Uit de geschriften van de heilige priester Petrus
Canisius († 1597)
De komst van God op aarde.
Wie is Hij wiens komst wij jaarlijks herdenken en
vieren? Dat is Hij die in het paradijs beloofd is, de Zoon van de vrouw, zo
machtig dat door Hem de kop en de macht van de verdoemde slang verpletterd
zouden worden. ‘Had de Heer van de hemelse machten ons geen rest gelaten, dan
waren we nu als Sodom en Gomorra’ (Jes. 1, 9).
Hij is waarlijk die Noach in wie de voorzegging van
zijn vader Lamech vervuld wordt: ‘Uit de grond die door de Heer vervloekt is,
zal Hij ons vertroosting brengen bij ons werken en zwoegen’ (Gen. 5, 29).
Hij is de mens die aan Abraham en diens nageslacht
beloofd is. In Hem worden alle volkeren gezegend. Hij is de grote profeet uit
het volk Israël, die door God uit het midden van zijn broeders moest opgeroepen
worden. Naar Hem moeten allen niet minder dan naar Mozes luisteren, opdat ze
niet geheel ten onder gaan.
Hij is de leeuw uit de stam van Juda, zoon van David,
koning en heerser in Israël.
Hij is het licht en de verwachting van alle volkeren,
de enige Messias aan wie de Heer het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid
gegeven heeft, opdat alle volkeren en stammen en talen Hem dienen en
gehoorzamen. Hij is immers de koning der koningen en de heer van allen die
heersen, de allerheiligste en de vredevorst.
Hij is tenslotte diegene die in alles de eerste is.
Hem aanbidden alle engelen. Zijn priesterschap is eeuwig. Zijn rijk kent geen
einde.
Hij die door alle volkeren verlangd wordt, zal komen,
de heerser in Israël. ‘In het verre verleden ligt zijn oorsprong, in lang
vervlogen dagen’ (Mich. 5, 1). ‘Nooit is er iemand naar de hemel
opgeklommen, tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon’ (Joh.
3, 13).
Waarom is Hij gekomen? Vanuit zijn buitengewone liefde
en onvoorstelbare barmhartigheid is Hij niet alleen mens geworden, maar ook
middelaar tussen God en de mensen om verzoening tot stand te brengen tussen God
en zijn vijanden. De mensheid was in ellende gedompeld en onderworpen aan de
macht van de satan. Hij heeft deel van die mensheid willen worden en haar van
de ondergang willen redden. ‘Hij heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van
alle ongerechtigheid te verlossen en ons te maken tot zijn eigen volk,
gereinigd van de zonde, vol ijver voor alle goeds’ (Tit. 2, 14).
Hij is gekomen om afgedwaalde schapen weer te zoeken
en om - als Jozua - vluchtelingen terug te brengen naar hun eigen vaderland.
Hij is gekomen om als de nieuwe dag licht te brengen aan ons die in het duister
zitten en in de schaduw van de dood (vgl. Lc. 1, 78-79). Hij is mens
geworden om de mens te verheffen tot meer dan een engel, ja zelfs bijna tot een
god of, zoals Petrus het zegt: hem te laten delen in Gods wezen (vgl. 2
Petr. 1, 4), zodat ‘wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden’ (2
Kor. 5, 21).
Wat is begin en oorsprong geweest van zijn komst? De
aartsengel Gabriël werd door God gezonden vanuit de hemel naar de maagd Maria
die al op zovele manieren gezegend was, opdat zij uit eigen wil moeder van de
Verlosser zou worden.
Zij was de onvergelijkelijke bruid van God, die altijd
openstond voor hemelse aansporingen, voor medewerking met God de Vader en God
de heilige Geest. Zij stemde toe en ontving haar kind, opdat Gods enige Zoon
mens zou worden, terwijl de gehele natuur sprakeloos was bij dit grootse werk
en wonder van God.
Zo geschiedt voor één keer wat engelen en mensen niet
begrijpen: Gods Woord wordt mens, God neemt de menselijke natuur aan, de
ongeschonden Maagd ontvangt de Emmanuël en draagt Hem negen maanden in haar
zuivere schoot, totdat zij in Betlehem van Juda deze Emmanuël ter wereld
brengt.