“Naar zijn voorbeeld,
blijmoedig een leven van liefde te leiden”
I n l e i d i n g
“Ambulate in
dilectione, sicut et Christus dilexit nos et tradidit semetipsum pro nobis
oblationem” - Leid een leven van liefde naar het voorbeeld van Christus
die ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgeleverd als offergave (Ef
5,2).
Met deze aansporing en
tegelijkertijd vermaning uit de Brief aan de Efeziërs hangt het collectegebed
van deze zondag samen. Het “blijmoedig een leven van liefde leiden” in de
Nederlandse vertaling is niets anders dan waarop de oratie doelt als zij zegt “ut
in illa caritate…..inveniamur ipsi”, dat wij zelf in die liefde worden
bevonden, dat is, dat wij zelf deze liefde beoefenen. “Die liefde” is de liefde
“waarmee Christus ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgegeven”, “die
liefde waarmee de Zoon de wereld heeft bemind en zich aan de dood heeft
overgeleverd”. Het gebed verklaart verder waarin deze liefde zich manifesteert:
“te opitulante, alacriter ambulantes” – om met uw hulp blijmoedig een leven van
liefde te leiden.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Quæsumus, Domine, Deus noster,
ut in
illa caritate, qua Fílius tuus diligens mundum morti se tradidit, inveniamur
ipsi, te opitulante, alacriter ambulantes.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer onze God,
uit liefde tot de wereld heeft uw Zoon
zich aan de dood overgeleverd.
Wij bidden U: geef ons uw hulp om, naar
zijn voorbeeld, blijmoedig een leven van liefde te leiden.
Werkvertaling
Wij bidden U,
Heer onze God,
[op] dat wij
ook zelf met uw hulp in die liefde waarmee uw Zoon uit liefde tot de wereld
zich aan de dood overleverde, bevonden worden blijmoedig te leven.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van
vandaag kwam niet voor in de vorige edities van het Romeinse Missaal. Het is
afkomstig uit het Liber Mozarabicus Sacramentorum, f.706. (De
Mozarabische liturgie was ook de bron voor het collectegebed van de 2e
zondag van de Veertigdagentijd en voor de Vastenhymne Attende Domine et
miserere). De Mozarabische ritus die teruggaat tot op de 6e
eeuw, is de tweede best gedocumenteerde Latijnse katholieke ritus voor wat
betreft overgeleverde handschriften. In 1085 werd deze ritus afgeschaft behalve
in een zestal parochies in Spanje. In 1500 werd een Mozarabisch Missaal
uitgegeven waarin een aantal elementen uit de Romeinse ritus was opgenomen en
dat vervolgens werd goedgekeurd door paus Julius II (+1513). Franciscus
kardinaal Ximenez de Cisneros (+1517) richtte in Toledo een kapel en een
college van 13 priesters op, wier taak het zou zijn de Mozarabische ritus te
handhaven zelfs na de hervormingen van het Concilie van Trente en het opleggen
van de Romeinse ritus. Een nieuwe editie van het Missale Hispano-Mozarabicum
werd gepubliceerd in 1991; paus Johannes-Paulus II celebreerde de H.Mis volgens
dit Missaal in de jaren 1992 en 2000.
S t r u c t u u r a n a l y s e
1.Quæsumus, Domine, Deus noster,
2.ut in illa caritate, qua Fílius tuus diligens
mundum morti se tradidit, inveniamur ipsi, te opitulante, alacriter ambulantes.
Ad 1
Opvallend
andere opbouw van de eerste regel van het collectegebed. Aan de kop van de
collecta
staat het
praedicaat quæsumus, wij bidden, wij vragen [U], gevolgd door een drievoudige
anaklese
van God: Domine,
Deus noster in de vocativus. In deze aanspreekvorm is een
alliteratie verwerkt, de
op
elkaar volgende hoofdletters D benadrukken op stilistische wijze de grootheid van
God tegenover
de
kleinheid van de smekeling in het verbum quæsumus.
Quæsumus behoort als vorm tot de
groep van de verba defectiva: onvolledige (>defecte=)
werkwoorden waarvan slechts enkele alleenstaande vormen voorkomen, nl. quæso en quæsumus - ik bid, wij bidden. De liturgie van de Kerk
hanteert bij voorkeur de meervoudsvorm die frequent voorkomt in de oraties,
echter bij uitzondering aan de kop van het gebed zoals in onderhavige oratie
van deze zondag. Ook de oratio post
communionem van deze zondag begint opvallend met het verbum quæsumus gevolgd door de anaklese.
Ad 2
ut in illa caritate, qua Fílius tuus diligens
mundum morti se tradidit, inveniamur ipsi, te opitulante, alacriter ambulantes.
Finale/doelaanwijzende
of consecutieve/gevolghebbende bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut,
opdat, zodat.. die als object van de bede van r. 1 kan worden beschouwd. Deze
bijzin wordt onderbroken door twee volgende bijzinnen: de relatieve bijzin
qua..tradidit en een bijwoordelijke bijzin te opitulante met de constructie van
een ablativus absolutus.
[ut] inveniamur
ipsi […] alacriter ambulantes: opdat/zodat wij zelf worden
bevonden: predicaat in de coniunctivus afhankelijk van het voegwoord ut,
gevolgd door en verbonden met een bijwoordelijke bepaling in de participium
præsentis activi-constructie alacriter ambulantes. Deze
constructie preciseert het in de werkwoordsvorm inveniamur opgesloten subject
nader: opdat/zodat wij blijmoedig levend worden bevonden. Te opitulante:
bijwoordelijke bijzin in de ablativus absolutusvorm. Opitulari (deponens), helpen,
hulp verlenen. De ablativus absolutus kan vertaald worden door een bijzin met
bijwoordelijke betekenis of door een voorzetselbepaling /bijwoordelijke
bepaling, zoals in het geval Te opitulante: met uw hulp [zoals in
de werkvertaling]. Het persoonlijke voornaamwoord Te heeft als antecedent de in
r. 1 genoemde vocativus.
In illa
caritate, in die liefde: bijwoordelijke bepaling in de
ablativusvorm die een gesteltenis aanduidt. Het begrip in illa caritate wordt
nader uitgelegd door de relatieve bijzin qua….se tradidit die in de indicativus
staat omdat het om een reëel feit gaat, waarin de participium
præsensconstructie diligens mundi welke vertaald kan worden met een
redengevende bijzin: omdat Hij de wereld beminde.
B e k n o p t v o c a b u l a r i u
m
Alacriter, bijwoord afgeleid van de adiectiefvorm
alacer,cris, cre, opgewekt, vrolijk,
levendig. Alacritas, vrolijkheid.
Ambulantes, participium præsentis activi in het
meervoud van het verbum ambulare, 1. Wandelen, reizen 2. Een levenswandel
leiden, leven. (Vgl. de “Nederlandse”afleidingen, ambulance, ambulant)
Inveniamur, 1e pers. meervoud
coniunctivus præsentis passivi van invenire, veni, ventum, 1. Vinden, aantreffen 2. Uitvinden, ontdekken 3. Bekomen,
bereiken.
C o m m e n t a a r
De 5e zondag van de
Veertigdagentijd werd traditioneel Passiezondag genoemd maar sinds de Novus
Ordo draagt Palmzondag ook die naam, zodat de aanduiding 1e en 2e
Passiezondag het onderscheid duidelijk moet maken. Met de 5e zondag
begon de “Passietijd”. Deze zondag werd ook Iudica-zondag genoemd naar
het beginwoord van de Introitus (Ps 42,1) en soms – maar niet in onze
traditie – Repus, een afkorting van repositus (analoog
begrip voor absconditus of “verborgen”) omdat vanaf deze liturgische dag
tot het einde van de viering van de Passie van de Heer op Goede Vrijdag de
kruisen en beelden in de kerken met paarse of rode doeken worden bedekt.
Het is als het ware een “reduceren” van de liturgie, de Kerk ondergaat een
liturgische dood vóór het Paasfeest.
Het is een bijzondere gewaarwording,
wanneer men vóór de 1e Vespers van deze zondag het koor betreedt en
de kruisen met paarse doeken ziet bedekt en alle ornamenten uit kapel en
kloostergangen zijn verwijderd nadat eerder bij het begin van de Vasten de
muziek, de bloemen en het Alleluia reeds uit de liturgie waren
verdwenen.
Na de Eucharistieviering in de avond van
Witte Donderdag wordt het H.Sacrament naar een andere plaats overgebracht, het
altaar wordt ontbloot, de klokken zwijgen vanaf het Gloria en de altaarschellen
rinkelen niet langer maar worden vervangen door houten kleppers. Goede Vrijdag
is een a-liturgische dag en bij het begin van de Paaswake zijn we zelfs beroofd
van het licht! Deze liturgische dood van de Kerk geeft aan hoe Christus
zichzelf van zijn heerlijkheid ontledigde om ons te verlossen van onze zonden
en om ons te leren wie wij zijn. Als wij met hart en ziel ons kunnen invoegen
in de liturgie van de Kerk waarin deze sacrale mysteries worden geactualiseerd
en gevierd, delen we door onze actieve ontvankelijkheid in de verlossende
mysteries van het Lijden, de Dood en de Verrijzenis van Christus maar heeft dit
delen ook diep ernstige consequenties voor ons eigen leven en dood. De actieve
ontvankelijkheid steunt op de genade van ons Doopsel en de gewone staat van
genade.
Er zijn parallellen tussen de
collectegebeden van de Veertigdagentijd en die van de Advent. We zien thema’s
van beweging, van een pelgrimstocht. Wij gaan inderdaad op naar een groot feest
van de Kerk, maar belangrijker is dat we ons definitief op weg begeven naar de
mysteries welke de oraties voor ons actueel ontvouwen.
Als we een blik slaan
op de commentaren van de H. Augustinus van Hippo (+430), zijn wij als gedoopten
die het Mystieke Lichaam van Christus vormen, de Kerk, met de Heer, het hoofd
van de Kerk, onderweg naar Jeruzalem: het Jeruzalem van ons eigen
lijden en het nieuwe Jeruzalem van onze verrijzenis. Christus legde deze tocht
zó af dat wij deze ook kunnen maken en kunnen worden verlost. In de liturgie is
de ene en de gehele mystieke Christus onderweg, met name gedurende de
Veertigdagentijd. Elk jaar legt Christus in ons die weg van zijn Lijden af, en
wij leggen in Hem de weg af die in liturgisch kader uitgezet is door onze
heilige Moeder de Kerk en haar gewijde bedienaren. Wij moeten onszelf met hart,
geest en wil verenigen met de mysteries die worden uitgedrukt in de liturgie.
“Toen de dagen van
zijn verheffing hun vervulling tegemoet gingen, aanvaardde Hij vastbesloten de
reis naar Jeruzalem” (Lc 9,51).
Ons lijden, onze weg naar Jeruzalem ligt
in ons gewetensonderzoek en in een goede biecht, in onze werken van
zelfversterving en van barmhartigheid.
Met het vertalen van het element in het
collectegebed “te opitulante” met “geef ons uw hulp…” kunnen we op het terrein
komen van de Pelagiaanse discussie. De Latijnse collectegebeden vermijden zelfs
alles wat maar kan zwemen naar het Pelagianisme (1) als het gaat om Gods
“hulp”. In het collectegebed van vandaag lezen we (letterlijk): dat wij
zelf in die liefde waarmee uw Zoon uit liefde tot de wereld zich aan de dood
heeft overgeleverd, mogen worden bevonden”. In het Latijn spreken we over
caritas, naastenliefde, offerliefde welke van de kant van God met betrekking
tot ons vrije genadegaven zijn. Caritas is de theologische deugd die ons
in staat stelt God vanwege Hem zelf te beminnen en onze naasten zoals onszelf. De
Nederlandse vertaling van het collectegebed wil dat wij “naar zijn voorbeeld”
een leven van liefde leiden. De “sensus catholicus” gaat echter verder. Zeker,
Christus en zijn liefde zijn ons volmaakt “voorbeeld”. Maar de Latijnse
versie verbindt ons veel intiemer met die liefde, en wel in die mate dat
Gods “hulp” actueel er in voorziet dat wij alles wat we doen in een diepe
eenheid met Christus’ eigen liefde doen. Wij zijn zozeer één met Hem dat
wij in onze liefde als Christus worden. Zijn liefde leeft en werkt in en door
ons. Zij is de onze en wij zijn de zijne. Dat is meer dan een voorbeeld ter
navolging of een steuntje in de rug Christus zelf is in ons werkzaam.
Onze krijgsdienst en discipline als
milites Christi (“strijders van Christus) gaan veel verder dan het goede
voorbeeld. De eerste eigen prefatie voor deze liturgische tijd wijst op het
belang van meer toeleg op het bidden, van grotere aandacht voor de liefde tot
de naaste en grotere trouw aan de sacramenten om in die gesteldheid met vreugde
en een zuiver hart naar het Paasfeest op te gaan. Vooral heilzaam in dit kader
is de volledige, actieve en bewuste deelname aan het de liturgie met name aan
het mysterie van de H. Mis en de H. Biecht.
(1) Het Pelagianisme,
onder andere bitter bevochten door de H. Augustinus van Hippo in de 4e en 5e
eeuw, was een ketters geloof dat stelde dat de erfzonde de menselijke natuur
niet had verwond en dat onze wil in staat is het goede of kwade te kiezen
zonder de hulp van Gods genade. Daarnaast geloofde hij wel dat Gods genade bij
elke goede daad hielp. Pelagius geloofde niet dat de gehele mensheid schuldig
in de zin van Adam was. Hij vond dat Adam de mensheid door
zijn slechte voorbeeld had veroordeeld, en dat Christus' goede voorbeeld de
mensheid een weg naar de verlossing bood, door het offer en door de opvoeding
van de wil, maar dat de mensheid zelf volledig de verantwoordelijkheid droeg
voor zijn redding.