Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Moge
de Verlossing ons bron zijn van eeuwige vreugde
I
n l e i d i n g
Formeel
gezien bestaat het Gebed over de gaven van deze zondag uit twee delen. De
vreugde van en over het Paasmysterie in het eerste deel stemt overeen met de
eeuwige vreugde in het tweede deel. Vanuit deze parallellie laat zich het
begrip ‘gratulari’ goed begrijpen: het betekent ‘zich verheugen’, en daaronder
begrepen in ieder geval hier ook ‘vreugdevol danken’. De oratie spreekt het
verlangen uit naar een bestendige (‘semper’) vreugde door het mysterie van de
Dood en de Verrijzenis van Christus, in Wie het werk van de verlossing door de
Kerk wordt voortgezet.
Op
zijn eerste reis door Klein-Azië verkondigt Paulus in de synagoge van Antiochië
de vreugde van de Verrijzenis van Jezus: ”Wij verkondigen u de blijde
boodschap, dat God, de belofte aan de vaderen gedaan, voor ons, hun kinderen,
vervuld heeft door Jezus te doen verrijzen” (Hand 13,32-33). De verrijzenis van
Jezus is de hoogste waarheid van ons geloof in Christus, door de eerste
christenen geloofd en beleefd als kernwaarheid. De verrijzenis van Jezus is het
fundament van ons geloof, doorgegeven via de overlevering en vastgelegd in de
geschriften van het Nieuwe Testament. De prediking van het Kruis van Christus
tegelijk met Zijn Verrijzenis maken wezenlijk deel uit van het paasmysterie.
Het werk van onze verlossing, dat een volmaakte verheerlijking van God betekent
heeft Christus de Heer juist vooral voltrokken door het paasmysterie van zijn
zalig Lijden, zijn Verrijzenis uit het dodenrijk en zijn glorievolle
Hemelvaart: een mysterie waarin Hij ‘onze dood heeft tenietgedaan door te
sterven en ons leven hersteld (reparatio nostra) door te verrijzen’ (vgl. Romeins
Missaal, prefatie van Pasen I) .
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Concede, quæsumus, Domine, semper nos per hæc mysteria
paschalia gratulari,
ut continua nostræ reparationis operatio perpetuæ nobis
fiat causa lætitiæ.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, wij
bidden U: geef dat wij ons altijd verheugen over dit paasmysterie:
laat de
voortzetting van de verlossing in ons leven een bron zijn van blijvende
vreugde.
Werkvertaling
Geef, vragen
wij [U], Heer, dat wij [U] altijd vreugdevol danken door deze paasmysteries,
opdat/zodat
het voortdurende werk van ons herstel voor ons oorzaak van eeuwige vreugde
wordt.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratio super
munera/oblata of oratio secreta gaat terug tot op het Sacramentarium Gelasianum
Vetus, Vat. Reg. lat. 316, 486,
- eerste helft achtste eeuw . Sinds de achtste eeuw werd deze oratie
met minieme varianten in meer dan 40 codices overgeleverd en stond in deze
codices genoteerd onder de rubrieken: Secreta van Feria Va (quinta) in
albis, donderdag onder het paasoctaaf (toen de nieuwgedoopten nog hun witte
kleed droegen) en Secreta van Feria Va infra octavam Pentecostes, donderdag onder het
octaaf van Pinksteren.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, I, A-C, Brepols, Turnhout 1992, p.
351-352, nr. 721, Br 124).
Het
Gelasianum Vetus spreekt ‘perpetua’, welke adiectivumvorm bij causa zou horen; Het
Missale Romanum [MR] 1970 heeft logischerwijze de genitivusvorm perpetuæ ingevoerd, behorend bij lætitiæ. Een
bestendige oorzaak van vreugde zou immers niet direct op de eeuwige vreugde
toegepast behoeven te worden, maar zou ook slechts tijdelijk kunnen zijn.
In
het Romeins Missaal 1962 had deze oratie als Secreta haar plaats in het
misformulier van zaterdag in de paasweek
(MR 124). In MR 1970 is het Gebed over de gaven van vandaag hetzelfde als dat van zaterdag in
de paasweek.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1.Concede, quæsumus, Domine, semper nos per hæc mysteria
paschalia gratulari,
2.ut continua nostræ reparationis operatio perpetuæ
nobis fiat causa lætitiæ.
De
oratie bestaat uit één enkele hoofdzin, samengesteld uit een openingszin waarin
de eigenlijke bede is vervat (regel 1) en een finale / doelaanwijzende of
consecutieve / gevolg hebbende bijzin ingeleid door het voegwoord ut in de
coniunctivusmodus (r. 2).
In
de openingszin wordt God gevraagd om de genade Hem altijd te danken door de
viering van de paasgeheimen (H. Eucharistie, ingesteld op Witte Donderdag, dat
wil zeggen vanaf die historische gebeurtenis tot aan het einde der tijden). In
haar oorspronkelijke betekenis is Eucharistie
de dankzegging en lofprijzing
over de gaven van brood en wijn tijdens de viering van de H. Mis. In de
eerste christentijden was danken en loven de grondgestalte van de Eucharistie.
De
openingszin (stelregel) wordt in de finale/consecutieve bijzin (r. 2) krachtig
onderstreept door een schets van enkele heilseconomische effecten: actueel
(reparatio nostra) – voor degenen die (nos) de H. Mis vieren, en tegelijk
eschatologisch (perpetuæ nobis causa
lætitiæ) – oorzaak van hun eeuwige vreugde.
Ad
1
Concede,
verleen, schenk, geef – prædicaat in de imperativusvorm, verzacht door de losse
werkwoordsvorm quæsumus in een tussenzin. Over de functie van het quæsumus,
onmiddellijk achter een imperativusvorm aan de spits van een oratie, is al
eerder gesproken. Deze is tweeledig: het mildert de imperativus waartoe de mens
ten overstaan van God geen enkel recht heeft en het versterkt het ritme van de
oratie. Het begrip concede impliceert een genadig neerbuigen van de kant van
God om de werkzaamheid van het offer te schenken.
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm.
Met
het prædicaat concede is de a.c.i.- [accusativus cum infinitivo] constructie:
semper nos…gratulari, dat wij altijd dankzeggen/dat wij ons altijd verheugen –
verbonden, die als object gelezen kan worden bij concede.
Per
hæc mysteria paschalia, door middel van deze paasmysteries –
voorzetselbepaling, bestaande uit de præpositie per gevolgd door drie
congruerende accusativusvormen, waarvan de laatste twee eind-, klankrijm
vertonen. Deze repeterende a-klank geeft aan de begrippen een bepaalde
wijdsheid, die een fraai contrast vormt met het begrenzende nos (de personen
hier aanwezig) en hæc (de eucharistische gaven op het altaar) in dezelfde
regel.
Semper,
altijd, - bijwoordelijke bepaling van tijd.
Ad 2
ut
continua nostræ reparationis operatio
Ut
[…] fiat, opdat/zodat worde - prædicaat in de coniunctivusmodus (optativus),
vanwege het wenskarakter ingeleid door ut.
Continua
nostræ reparationis operatio, het voortdurende [heils]werk van ons herstel –
subject bij fiat, bestaande uit twee congruerende nominativusvormen continua en
operatio, in een hyperbaton uiteen geplaatst door de twee congruerende
genitivusvormen nostræ reparationis die geduid kunnen worden als een genitivus
explicativus (toelichting) of genitivus obiectivus: het voortdurende werk ten
behoeve van ons herstel.
De
substantiva reparationis en operatio laten klankrijm zien.
Perpetuæ
nobis fiat causa lætitiæ, voor ons oorzaak wordt van eeuwige vreugde, - prædicaatsnomen
behorende bij het verbum concede en bestaande uit de nominativusvorm causa,
oorzaak, reden -, vergezeld door twee congruerende genitivusvormen met
klank-/eindrijm die wederom als een hyperbaton uiteen zijn geplaatst. Deze
genitiusvormen kunnen aangemerkt worden als een genitivus explicativus,
qualitatis, of ook als genitivus
obiectivus: oorzaak tot eeuwige vreugde.
Nobis,
voor ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van
voordeel) van het meervoud nos.
V o c a b u l a r i u m
Gratulari,
gratulatus sum, dep. De woordenboeken geven ons de betekenissen: 1. iemand
gelukwensen (to gratulate, gratulieren), zijn vreugde te kennen geven, zich
verheugen; of met een laat klassieke betekenis: 2. danken, dankzeggen, dank
brengen bijvoorbeeld ten opzichte van een godheid, = grates, gratias agere. Dit
plaatst ons voor een dilemma: zeggen we “geef dat wij ons altijd verheugen” of
“geeft dat wij [U] altijd dankzeggen?” De dictionnaire van liturgisch Latijn
van Blaise/Dumas geeft als eerste betekenis “réjouir (des fêtes)” en
vervolgens “render grâces”. Aangezien het hier gaat om het Gebed
over de gaven in het Eucharistisch (= dankzegging) Offer, kunnen we zeggen
“Geef dat wij U vreugdevol danken”.
Reparare
betekent “repareren, herstellen, vernieuwen” of in handelstaal “inruilen, verkrijgen,
verwerven, bemachtigen”. En in de context van de Biecht ook boete.
De
verwante begrippen “reparatio, reparator, reparabilis” laten zich onmiddellijk
begrijpen of in de taal van het Burgerlijk Wetboek: herstel in oorspronkelijk
staat. Vergelijk de gebeden na de 1e lezing (Scheppingsverhaal) in
de Paaswake: “Laat allen die door U verlost zijn begrijpen, dat de schepping
van de wereld in den beginne, overtroffen is op het einde der tijden, toen
Christus, ons Paaslam is geslacht” en “Laat ons door de kracht van de Geest aan
de verleiding van de zonde weerstaan en de eeuwige vreugde bereiken”.
Operatio,
-onis: dit interessante begrip betekent in eerste instantie: het werken, werk, ,
verrichting, arbeid, karwei, operatie, (uit)werking), effect. In antieke
inscripties betekent het ook “een
religieuze verrichting, een godsdienstige plechtigheid, offerdienst. Christelijke
auteurs gebruiken het ook in de betekenis van “weldadigheid, caritas”.
In de oraties verwijst
“operatio” vooral naar het theologisch concept van het innerlijke
bovennatuurlijke effect van de liturgische handeling of Eucharistisch
Sacrament. Vergelijk de Secreta van vrijdag in de 2e week van de Vastentijd (MR
1962): “Hæc in nobis sacrificia, Deus, et actione permaneant, et operatione
firmentur”- O God, moge de werking van dit Offer in ons voortduren, en door
onze daden worden bevestigd. En ook in de Collecta van de 18e zondag
na Pinksteren (MR 1962): “Dirigat corda nostra…tuæ miserationis operatio”- Moge de werking van uw barmhartigheid onze
harten leiden…
Continuus, -a, -um, adiectivum, heeft als
basisbetekenis: ononderbroken, onophoudelijk. Het adiectivum kan ook betrekking
hebben op tijd en ruimte. Met betrekking tot ruimte betekent het ‘in verbinding
met iets anders’ of ‘in samenhang met iets anders’. In relatie met tijd
betekent het ‘achtereenvolgens of volgend na elkaar’, ‘successievelijk,
onophoudelijk’. In deze oratie en toegepast op het H. Misoffer en
Kruisoffer is continuus gebruikt in verbondenheid met perpetuus. Het verlossend
Lijden van Christus is de bestaansgrond van zijn Menswording: “Daarom juist ben
Ik tot dit uur gekomen” (1 Jo 12, 27); “Zou Ik de beker niet drinken die mijn
Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?” (Jo 18, 11). Het Kruisoffer, eens en
voor altijd voltrokken, wordt in het Offer van de H. Mis, continu en
universeel, steeds opnieuw geactualiseerd tot aan het einde der tijden en is
‘oorzaak van eeuwige vreugde’. Met dit begrip wordt de eschatolgische dimensie
van het Gebed over de gaven uitgedrukt. Zie
ook Sacramentum Redemptionis,
Instructie Congregatie voor de Goddelijke Eredienst van 25 maart 2004, Over de
H. Eucharistie als Sacrament van de Verlossing.
L i t u r g i s c h e
b r o n
Hymne Vespers Paastijd Ad cenam Agni Providi
Wiens
lichaam is als offerspijs,
verbrand
op ’t altaar van het kruis,
wiens
rode bloed wij drinken tot
ons
eeuwig heil, tot vrede in God.
Ons
paaslam Christus is geslacht,
Hij
die ten offer werd gebracht,
en
die aan ons zijn lichaam bood
in
rein en ongedesemd brood.
O
offerlam dat eeuwig leeft,
de
poort der hel verbroken heeft,
gevangenen
uit diepe nacht
in
’t eeuwig licht heeft thuisgebracht.
K a n t t e k e n i n g e n
Om te beginnen een enkel woord over het
begip ‘in albis’, waarbij in gedachten toegevoegd moet worden ‘vestibus’, in
witte gewaden, in witte kleding. Vanaf de nacht van Paaszaterdag droegen de
pasgedoopten heel het paasoctaaf hun witte doopklederen die zij vóór het begin
van Beloken Pasen aflegden. Beloken Pasen werd dan ook in het liturgisch
taalgebruik Dominica in albis
[depositis] genoemd: zondag van de afgelegde witte klederen.
Het begrip ‘in albis’ doet ons denken aan
het liturgische gewaad albe, te weten een lang, rond gesloten wit gewaad dat
door de cingel (gevlochten koord) wordt bijeengehouden en dat tijdens de H. Mis
en bij sommige andere liturgische functies wordt gedragen door de bisschop, de
priester en de diaken. De albe wordt gedragen onder het kazuifel (door bisschop
en priester) en onder de dalmatiek (door de diaken). Uitzonderingsgewijze wordt
de albe zonder bovenkleed wel gedragen door concelebranten.
De albe heeft zich ontwikkeld uit de
profane tunica van de oude Romeinen en werd sinds de 6e eeuw
ingevoerd in de liturgie. Pas sinds de 12e eeuw wordt de albe ook wel versierd.
Het begrip ‘in albis’ roept ook gemakkelijk
het Nederlandse begrip ‘album’ op: een boek of verzamelband met lege (witte)
bladzijden om in te schrijven of in te plakken, zoals een poesiealbum of
fotoalbum. Bekend zijn ook de begrippen ‘populus alba’, witte populier en
‘albino’ waarmee een mens, dier of plant
wordt aangeduid met albinisme (het ontbreken van pigment in het hele lichaam of
een gedeelte hiervan). ‘Albion’ tenslotte is de oudste bekende benaming voor
het eiland Groot-Britannië vanwege de krijtrotsen aan de zuid-oostelijke kust ("There'll Be Bluebirds Over The WhiteCliffs of Dover").
Sommige
wetenschappers die zich hebben begeven in de vraag hoe volgtijdig het Laatste
Avondmaal en de Kruisdood zijn verlopen, hebben verondersteld dat het Laatste
Avondmaal zonder vlees was –omdat “het Paaslam Christus nog niet was geslacht”.
Zij postuleren dat de Joodse paaslammeren werden geslacht in de Tempel ten
tijde van de Kruisiging van Christus op de Calvarieberg, terwijl de priesters
in de Tempel tot drie maal toe de
Hallel-psalmen zongen (113 – 118). Als dat zo is, dan is denkbaar dat Christus
aan het Kruis deze psalmen en het gejammer van de lammeren heeft gehoord.
Christus zelf was het smetteloze Lam van het geanticipeerde Joodse Paasfeest in
de bovenzaal van het Laatste Avondmaal te Jeruzalem en tegelijk het Paaslam van
het Nieuwe Verbond: ecce Agnus Dei, ecce qui tollit peccata mundi. Iedere
Heilige Mis is de volmaakte “reparatio” waarin de ziel van de gelovige de
genade ontvangt tot verlossing en herstel van heiligheid maar de staat van het
begin – als nieuw. God blijft in zijn oneindige barmhartigheid ons herstel
voortzetten (continuus): voor ons bron van eeuwige vreugde (perpetuus).