zaterdag 7 mei 2022

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” Vierde zondag van Pasen Verlossing is bron van eeuwige vreugde


 Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
 Moge de Verlossing ons bron zijn van eeuwige vreugde

I n l e i d i n g
Formeel gezien bestaat het Gebed over de gaven van deze zondag uit twee delen. De vreugde van en over het Paasmysterie in het eerste deel stemt overeen met de eeuwige vreugde in het tweede deel. Vanuit deze parallellie laat zich het begrip ‘gratulari’ goed begrijpen: het betekent ‘zich verheugen’, en daaronder begrepen in ieder geval hier ook ‘vreugdevol danken’. De oratie spreekt het verlangen uit naar een bestendige (‘semper’) vreugde door het mysterie van de Dood en de Verrijzenis van Christus, in Wie het werk van de verlossing door de Kerk wordt voortgezet.
Op zijn eerste reis door Klein-Azië verkondigt Paulus in de synagoge van Antiochië de vreugde van de Verrijzenis van Jezus: ”Wij verkondigen u de blijde boodschap, dat God, de belofte aan de vaderen gedaan, voor ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus te doen verrijzen” (Hand 13,32-33). De verrijzenis van Jezus is de hoogste waarheid van ons geloof in Christus, door de eerste christenen geloofd en beleefd als kernwaarheid. De verrijzenis van Jezus is het fundament van ons geloof, doorgegeven via de overlevering en vastgelegd in de geschriften van het Nieuwe Testament. De prediking van het Kruis van Christus tegelijk met Zijn Verrijzenis maken wezenlijk deel uit van het paasmysterie. Het werk van onze verlossing, dat een volmaakte verheerlijking van God betekent heeft Christus de Heer juist vooral voltrokken door het paasmysterie van zijn zalig Lijden, zijn Verrijzenis uit het dodenrijk en zijn glorievolle Hemelvaart: een mysterie waarin Hij ‘onze dood heeft tenietgedaan door te sterven en ons leven hersteld (reparatio nostra) door te verrijzen’ (vgl. Romeins Missaal, prefatie van Pasen I) .

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Concede, quæsumus, Domine, semper nos per hæc mysteria paschalia gratulari,
ut continua nostræ reparationis operatio perpetuæ nobis fiat causa lætitiæ.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, wij bidden U: geef dat wij ons altijd verheugen over dit paasmysterie:
laat de voortzetting van de verlossing in ons leven een bron zijn van blijvende vreugde.

Werkvertaling 
Geef, vragen wij [U], Heer, dat wij [U] altijd vreugdevol danken door deze paasmysteries,
opdat/zodat het voortdurende werk van ons herstel voor ons oorzaak van eeuwige vreugde wordt.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratio super munera/oblata of oratio secreta gaat terug tot op het Sacramentarium Gelasianum Vetus, Vat. Reg. lat. 316, 486, - eerste helft achtste eeuw . Sinds de achtste eeuw werd deze oratie met minieme varianten in meer dan 40 codices overgeleverd en stond in deze codices genoteerd onder de rubrieken: Secreta van Feria V(quinta) in albis, donderdag onder het paasoctaaf (toen de nieuwgedoopten nog hun witte kleed droegen) en Secreta van Feria V infra octavam Pentecostes, donderdag onder het octaaf van Pinksteren.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, I, A-C, Brepols, Turnhout 1992, p. 351-352,  nr. 721, Br 124).
Het Gelasianum Vetus spreekt ‘perpetua’, welke adiectivumvorm bij causa zou horen; Het Missale Romanum [MR] 1970 heeft logischerwijze de genitivusvorm perpetuæ  ingevoerd, behorend bij lætitiæ. Een bestendige oorzaak van vreugde zou immers niet direct op de eeuwige vreugde toegepast behoeven te worden, maar zou ook slechts tijdelijk kunnen zijn.
In het Romeins Missaal 1962 had deze oratie als Secreta haar plaats in het misformulier van  zaterdag in de paasweek (MR 124). In MR 1970 is het Gebed over de gaven van vandaag hetzelfde als dat van zaterdag in de paasweek.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1.Concede, quæsumus, Domine, semper nos per hæc mysteria paschalia gratulari,
2.ut continua nostræ reparationis operatio perpetuæ nobis fiat causa lætitiæ.

De oratie bestaat uit één enkele hoofdzin, samengesteld uit een openingszin waarin de eigenlijke bede is vervat (regel 1) en een finale / doelaanwijzende of consecutieve / gevolg hebbende bijzin ingeleid door het voegwoord ut in de coniunctivusmodus (r. 2).
In de openingszin wordt God gevraagd om de genade Hem altijd te danken door de viering van de paasgeheimen (H. Eucharistie, ingesteld op Witte Donderdag, dat wil zeggen vanaf die historische gebeurtenis tot aan het einde der tijden). In haar oorspronkelijke betekenis is Eucharistie  de dankzegging en lofprijzing  over de gaven van brood en wijn tijdens de viering van de H. Mis. In de eerste christentijden was danken en loven de grondgestalte van de Eucharistie.
De openingszin (stelregel) wordt in de finale/consecutieve bijzin (r. 2) krachtig onderstreept door een schets van enkele heilseconomische effecten: actueel (reparatio nostra) – voor degenen die (nos) de H. Mis vieren, en tegelijk eschatologisch (perpetuæ nobis  causa lætitiæ) – oorzaak van hun eeuwige vreugde.

Ad 1
Concede, verleen, schenk, geef – prædicaat in de imperativusvorm, verzacht door de losse werkwoordsvorm quæsumus in een tussenzin. Over de functie van het quæsumus, onmiddellijk achter een imperativusvorm aan de spits van een oratie, is al eerder gesproken. Deze is tweeledig: het mildert de imperativus waartoe de mens ten overstaan van God geen enkel recht heeft en het versterkt het ritme van de oratie. Het begrip concede impliceert een genadig neerbuigen van de kant van God om de werkzaamheid van het offer te schenken.
Domine, [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm.
Met het prædicaat concede is de a.c.i.- [accusativus cum infinitivo] constructie: semper nos…gratulari, dat wij altijd dankzeggen/dat wij ons altijd verheugen – verbonden, die als object gelezen kan worden bij concede.
Per hæc mysteria paschalia, door middel van deze paasmysteries – voorzetselbepaling, bestaande uit de præpositie per gevolgd door drie congruerende accusativusvormen, waarvan de laatste twee eind-, klankrijm vertonen. Deze repeterende a-klank geeft aan de begrippen een bepaalde wijdsheid, die een fraai contrast vormt met het begrenzende nos (de personen hier aanwezig) en hæc (de eucharistische gaven op het altaar) in dezelfde regel.
Semper, altijd, - bijwoordelijke bepaling van tijd.

Ad 2
ut continua nostræ reparationis operatio
Ut […] fiat, opdat/zodat worde - prædicaat in de coniunctivusmodus (optativus), vanwege het wenskarakter ingeleid door ut.
Continua nostræ reparationis operatio, het voortdurende [heils]werk van ons herstel – subject bij fiat, bestaande uit twee congruerende nominativusvormen continua en operatio, in een hyperbaton uiteen geplaatst door de twee congruerende genitivusvormen nostræ reparationis die geduid kunnen worden als een genitivus explicativus (toelichting) of genitivus obiectivus: het voortdurende werk ten behoeve van ons herstel.
De substantiva reparationis en operatio laten klankrijm zien.
Perpetuæ nobis fiat causa lætitiæ, voor ons oorzaak wordt van eeuwige vreugde, - prædicaatsnomen behorende bij het verbum concede en bestaande uit de nominativusvorm causa, oorzaak, reden -, vergezeld door twee congruerende genitivusvormen met klank-/eindrijm die wederom als een hyperbaton uiteen zijn geplaatst. Deze genitiusvormen kunnen aangemerkt worden als een genitivus explicativus, qualitatis, of ook  als genitivus obiectivus: oorzaak tot eeuwige vreugde.
Nobis, voor ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel) van het meervoud nos.

V o c a b u l a r i u m
Gratulari, gratulatus sum, dep. De woordenboeken geven ons de betekenissen: 1. iemand gelukwensen (to gratulate, gratulieren), zijn vreugde te kennen geven, zich verheugen; of met een laat klassieke betekenis: 2. danken, dankzeggen, dank brengen bijvoorbeeld ten opzichte van een godheid, = grates, gratias agere.  Dit plaatst ons voor een dilemma: zeggen we “geef dat wij ons altijd verheugen” of “geeft dat wij [U] altijd dankzeggen?” De dictionnaire van liturgisch Latijn van Blaise/Dumas geeft als eerste betekenis “réjouir (des fêtes)” en vervolgens “render grâces”.  Aangezien het hier gaat om het Gebed over de gaven in het Eucharistisch (= dankzegging) Offer, kunnen we zeggen “Geef dat wij U vreugdevol danken”.

Reparare betekent “repareren, herstellen, vernieuwen” of in handelstaal “inruilen, verkrijgen, verwerven, bemachtigen”. En in de context van de Biecht ook boete.
De verwante begrippen “reparatio, reparator, reparabilis” laten zich onmiddellijk begrijpen of in de taal van het Burgerlijk Wetboek: herstel in oorspronkelijk staat. Vergelijk de gebeden na de 1e lezing (Scheppingsverhaal) in de Paaswake: “Laat allen die door U verlost zijn begrijpen, dat de schepping van de wereld in den beginne, overtroffen is op het einde der tijden, toen Christus, ons Paaslam is geslacht” en “Laat ons door de kracht van de Geest aan de verleiding van de zonde weerstaan en de eeuwige vreugde bereiken”.
Operatio, -onis: dit interessante begrip betekent in eerste instantie: het werken, werk, , verrichting, arbeid, karwei, operatie, (uit)werking), effect. In antieke inscripties betekent het ook  “een religieuze verrichting, een godsdienstige plechtigheid, offerdienst. Christelijke auteurs gebruiken het ook in de betekenis van “weldadigheid, caritas”.
In de oraties verwijst “operatio” vooral naar het theologisch concept van het innerlijke bovennatuurlijke effect van de liturgische handeling of Eucharistisch Sacrament. Vergelijk de Secreta van vrijdag in de 2e week van de Vastentijd (MR 1962): “Hæc in nobis sacrificia, Deus, et actione permaneant, et operatione firmentur”- O God, moge de werking van dit Offer in ons voortduren, en door onze daden worden bevestigd. En ook in de Collecta van de 18e zondag na Pinksteren (MR 1962): “Dirigat corda nostra…tuæ miserationis operatio”-  Moge de werking van uw barmhartigheid onze harten leiden…
Continuus, -a, -um, adiectivum, heeft als basisbetekenis: ononderbroken, onophoudelijk. Het adiectivum kan ook betrekking hebben op tijd en ruimte. Met betrekking tot ruimte betekent het ‘in verbinding met iets anders’ of ‘in samenhang met iets anders’. In relatie met tijd betekent het ‘achtereenvolgens of volgend na elkaar’, ‘successievelijk, onophoudelijk’.  In deze oratie en toegepast op het H. Misoffer en Kruisoffer is continuus gebruikt in verbondenheid met perpetuus. Het verlossend Lijden van Christus is de bestaansgrond van zijn Menswording: “Daarom juist ben Ik tot dit uur gekomen” (1 Jo 12, 27); “Zou Ik de beker niet drinken die mijn Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?” (Jo 18, 11). Het Kruisoffer, eens en voor altijd voltrokken, wordt in het Offer van de H. Mis, continu en universeel, steeds opnieuw geactualiseerd tot aan het einde der tijden en is ‘oorzaak van eeuwige vreugde’. Met dit begrip wordt de eschatolgische dimensie van het Gebed over de gaven uitgedrukt.  Zie ook Sacramentum Redemptionis, Instructie Congregatie voor de Goddelijke Eredienst van 25 maart 2004, Over de H. Eucharistie als Sacrament van de Verlossing.
L i t u r g i s c h e  b r o n
Hymne Vespers Paastijd Ad cenam Agni Providi

Wiens lichaam is als offerspijs,
verbrand op ’t altaar van het kruis,
wiens rode bloed wij drinken tot
ons eeuwig heil, tot vrede in God.

Ons paaslam Christus is geslacht,
Hij die ten offer werd gebracht,
en die aan ons zijn lichaam bood
in rein en ongedesemd brood.

O offerlam dat eeuwig leeft,
de poort der hel verbroken heeft,
gevangenen uit diepe nacht
in ’t eeuwig licht heeft thuisgebracht.

K a n t t e k e n i n g e n
Om te beginnen een enkel woord over het begip ‘in albis’, waarbij in gedachten toegevoegd moet worden ‘vestibus’, in witte gewaden, in witte kleding. Vanaf de nacht van Paaszaterdag droegen de pasgedoopten heel het paasoctaaf hun witte doopklederen die zij vóór het begin van Beloken Pasen aflegden. Beloken Pasen werd dan ook in het liturgisch taalgebruik  Dominica in albis [depositis] genoemd: zondag van de afgelegde witte klederen.
Het begrip ‘in albis’ doet ons denken aan het liturgische gewaad albe, te weten een lang, rond gesloten wit gewaad dat door de cingel (gevlochten koord) wordt bijeengehouden en dat tijdens de H. Mis en bij sommige andere liturgische functies wordt gedragen door de bisschop, de priester en de diaken. De albe wordt gedragen onder het kazuifel (door bisschop en priester) en onder de dalmatiek (door de diaken). Uitzonderingsgewijze wordt de albe zonder bovenkleed wel gedragen door concelebranten.
De albe heeft zich ontwikkeld uit de profane tunica van de oude Romeinen en werd sinds de 6e eeuw ingevoerd in de liturgie. Pas sinds de 12e eeuw  wordt de albe ook wel versierd.
Het begrip ‘in albis’ roept ook gemakkelijk het Nederlandse begrip ‘album’ op: een boek of verzamelband met lege (witte) bladzijden om in te schrijven of in te plakken, zoals een poesiealbum of fotoalbum. Bekend zijn ook de begrippen ‘populus alba’, witte populier en ‘albino’ waarmee een  mens, dier of plant wordt aangeduid met albinisme (het ontbreken van pigment in het hele lichaam of een gedeelte hiervan). ‘Albion’ tenslotte is de oudste bekende benaming voor het eiland Groot-Britannië vanwege de krijtrotsen aan de zuid-oostelijke kust ("There'll Be Bluebirds Over The WhiteCliffs of Dover").

Sommige wetenschappers die zich hebben begeven in de vraag hoe volgtijdig het Laatste Avondmaal en de Kruisdood zijn verlopen, hebben verondersteld dat het Laatste Avondmaal zonder vlees was –omdat “het Paaslam Christus nog niet was geslacht”. Zij postuleren dat de Joodse paaslammeren werden geslacht in de Tempel ten tijde van de Kruisiging van Christus op de Calvarieberg, terwijl de priesters in  de Tempel tot drie maal toe de Hallel-psalmen zongen (113 – 118). Als dat zo is, dan is denkbaar dat Christus aan het Kruis deze psalmen en het gejammer van de lammeren heeft gehoord. Christus zelf was het smetteloze Lam van het geanticipeerde Joodse Paasfeest in de bovenzaal van het Laatste Avondmaal te Jeruzalem en tegelijk het Paaslam van het Nieuwe Verbond: ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi. Iedere Heilige Mis is de volmaakte “reparatio” waarin de ziel van de gelovige de genade ontvangt tot verlossing en herstel van heiligheid maar de staat van het begin – als nieuw. God blijft in zijn oneindige barmhartigheid ons herstel voortzetten (continuus): voor ons bron van eeuwige vreugde (perpetuus).