De wijsgeer en martelaar Justinus werd in het begin van de tweede eeuw te Flavia Neapolis in Samaria (het huidige Nabloes) uit heidense ouders geboren. Na zijn bekering tot het christendom schreef hij verscheidene werken ter verdediging van het geloof; slechts twee apologieën en de Dialoog met Tryfo zijn voor het nageslacht bewaard gebleven. Te Rome opende hij een wijsgerige school en hield er openbare debatten. Met andere christenen onderging hij de marteldood ten tijde van Marcus Aurelius, omstreeks het jaar 163.
Uit de martelaarsakten van de heilige Justinus († ca. 163) en zijn gezellen
Ik heb de ware leer van de christenen aangehangen.
In de tijd van de verwoede voorvechters van de afgodendienst werden in stad en land goddeloze decreten tegen de christenen afgekondigd om hen te dwingen aan de afgodsbeelden te offeren. De gelovige mannen werden gegrepen en voorgeleid bij Rusticus, de prefect te Rome. Toen zij voor de rechterstoel stonden, zei de prefect tegen Justinus: ‘Onderwerp u aan de goden en gehoorzaam aan de keizer.’ Justinus antwoordde: ‘Wie de geboden van onze Verlosser Jezus Christus naleeft, verdient blaam noch straf.’
Rusticus zei: ‘Welke leer belijdt gij?’ Justinus zei: ‘Alle wijsgerige systemen heb ik bestudeerd en ik heb mij aangesloten bij de ware leer van de christenen, hoewel die niet in de smaak valt bij mensen, die zich door een dwaalleer laten misleiden.’
‘Arme man! Die leer bevalt jou?’ Justinus zei: ‘Ja, want ik beschouw haar als de juiste opvatting.’
De prefect zei: ‘Wat houdt die leer in?’ Justinus zei: ‘Wij vereren de God van de christenen, die wij beschouwen als de enige maker vanaf het begin en de bouwheer van heel de schepping, de zichtbare en de onzichtbare dingen. En wij vereren de Heer Jezus Christus, Zoon van God, die door de profeten is aangekondigd als de komende heraut van de verlossing van het mensengeslacht en de leermeester van uitmuntende leerlingen. Maar ik ben slechts een mens en ik denk dat ik nauwelijks iets kan zeggen dat past bij zijn oneindige godheid. Ik erken dat dit een taak is voor profeten, want over Hem die ik genoemd heb, is voorspeld dat Hij de Zoon van God is. Ik weet immers dat de profeten vooraf gesproken hebben over zijn komst onder de mensen.’
Rusticus zei: ‘Zijt gij dan christen?’ Justinus zei: ‘Ja, ik ben christen.’
De prefect zei tegen Justinus: ‘Luister, gij die doorgaat voor een geleerde en meent de ware leer te kennen. Wanneer ik u laat geselen en onthoofden, zijt gij er dan van overtuigd dat gij naar de hemel zult gaan?’ Justinus zei: ‘Ik hoop dat ik zijn woning zal bereiken, als ik dit doorstaan heb. Want ik weet dat allen die zo hebben geleefd, bij de voltooiing van de hele aarde de goddelijke genade wacht.’
De prefect zei: ‘Gij veronderstelt dus dat gij naar de hemel zult gaan en een beloning zult ontvangen?’ Justinus antwoordde: ‘Ik veronderstel het niet alleen, maar ik weet het en het is mijn vaste overtuiging.’ De prefect zei: ‘Maar wij moeten terugkeren naar de voorgelegde zaak, die ons bezighoudt. Komt samen hier en brengt eensgezind een offer aan de goden.’ Justinus zei: ‘Geen rechtgeaard mens verlaat het geloof voor het ongeloof.’
Rusticus zei: ‘Als jullie niet gehoorzamen, worden jullie onverbiddelijk gestraft.’ Justinus zei: ‘Het is onze wens voor de zaak van onze Heer Jezus Christus kwellingen te doorstaan om gered te worden. Want zo zullen wij het heil ontvangen en vertrouwen hebben, wanneer wij verschijnen voor de verschrikkelijke, universele rechterstoel van onze Heer en Heiland.’
Zo spraken ook de overige martelaren: ‘Ga uw gang; wij zijn christenen en aan afgodsbeelden offeren wij niet.’
Rusticus sprak het vonnis uit en zei: ‘Omdat zij weigeren te offeren aan de goden en niet willen gehoorzamen aan het bevel van de keizer, moeten zij gegeseld worden en daarna weggevoerd om volgens het voorschrift van de wet de doodstraf te ondergaan.’ De heilige martelaren prezen God en gingen naar de gebruikelijke plaats. Zij werden onthoofd en voltooiden hun martelaarschap, terwijl zij hun Verlosser prezen.