Martyrologium Romanum
Het feest van het Bezoek
van de Heilige Maagd Maria aan haar nicht Elizabeth, die op haar oude dag
zwanger was geworden van een zoon en haar begroette. Toen de beide toekomstige
moeders vol vreugde elkaar tegemoet gingen, heiligde de komende Verlosser zijn
voorloper nog in de schoot; en Maria, die als antwoord op de begroeting van
Elizabeth jubelde in de Geest, prees de Heer met een lofzang.
Liturgia Horarum
H. Beda:
Maria verheerlijkt de Heer, die in haar
werkt.
Mijn
ziel prijst hoog de Heer; van vreugde juicht mijn geest om God, mijn Redder. Met deze woorden belijdt Maria op de
eerste plaats de bijzondere geven, haar zelf geschonken, daarna vermeldt zij de
algemene weldaden van God, waardoor Hij niet heeft opgehouden tot in eeuwigheid
voor het menselijk geslacht te zorgen.
De Heer immers wordt
verheerlijkt door de ziel van hem, die al zijn inwendige affecties in dienst
stelt van de lof en de dienst aan God, en die door de onderhouding van Gods
geboden toont altijd te denken aan de macht van zijn majesteit.
Diens geest juicht in God,
zijn heil, die alleen gelukkig is bij de gedachte aan Hem, van wie het eeuwig
heil verwacht wordt, zijn Schepper.
Terwijl die woorden alle
volmaakte mensen aanspreken, paste het toch wel het meest, dat de zalige Moeder
Gods ze uitsprak, die door het voorrecht van haar bijzondere verdiensten
brandde van een geestelijk liefde jegens Hem over wiens lichamelijke
ontvangenis zij zich verheugde.
Terecht kan zij in Jezus,
dit is in haar heil, met een bijzondere vreugde juichen boven de andere
heiligen, omdat zij wist, dat Hij, die zij al kende als de eeuwige bewerker van
het heil, nu door zijn tijdelijke geboorte uit haar zou geboren worden. In
zover zou Hij in een en dezelfde persoon toch werkelijk haar Zoon zijn en haar
Heer.
Omdat
aan mij zijn wonderwerken deed die machtig is, en heilig is zijn Naam. Niets schrijft zij toe aan eigen
verdiensten, maar brengt al haar grootheid terug tot een gave van Hem, die
volgens zijn wezen machtig en groot is, en die gewoon is om zijn getrouwen van
klein en zwak, tot sterk en groot te maken. Heel juist voegt zij eraan toe: En heilig is zijn Naam, om degenen, die
haar hoorden, te manen, ja, om allen, tot wie haar woorden zouden doordringen,
te leren hun toevlucht te nemen tot het geloof en het aanroepen van zijn Naam,
opdat ook zij deelachtig zouden kunnen worden aan de eeuwige heiligheid en het
ware heil, naar het profetisch woord: En
het zal gebeuren, dat eenieder, die de naam des Heren aanroept, gered zal zijn.
Want dit is de Naam, die zij hierboven bedoelt: Van vreugde juicht mijn geest in God, mijn Redder.
Daarom is het in de
heilige Kerk tot die prachtige en zeer heilzame gewoonte geworden, dat haar
lofzang dagelijks in de Vespers door allen wordt gezongen, zodat daardoor de
zielen der gelovigen zeer dikwijls door de herinnering aan de Menswording van
de Heer tot gevoelens van godsvrucht worden opgewekt, en de veelvuldig
overdachte voorbeelden van die Moeder Gods hen zouden bevestigen in duurzame
deugden. En men besloot, dat dit heel geschikt bij de Vespers zou geschieden,
opdat namelijk onze geest, vermoeid door het dagwerk en verstrooid door
allerlei gedachten, zich tegen de tijd van rust op het ene van haar overweging
zou kunnen concentreren.
Uit
de Homilieën van de H. Beda de Eerbiedwaardige, priester.
(Lib. 1, 4: CCL 122, 25-26. 30)