Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Oratiónibus sancti Andréæ
Creténsis epíscopi
(Oratio 9 in ramos palmarum: PG 97, 990-994)
Tweede lezing
Uit de Preken van de H.
Andreas van Kreta, bisschop
(Oratio 9 in ramos palmarum: PG 97, 990-994)
Gezegend die komt in de Naam des Heren, de Koning van Israël
Komt en laten ook wij de
Olijfberg bestijgen en Christus tegemoet gaan, nu Hij vandaag van Bethanië
terugkeert en zich uit eigen beweging naar het eerbiedwaardige en heilige
Lijden begeeft, om het heilmiddel voor onze verlossing te voltooien.
Vrijwillig gaat Hij dan de
weg naar Jeruzalem, Hij, die om ons uit de hemelen neerdaalde, om ons, die in
de diepste diepten neerlagen, tegelijk met Hem te verheffen, zoals de Schrift
zegt: hoog boven alle Heerschappijen,
Machten, Krachten en boven elke naam, die genoemd wordt.
Hij komt echter niet als
een, die in trots en praal bezit neemt van zijn heerlijkheid. Hij zal noch twisten noch schreeuwen, zegt
de Schrift, en niemand zal zijn stem
horen; maar Hij zal zachtmoedig en nederig zijn, en bij zijn binnenkomst
armoedig gekleed en toegerust.
Welaan dan, terwijl Hij zich
haast naar zijn Lijden, laten wij met Hem meegaan en hen navolgen, die Hem
tegemoet gingen. Niet om, zoals zij, olijftakken, klederen en kostbaarheden of
palmtakken op de weg uit te spreiden, maar om onszelf, zoveel we kunnen, met
een nederig gemoed, een oprechte geest en een goed voornemen op die weg neer te
leggen, om dat Woord bij zijn komst te ontvangen, en opdat wij God opnemen, die
nergens opgenomen kan worden.
Want Hij verheugt zich
erover, dat Hij zich jegens ons zo zachtmoedig getoond heeft – Hij die
zachtmoedig is en opstijgt boven de
ondergang van onze lage geringheid – dat Hij tot ons kwam en gewoon met ons
omging, en die, door zijn verwantschap met ons, ons tot Zich kon opheffen en
terugvoeren.
Hij, van Wie gezegd wordt
dat Hij boven de hemelen naar de
oorsprong is opgestegen, ofschoon in onze stoffelijke geringheid en
tegelijk in het bezit van zijn eigen glorie en godheid.
Hij zal toch die geringheid
niet opgeven, gezien zijn voorliefde voor het menselijk geslacht, totdat Hij
die menselijke natuur, die Hij van de diepte der aarde en van de ene roem tot
de ander opheft, tegelijk met Zich hoog verheven zal hebben.
Laten wij zo onszelf voor
Christus uitspreiden, niet onze kleren of zielloze palmtakken en een tapijt van
groen – die de kracht van voedsel verliezen en slechts enkele uren een lust is
voor de ogen – maar bekleed met zijn genade of nog beter met Hemzelf: Want gij allen, die in Christus gedoopt
zijt, hebt u met Christus bekleed. Laten wij ons voor zijn voeten
neerleggen, uitgespreid als een kleed.
Wij, die vroeger,
scharlakenrood door onze zonden, het heilzame Doopsel tot reiniging hebben
ontvangen en daardoor zo blank als wol zijn geworden – laten we Hem, de
Overwinnaar van de dood, nu geen palmtakken, maar het loon voor onze
overwinning aanbieden.
Laten wij alle dagen met die
kinderen dat heilig loflied herhalen, terwijl wij zwaaien met de geestelijke
takken van onze ziel: Gezegend Hij die
komt in de Naam des Heren, de Koning van Israël.