de liturgie achterwege laat: muziek en allerlei versiering zoals bloemen. Op de zondag vóór Palmzondag ”Passiezondag”) worden de kruisbeelden en de heiligenbeelden met paarse doeken bedekt. De klokken zwijgen op Goede Vrijdag en er is geen Eucharistieviering. De H.Mis sterft als het ware een liturgische dood zodat op Pasen, wanneer alles veelvoudig terugkeert, onze vreugde tintelender, de bloemen frisser, de muziek welluidender en de kerk stralender kunnen zijn.
In het Collectegebed van vandaag vragen wij God nederig de jaarlijks terugkerende oefeningen van zelfdiscipline effectief te maken zodat we de vreugde kunnen hebben welke de verstervingen beloven.
Als goede katholieke christenen trachten we in ons leven de kwaliteit op te nemen van de mysteries die we belijden.
Ons participeren in deze mysteries betekent niet het deelnemen aan deze of die bijzondere Mis voor een uurtje of zo op zondag; wij worden gevraagd volledig en actief te participeren in het hele liturgische jaar.  In de kerk of buiten de kerk, deze participatie kent geen einde.

Met toestemming vertaald en overgenomen van Father John Zuhlsdorf, WDTPRS

woensdag 18 februari 2015

Weest nu edelmoedig! (H. Bernardus)


De heilige Bernardus tot zijn medebroeders 2

Weest nu edelmoedig!

Laten wij eens, ieder voor zich, onderzoeken hoe ver wij gevorderd zijn, en leggen wij er ons op toe elke dag meer vorderingen te maken, want door vooruitgang in deugd zult gij de God der goden in Sion mogen aanschouwen (Ps 83,8).
Ik bid u, laten wij ons er op toeleggen, vooral gedurende deze heilige tijd in reinheid te wandelen, nu er een bepaald en gering aantal dagen daarvoor is vastgesteld, om te voorkomen dat onze menselijke zwakheid alle moed zou verliezen. Want als men ons zou zeggen: altijd en gedurig moet gij er op uit zijn om de reinheid van uw levenswandel te bewaren, wie zou dan niet wanhopen? Maar nu worden wij aangespoord gedurende dit kleine aantal dagen de nalatigheid van vroeger goed te maken, opdat wij aldus de vrede van een volmaakte reinheid zouden smaken en voortaan in onze wandel de tekenen van deze heilige quadragesima duidelijk zouden kunnen zien.
Laten wij trachten, broeders, deze heilige tijd met heel veel godsvrucht te beginnen en nu vooral onze geestelijke wapenrusting in orde te brengen. Want nu trekt de Verlosser tegen de duivel te velde met een groot leger, om zo te zeggen van heel de wereld.
Gelukkig zij, die onder zulk een Veldheer edelmoedig strijden!
(In quadrag. VII: PL 183 c. 184-185)

"Nu wij gaan vasten met heel de Kerk…." - Sint Bernardus


De heilige Bernardus tot zijn medebroeders 1

Nu wij gaan vasten met heel de Kerk….

zou ik u willen vragen, zeer geliefden, met algehele toewijding deze veertigdaagse vasten te aanvaarden, die ons niet alleen onthouding brengt, maar veel meer nog: heilige geheimen! Want, hebben wij tot op heden met ijver gevast, in deze heilige vastentijd moeten wij het met nog veel meer toewijding doen.
En als er nu aan de gewone maat nog iets wordt toegevoegd, is het dan niet laakbaar indien wij als iets heel lastigs beschouwen, wat geheel de Kerk samen met ons op zich gaat nemen?
Tot op heden hebben wij enkel gevast tot het uur van de Noon, maar nú zal iedereen, samen met ons, tot aan de vespertijd gaan vasten: Koningen en vorsten, clerus en volk, adel zowel als de gewone man, rijk en arm, allen tegelijk!
Ik had u graag hierover gesproken, broeders, opdat toch maar niemand door kleinmoedigheid verontrust zou worden en met minder ijver deze vasten zou beginnen, daar hij zich misschien herinnert met hoeveel moeite hij de lasten van de vorige vastentijd heeft gedragen. Dat is juist wat onze vijand zo mogelijk tracht te bewerken, om namelijk het brandoffer van onze vurige toewijding door onze vadsigheid teniet te doen, om het offer aldus aan God minder aangenaam te maken en opdat onze ziel minder geestelijke vreugde zou smaken. Door zulk een kleinzieligheid bij het verdragen van iets, wordt ook de ziel kleinmoedig. Omdat wij de sluwheid van onze vijand kennen, vraag ik u, tegenover hem zeer waakzaam te zijn en omdat “God de blijmoedige gever bemint” (2 Kor 9,7) en ook omdat onze ziel aldus met groter vertrouwen gesterkt zal worden.
Opdat wij ons vasten dan met een grotere toewijding op ons kunnen nemen, moeten wij het voorbeeld van heel de Kerk voor ogen houden.
(In quadrag. III: PL 183 c. 173-175)

Na Carnaval werd het Aswoensdag



.

zaterdag 14 februari 2015

6th Sunday of Ordinary Time - "We must be on the outside what we are inside"


"We must be on the outside what we are inside.  Or rather, outwardly pious and practicing Christians must be sincerely and truly on the inside what we strive to show on the outside.

At baptism the Holy Spirit enters our lives in the manner of one coming to dwell in a temple.

With the indwelling of the Holy Spirit comes “habitual” or sanctifying grace and all His gifts and fruits by which we live both inwardly and outwardly in conformity with His presence. We manifest His presence outwardly when He is present within. There is nothing we do to merit this gift of His presence and yet, mysteriously, we still have a role to play in His deigning to dwell in our souls.

We can make choices about our lives. We can make use of the gifts and graces God gives, allow Him to make our hands strong enough to hold on to all He deigns to bequeath, and then cooperate in His bringing all good things to completion.

That phrase in today’s prayer, in the literal rendering, “the sort of people in whom you have deigned to dwell” forces us to reflect on our treatment of and conduct towards our neighbor, whom Christ commands us to love in accord with our love of God and self.

With the permission of Father John Zuhlsdorf, WDTPRS

En op deze melodie zingen wij het - Ave Regina Caelorum Gregoriaans

Lassus: Ave regina coelorum

donderdag 12 februari 2015

Inleiding op de Psalmen 4 - Psalmen speelden vanaf begin van de Kerk grote rol als gebedenboek


Psalmen van Salomo
Een verzameling van 18 psalmen, gedicht in de eerste eeuw vóór Christus naar aanleiding van de verovering van Jeruzalem door de Romein Pompejus in het jaar 63 vóór Christus. De auteur wijt deze catastrofe aan de verdorven heersers die zich de troon van David hebben toegeëigend; zij hebben zich vergrepen aan het ambt van hogepriester en hierdoor Gods toorn over zichzelf en Jeruzalem afgeroepen. Het oordeel zal komen van degene “die komt van het einde der aarde en het kwaad met macht vernietigt”. In nummer 17 en 18 smeekt de dichter God om voor zijn volk een ware zoon van David te doen opstaan die de eigenschappen moet bezitten die de profeten al opgesomd hebben.
Deze psalmen zijn oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven maar we kennen ze alleen in een Griekse vertaling. Om ze gezag te verlenen zijn ze op naam gesteld van Salomo (een algemeen gebruikt middel). Noch in de Joodse noch in de christelijke traditie hebben ze een canonieke status verkregen.

Wraakpsalmen
Er zijn nogal wat psalmen waarin de vijand(en) vervloekt word(en) en waarin gebeden wordt om wraak. Vaak gaat het er heftig aan toe. Ik noem psalm 5; 21; 28; 31; 35; 40; 54; 55; 56; 59; 63; 69; 79; 89; 109; 110; 137; 139 en 140 waarin verzen voorkomen die ons niet zo liggen. Vaak worden hier oude en nieuwe testament tegen elkaar uitgespeeld: God van de toorn tegenover God van de liefde. Een dergelijk onderscheid is geheel verwerpelijk. In de boeken van het eerste testament zijn de uitspraken over Gods barmhartigheid en de liefde tot de naaste veelvuldig. Daarentegen komen ook in het tweede testament dergelijke vervloekingen voor: Matteüs 11,21; 23,13-32; 26,24; Lucas 6,24-26; 1 Tessalonicenzen 2,16; 2 Tessalonicenzen 1,5-9; Jakobus 5,2-6; Judas 11; Openbaring 6,10. Sommige vervloekingen worden in het NT overgenomen: Psalm 28,4 in 2 Timoteüs 4,14; psalm 69,23 in Romeinen 11,9; psalm 69,26 in Handelingen 1,20 en psalm 109,8 in Handelingen 1,20.

Maar hebben we allemaal niet  tot op de dag van vandaag reden tot verontwaardiging over het kwaad dat geschiedt; denk eens al die deportaties en vernietigingskampen; aan alle onschuldige mensen, vaak jongens en meisjes nog, die dag aan dag worden vermoord, verkracht, uitgebuit enz. het moeten maar je kinderen, je vader of moeder zijn! Roepen we dan niet de zwaarste straffen uit over zulke daders (ophangen!), en geven we geen uiting aan onze boosheid op God die dit allemaal maar schijnt toe te laten? De verontwaardiging en de roep om zware straffen spruiten ook voort uit liefde voor de slachtoffers van geweld en onrecht, ook bij de psalmist. Het verdringen van gevoelens van woede bij het zien van zoveel kwaad is verkeerd. De psalmzingers geven uiting aan deze boosheid omdat ze van God gerechtigheid verwachten, omdat ze straf willen voor de daders en eerherstel voor de slachtoffers. En die kwaadheid is geen machteloos gebaar maar een in de handen van God gelegde onmacht! Van Hem komt het oordeel.

In het Romeinse brevier, en dus ook in het Getijdenboek, worden vele van dat soort versregels weggelaten, mijns inziens uit verkeerde overwegingen.
Psalm 5 vers 11; 21 vers 9-13; 28 vers 4-5; 31 vers 18-19; 35 vers 4-8; 40 vers 15-16; 54 vers 7; 55 vers 16; 56 vers 7; 59 vers 6-9 en 12-16; 63 vers 10-12; 69 vers 23-29; 79 vers 6-7 en 12; 89 vers 31-38; psalm 109 in zijn geheel!!; 110 vers 6; 137 vers 7-9; 139 vers 19-22; 140 vers 10-12; 143 vers 12.

De psalmen als poëzie
In veel culturen wordt onderscheid gemaakt tussen het dagelijkse taalgebruik en de meer gestileerde hantering ervan in literatuur zoals proza en dichtkunst. Juist voor dat laatste gelden strenge regels zoals ritme, metrum, rijm, bijzondere woordkeus en grammatica, beeldspraak, metaforen, vergelijkingen, assonantie, woordspelingen, herhalingen, bijzondere woordvolgorde, chiasmen enz. Veel van deze kenmerken komen ook in de bijbelse poëzie voor, maar metrum en rijm maar zelden of nooit. Geheel eigen aan de bijbelse dichtkunst is de herhaalde overeenkomst in gedachtegang. Een idee wordt nog eens met andere woorden of in ontkennende zin herhaald. Niet de klanken rijmen maar in bepaald opzicht de gedachten en de ideeën.

Een vers bestaat meestal uit twee soms uit drie versdelen die met een moeilijk woord cola worden genoemd. Verzen of versdelen kunnen min of meer parallel lopen. In het synoniem parallellisme wordt hetzelfde twee- of driemaal gezegd zonder dat er van een gewone herhaling sprake is. De tweede keer kan er een nieuwe nuance of gezichtspunt in staan. In het antithetische parallellisme wordt er een tegenstelling neergezet, of hetzelfde eerst positief en dan negatief geformuleerd. In het synthetische parallellisme is het tweede deel de voortzetting van het eerste versdeel. Het tweede deel trekt een conclusie uit wat er in het eerste deel beweerd is, of diept de eerder geformuleerde gedachte uit naar een nieuw aspect.
Verzen bestaan dus uit versdelen (cola);
een aantal verzen vormen samen een strofe;
drie of vier strofen noemen we een gedicht, in ons geval een psalm;
wanneer een psalm heel lang is, vormen een aantal strofen een stanza, een aantal stanza’s maken samen het gedicht of de psalm.

De psalmen in de liturgie
We mogen het volk van Israël wel heel dankbaar zijn dat we het Psalmenboek van hen te leen gekregen hebben als gebedenboek. We kunnen ervan uitgaan dat er in de heiligdommen van Silo en Betel en zeker in de tempel van Jeruzalem bij de verschillende plechtigheden al gezangen en lofliederen gebeden werden, ofwel als individueel gebed ofwel als een collectief uitzeggen van noden in moeilijke tijden. De oudste psalmen dateren uit de tijd van David, de jongste uit de eerste eeuwen vóór Christus, grofweg dus een tijdspanne van 1000 duizend jaar. In die vele eeuwen zijn psalmen gebundeld, bewerkt, geredigeerd, en herschreven of aangevuld  in nieuwe omstandigheden. Priesters en levieten verbonden aan de tempel in Jeruzalem en andere heiligdommen plaatsten ze in een liturgische zetting, en zangersgroepen en koorleiders hebben, hoewel we er weinig van weten, gezorgd voor een muzikale uitvoering. Het lijkt niet teveel beweerd als we ervan uitgaan dat allerlei elementen qua zang en uitvoering nog voortleven in de huidige synagogale praktijken, maar ook al vanaf de eerste eeuwen hun sporen hebben nagelaten in de manier waarop psalmen werden gezongen en uitgevoerd in de Syrie-orthodoxe, Grieks-orthodoxe en Latijnse kerken van Noord-Afrika en Italië. Ook het Gregoriaans lijkt mede beïnvloed te zijn door de zangpraktijken in het oude Jodendom. In het monnikendom speelde het psalmenboek als gebedenboek vanaf den beginne een grote rol. Sint Benedictus schreef in zijn Regel voor, alle 150 psalmen 1x per week te reciteren of te zingen, iets wat tot op de huidige dag door kloosters die zijn regel volgen, nog steeds wordt gepraktiseerd. Dit overeenkomstig de versregels in psalm 119 vers 62 en vers 164: “Midden in de nacht sta ik op en loof u …” en “Ik zing u dagelijks zevenmaal lof”. In het Romeinse brevier, gevolgd door het Getijdenboek, gebeurt dat 1x per 4 weken.

In de Nederlandse taal zijn vele vertalingen en berijmingen gemaakt. Zie hierboven Vondel, Aldegonde (1580) en Clemens (1540). In de protestantse kerk van de 16de tot en met de 19de eeuw heeft ook de berijming van Datheen een grote rol gespeeld. Eerst Carmeliet en later Calvenistisch predikant gaf hij in 1566 zijn psalmberijming uit.  Hier vermeld ik nog de vertalingen en berijmingen van Ad. W. Bronkhorst, H.Beex, R.Huf, Gabriël Smit, Ida Gerhardt, Kees Waayman, H. Oosterhuis, en die van de bekende Nederlandse bijbelvertalingen. Ook vertalingen in streektalen zijn tegenwoordig in trek.
Goed te raadplegen als eenvoudig commentaar is in Belichting van het bijbelboek: Psalmen deel I-III, door Nico Tromp, KBS / VBS. Als technisch kommentaar (maar niet meer in de handel) is nog steeds goed en bruikbaar in de serie De boeken van het Oude Testament: Psalmen, I en II, door J.P.M. van der Ploeg.
Wie meer wil weten over de psalmen in de Nederlandse taal en geschiedenis zoals edities en zangwijzen, kan raadplegen: Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden, J. de Bruin en W. Heijting, Kok-Kampen, 1991. En: Het verhaal van de psalmen, Gert Jan Buitink en Sipke van der Land, boekmakerij Buitink,2000 (?), ISBN 90-800792-10-9.   

Dr.A. Jaakke pr.

Inleiding op de Psalmen 3 - God werd mijn schild en wapen


Boetepsalmen
In de traditie van de Kerk bestaat al heel lang deze reeks van klaagliederen waarin de bidder zijn of haar nood klaagt vanwege zonde, ziekte of vijandig gedrag van buitenstaanders, en God verzoekt om zijn toorn van de bidder af te wenden. Van oudsher zijn het de volgende zeven: Psalm 6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143.
N.B.: Een mooie CD met de 7 boetepsalmen van de componist Andrea Gabrieli (1532-1586) is: Globe (GLO 5210), door het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Paul van Nevel.

Aanhalingen in het Nieuwe/ Tweede Testament
De gehele TaNaCh, dat is de Hebreeuwse maar ook de Griekse bijbel, dat is de Septuaginta, is de bron geweest waaruit Jezus putte en zijn Messiaanse roeping ontleende, en waaruit ook later zijn leerlingen de argumentatie haalden voor hun theologische en pastotale opvattingen en uitspraken. We vinden in het Tweede Testament ongeveer 100 citaten en toespelingen uit de Psalmen, meer dan welk ander bijbelboek ook. En hier haal ik letterlijk Nico Tromp aan: “Natuurlijk wil dat niet zeggen dat de Psalmen zonder hun functie in het Nieuwe Testament niet af zouden zijn; ze hebben en houden hun eigen betekenis, ook als we ze toepassen op Jezus Christus en zijn kerk. De kerk blijft Israël veel dank verschuldigd voor deze unieke gebedenschat. Deze liederen zijn ook voor Jezus stem en lering van de Vader, en zijn volgelingen herkennen Hem in deze liederen.”
N.B. De citaten van psalmteksten in het Tweede Testament zijn lang niet altijd letterlijk. Meestal is de Septuaginta bron van aanhalingen maar vaak met aanpassingen voor eigen doeleinden; soms wordt uit het hoofd geciteerd, soms uit het Hebreeuwse Psalmenboek; soms ook mengvormen.

Teksttypen in de psalmen (genres).

Tekst-typen/ genre psalm
Hymne
1. hymne 29; 33; 100; 113; 114; 117; 135; 136; 147; 148; 149; 150
individuele hymne 8; 103; 104; 145; 146
2. God-is-koning hymne 24; 47; 93; 96; 97; 98; 99
3. Zionshymne 46; 48; 76; 84; 87; 122
Klacht & dank -- individueel
4. klaaglied 5; [6;] 7; 13; 17; 22; 25; 26; 28; 31; 35; 36; 38; 39; 42; 43; 51; 54; 55; 56; 57; 59; 61; 63; 64; 69; 70; 71; 86; 88; 102; 109; 120; 130; 140; 141; 142; 143
5. vertrouwenslied 3; 4; 11; 16; 23; 27; 62; 121; 131
6. danklied 9; 10; 30; 32; 34; 40; 41; 92; 116; 138
Klacht & dank -- collectief
7. klaaglied 12; 44; 58; 60; 74; 77; 79; 80; 82; 83; 85; 90; 94; 108; 123; 126; 137
8. vertrouwenslied 115; 125; 129
9. danklied 65; 66; 67; 68; 107; 118; 124
Koningspsalmen
10. koningspsalm 2; 18; 20; 21; 45; 72; 89; 101; 110; 132; 144
Didactische psalmen
11. wijsheidspsalm 1; 19; 37; 49; 73; 91; 111; 112; 119; 127; 128; 133; 139
12. historische psalm 78; 105; 106
13. profetische psalm 14; 50; 52; 53; 75; 81; 95
14. liturgie 15; 134

Belangrijk om te onthouden:
Er zijn 4 grote teksttypen, namelijk de hymnen of de lofzangen, de klaagpsalmen, de koningspsalmen en de didactische (= leer)psalmen. Onderdeel van de Hymnen zijn de God-is-koningpsalmen en de Sionpsalmen, namelijk de psalmen die God als koning toejuichen en Sion als zijn woonstad. De Klaagpsalmen zijn in twee grote blokken te verdelen, namelijk de individuele, dat wil zeggen een ik-figuur is aan het woord, en de collectieve, dat wil zeggen een wij-groep is het onderwerp of ook het volk Israël. Mengvormen waarin de ik-figuur en het wij-collectief elkaar afwisselen komen voor. Tegenspoed en vervolging door tegenstanders zijn meestal het hoofdonderwerp. In die verdrukking van buiten af en van binnen uit maken vertrouwensuitspraken en dankbetuigingen vaak onderdeel uit van klaagpsalmen, als ook spijtbetuigingen over begane zonden. De Koningspsalmen gaan over de door God aangestelde koning (de gezalfde = de messias) en over het door deze koning uit te voeren beleid, vaak een ideaalbeeld. Ze moeten goed onderscheiden worden van de God-is-koningpsalmen, die onder de hymnen vallen. De Didactische psalmen bevatten vaak lessen over de vergankelijkheid van het leven, het probleem van de armen en de rijken, de steun en de kracht van Gods wet, de ervaringen uit het verleden van Israël als Gods volk.
N.B. het is niet altijd duidelijk onder welke categorie een psalm is onder te brengen!

Andere telling
Er is een verschil in telling tussen de traditionele Hebreeuwse tekst en de oude Griekse vertaling, de Septuaginta. Beide tellen 150 psalmen, maar ze zijn niet op dezelfde wijze verdeeld. In de Septuaginta, en dus ook in de Latijnse traditie van de Vulgata, zijn tweemaal twee psalmen aaneengevoegd, namelijk psalm 9 en 10, en psalm 114 en 115. Omgekeerd zijn dus twee psalmen gesplitst, namelijk 116 en 147. Het totaal blijft hetzelfde maar de nummering verschuift dus. Achter in het Getijdenboek kan men een overzicht vinden van
alle psalmen met hun verschillende nummering (blz. 1755-1759).

Psalm 151
In de grotten van Qumran zijn ook een groot aantal teksten met niet-canonieke psalmen gevonden. Een daarvan kennen we uit de overlevering van de Septuaginta die achter de 150ste psalm nog een 151ste  heeft met het opschrift: “deze psalm is van David zelf en staat buiten het officiële aantal van 150 stuks; geschreven toen hij Goliat had verslagen.”
N.B. In het boek Oud-Israëlitische en vroeg-Joodse literatuur, Vriezen/ vd Woude, Kok, 2009, tiende geheel herziene druk, kan men her en der verspreid het nodige vinden over dit soort psalmen.
Hier volgt de vertaling:
DEZE PSALM schreef David eigenhandig, – hij valt buiten het aantal –
toen hij man tegen man streed met Goliat.

1 Klein was ik onder mijn broeders,
     en de jongste in het huis van mijn vader.
     Ik weidde de schapen van mijn vader.
2 Mijn handen maakten een fluit,
     mijn vingers vervaardigden een harp.
3 En wie zal het mijn Heer verkondigen?
     Hijzelf, de Heer, Hij zal het zelf horen.
4Hij zond een engel uit,
     en nam mij weg van de schapen van mijn vader, 
     en zalfde mij 
     met olie van zijn zalving.
5 Mijn broeders waren mooi en groot,
     maar de Heer vond zijn welbehagen niet in hen.
6 Ik trad naar voren, die van de andere stam tegemoet,
     en hij vervloekte mij bij zijn afgoden.
7Maar ik trok zijn eigen zwaard, 
     onthoofde hem,
     en nam de smaad weg van de zonen van Israël.

De kwestie ligt echter nog ingewikkelder. Na de 2de wereldoorlog werden er in de woestijn vele zeer oude rollen gevonden. Tal van bijbelboeken die geschreven waren  in het oorspronkelijke Hebreeuws van het Oude Testament. Bij de nogal vergane rollen vond men ook gedeeltes van een psalm 151. Het zijn twee stukjes tekst. Het ene is ongeveer gelijk aan het Grieks van de Griekse bijbel. Het andere stukje gaat over de strijd van David met Goliath. Veel is daar niet van over:
‘ De eerste heldendaad van (D)avid,
nadat de profeet van God hem gezalfd had.
Toen zag ik een Filistijn, die hoonde vanuit de (...) ik (...) de (...) ‘
Het lijkt erop dat dat laatste stukje uiteindelijk terecht gekomen is in het opschrift van de Griekse bijbel. Maar hoe en wat?
Achter de ons bekende wereld van de bijbel ligt er zo een heel gebied van teksten, handschriften, vertalingen. Inmiddels heeft de nieuwste Amerikaanse oecumenische bijbelvertaling nu ook psalm 151 opgenomen. Want tot op de dag van vandaag is de Griekse vertaling van het oude testament de officiële bijbel van de Grieks Orthodoxe kerk. En die kerk is ook lid van de Amerikaanse Raad van kerken.

In de protestantse traditie tot ongeveer 1950 kende men de tekst van deze 151ste psalm in een oude berijming, die echter in het huidige liedboek is verdwenen. Hier volgt de tekst ervan, in de nieuwe psalmberijming van 1773. In de synode bleek dat het lied al een eeuw lang erg populair geworden was, en de afgevaardigde uit Zeeland zorgde voor een nieuwe, veel betere berijming. En in  tal van psalmbundels is de tekst opgenomen. Velen kennen de woorden daarvan nog. Maar uiteindelijk is de tekst uit de protestantse eredienst verdwenen.

 Psalm 151- EIGEN GESCHRIFT DAVIDS - (melodie psalm 19)

Ik was een jongeling, 
nog teder en gering
Bij broedren laag geacht;
men had mij in het veld 
tot herder aangesteld:
Daar hield ik steeds de wacht. 
En weidde ‘t wollig vee.
Toen maakt’ ik, wel te vree, 
Een harp met eigen handen;
Ik greep het snaarentuig. 
‘k Zong psalmen:van ‘t gejuich 
weergalmden onze landen.

Wat blijdschap! Welk een eer.
Dat zelfs de Hemelheer
wou luistren naar ‘t geklank
van mijne harp en stem!
Mijn lied behaagde Hem!
En ‘k zei zijn goedheid dank.

Hij had mij ‘t rijk gesteld:
Men riep mij uit het veld
Van achter ‘s vaders schaapen:
Ik kwam en stond bedeesd
verlegen en bevreesd:
God werd mijn schild en wapen.

Der broedren schoon gelaat
Noch kracht kwam hun te baat
Geen moed geen krijgsbeleid:
Gods knecht ging hen voorbij
Maar groett’ en zalfde mij
Toen rees mijn dapperheid.
Toen voeld’ ik eenen gloed

van heilgen heldenmoed.
Ik ging den reus bevechten
Ik velde hem ter aard;
‘k Verjoeg hem met zijn zwaard
Tot eer van ‘s HEEREN knechten.
   
Zo staat het afgedrukt op de laatste bladzijde van het Nieuwe Testament met formulieren en psalmen en gezangen; uitgegeven door de Nederlandse Bijbel Compagnie te Amsterdam door J. Brand en Zn., druk Joh. Enschede en Zn. te Haarlem, 1847. (Geschenk bij het verlaten van het Nieuwe Weeshuis in Arnhem in 1852)
Of er een Rooms Katholieke traditie is geweest aangaande deze 151ste psalm is mij onbekend. Leuk om uit te zoeken.
Gegevens ontleend aan het NBG, met name aan Dr. Jaap van Dorp en Joh. H. Maat.