Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Zesde zondag Veertigdagentijd: Palm- of Passiezondag, begin
van de Goede Week
Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Vergiffenis
omwille van het ene, volmaakte offer, dat wij door Uw genade hopen te ontvangen
I
n l e i d i n g
Het
Gebed over de gaven van deze zondag vraagt om verzoening met God. Het Romeins
Missaal 1970 biedt een formulering die aan de bron refereert van deze
verzoening: “Door het Lijden en de Dood van Uw eniggeboren Zoon”. Mogelijk
motief van de samenstellers was een beklemtoning van het historisch-liturgisch kader
van Palmzondag als “Dominica in palmis de Passione Domini”. Hier begint volgens
oude overlevering het eigenlijke “Pascha” van Christus, de week, die aan de
herdenking van zijn Dood en Verrijzenis is gewijd: de Hebdomada Sancta, de
Heilige of Goede Week. De liturgie van Palm- of Passiezondag wordt bijzonder
geaccentueerd door de lezing van het Passieverhaal.
Gezien
de tekst van de oratie schijnt de aanvulling niet strikt noodzakelijk te zijn
geweest: in de brontekst wordt de relatie tot het Lijden van Christus door de
verwijzing naar het “singulare sacrificium” voldoende duidelijk gemaakt. Het
Offer van Christas was immers uniek, alles overtreffend en volmaakt. Zelfs
wanneer men onder het “enige Offer” de H. Eucharistie verstaat, is het in het Eucharistisch
Mysterie toch het Kruisoffer waardoor Christus de Vader met ons heeft verzoend
(Eucharistisch Gebed IIIb: “Zie welwillend neer op het Offer van Uw Kerk, en
wil er Uw Zoon in herkennen, door wiens Dood Gij ons met U verzoend hebt”) .
De
bede dat deze verzoening ons door het Lijden van Christus “nabij moge zijn”,
appelleert aan de liefde van God die tot vergeven grif bereid is, te allen
tijde tot vergeven bereid is.
Een
belangrijk dogmatisch aspect in de oratie is, dat wij de verzoening met de
Vader niet kunnen verdienen door onze werken. Hier heeft het begrip “mereri” de
exacte betekenis van “verdienen” zoals de Canon Romanus ook verwoordt in de uitdrukking
“non æstimator meriti” van het gebed “Nobis quoque peccatoribus” na de Consecratie,
waarin niet het wegen van onze verdiensten door God als schatmeester maar de
weldaad van vergiffenis van zijn kant de titel is waarop dit eschatologische
gebed zich beroept om toegelaten te worden tot het gezelschap van de Heiligen.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Per Unigeniti tui passionem placatio tua nobis,
Domine, sit propinqua,
quam, etsi nostris operibus non meremur,
interveniente sacrificio singulari,
tua percipiamus miseratione præventi.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
moge door het lijden en de dood van uw eniggeboren Zoon de verzoening ons nabij
zijn.
Schenk
ons vergiffenis, niet omdat wij het verdienen, maar omwille van het ene,
volmaakte offer, waarin Gij ons genadig tegemoet komt.
Werkvertaling
Heer, moge
door het lijden van Uw eniggeboren Zoon Uw verzoening ons nabij zijn,
welke wij,
ofschoon wij deze op grond van onze werken niet verdienen,
door de
bemiddelende tussenkomst van dit buitengewone Offer,
door het
mededogen van U die tegemoet is gekomen, hopen te ontvangen, óf
door uw genade
tegemoet getreden als wij zijn, hopen te ontvangen.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van Latijnse oratie is afkomstig
uit het Sacramentarium Leonianum, 628, Kapittelbibliotheek Verona, LXXXV, eerste
helft van de achtste eeuw en luidt:
Placatio tua nobis, domine, sit propinqua,
quam etsi nostris operibus non meremur,
interveniente sacrificio singulari
tua percipiamus miseratione præventi.
Deze
oratie kwam niet voor in eerdere edities van het Missale Romanum.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Per Unigeniti
tui passionem placatio tua nobis, Domine, sit propinqua,
2. quam, etsi nostris operibus non meremur,
3. interveniente sacrificio singulari,
tua percipiamus miseratione præventi.
De
oratio Super munera bestaat uit een enkele zin, waarvan de eigenlijke bede in
r. 1 wordt verwoord. De relatieve bijzin quam…præventi geeft vervolgens een
kwalitatieve toelichting: het Offer van Christus, voortkomend uit het
barmhartig raadsbesluit van de Vader, is allesomvattend in aard en uitwerking,
waar tegenover onze offers, hoe groot die ook soms kunnen zijn, in het niet
vallen. De relatieve zin wordt in regel 3 onderbroken door een bijwoordelijke
bepaling in een ablativus absolutusconstructie.
Ad
1
Sit
propinqua, moge hij/zij/het nabij zijn, prædicaat, samengesteld
uit een werkwoordelijk - (sit) en naamwoordelijk deel (propinqua), waarvan placatio
tua het subject is in twee congruerende nominativusvormen en derhalve ook
met propinqua.
Nobis,
voor ons, bijwoordelijke bepaling, in de dativusvorm van het persoonlijke
voornaamwoord nos: dativus commodi (van voordeel).
Domine,
[o] Heer, anaklese in de vocativusvorm.
Per
Unigeniti tui passionem, door het lijden van Uw Eniggeborene,
bijwoordelijke bepaling die de hoedanigheid van het subject aangeeft: hoe is er
verzoening? De bijwoordelijke bepaling is opgebouwd uit de accusativusvorm
passionem, geregeerd door de præpositie per (+ acc.), waartussen geplaatst de
twee congruerende genitivusvormen Unigeniti tui.
Regel
1 bevat een viervoudige alliteratie van de letter p: Per…passionem placatio…
propinqua en ook de o-klank is rijkelijk vertegenwoordigd hetgeen een mooi
effect geeft bij het zingen.
Ad
2
Relatieve
bijzin quam […] præventi, met het betrekkelijk voornaamwoord quam in de
accusativusvorm vr. enkelv. met placatio (r. 1) als antecedent.
Percipiamus,
wij mogen verkrijgen, wij hopen te ontvangen, prædicaat in de 1e
pers. meerv. van de coniunctivusvorm van percipere, bepaald door 1. het relativum
quam, maar wellicht vooral door 2. het optatief
(wens-) karakter: wij hopen Gods erbarmen deelachtig te worden.
Præventi,
participium perfecti passivi [ppp] van het verbum prævenire in de 1e
persoon meervoud, als bijstelling gekoppeld aan het ingesloten subject van
percipiamus: wij, die voorafgegaan/tegemoet gekomen zijn. Een tweede optie is
dat præventi een zelfstandig gebruikt ppp is in de genitivus enkelv. m. en
vertaald kan worden met “door het mededogen van U die tegemoet gekomen is”.
Præventi
is gekoppeld aan de bijwoordelijke bepaling tua […] miseratione, in twee
congruerende ablativusvormen (ablativus cauæ) die een hyperbaton vormen. Gods
erbarmen gaat vooraf aan het ontvangen van de verzoening. Deze gedachte
verwijst naar het Exsultet aan het begin van de Paasvigilie waar de “felix
culpa”, de gelukkige schuld wordt bezongen, waaraan wij de Verlosser danken.
De
relatieve bijzin quam bevat twee tussenzinnen: de eerste is een concessieve
bijzin (van toegeving) met het prædicaat meremur in de indicativusvorm
omdat het gestelde een feitelijkheid is. Nooit kunnen wij immers Gods
genadegunsten verdienen. Het object bij dit verbum is verzwegen maar wordt
gevonden in het reflexivum quam dat aldus twee functies heeft.
Nostris operibus,
door/op grond van onze werken, bijwoordelijke vertaling van middel of werktuig
in twee congruerende ablativusvormen (ablativus instrumentalis).
De
volgende tussenzin (r. 3): interveniente sacrificio singulari, door de bemiddelende tussenkomst van dit buitengewone
Offer - bevat een ablativus absolutusconstructie in drie
congruerende ablativusvormen. De beginletters van het woordenpaar sacrificio
singulari vormen opnieuw een alliteratie.
Het
participium præsens interveniente wordt het eerst genoemd in de oratie,
terwijl het participium perfecti passivi præventi dat de oratie afsluit
verwijst naar een voorafgaan aan het interveniëren van de kant van God. Gods
erbarmen met de gevallen mensheid (præventie) gaat vooraf aan de komst van de Zoon
op aarde (interventie) in de gestalte van God-Mens: ‘Et incarnatus est”. Zonder
Kerstmis geen Pasen.
V
o c a b u l a r i u m
Unigenitus,
de Enig-geboren Zoon van God, Jezus Christus. Nieuw begrip, ontstaan in de
vroeg-christelijke Kerk afkomstig uit het christelijk leeronderricht, daar het
noodzakelijk was met theologische precisie een concept te vinden voor het
Griekse equivalent μονογενης. Als een
theologisch epitheton voor Christus als de Zoon van God schijnt het begrip al
vroeg geïntroduceerd te zijn in de christelijke teksten, de liturgie en de
oratietaal. Het begrip is ons vertrouwd uit het Gloria van de H. Mis: “Domine,
Fili unigenite Iesu Christi” (hier bijvoeglijk gebruikt bij Fili); uit het
Credo: Credo […] et in unum Dominum Iesum Christum, Filium Dei unigenitum (ook
hier bijvoeglijk gebruikt en in een hyperbaton-stijlfiguur). En bijvoorbeeld in Sermo 4 van de H. Leo over de dialoog van Jezus
met Petrus (22 febr.): “[…] et non caro nec sanguis, sed ille me tibi, cuius sum unigenitus Filius,
indicavit” (Niet vlees noch bloed, maar Hij, wiens Eniggeboren Zoon Ik ben,
heeft je onderricht).
Placatio, onis vr. 1. verzoening,
bevrediging 2. zoengeld, losprijs 3.daad om God te verzoenen.
De H. Eucharistie is als
actualisering van Christus’Offer op het kruis een act van verzoening, zoals de
oratie zegt. Het Sacramentarium Leonianum, 33, spreekt van “sacrificium
placationis et laudis”, een offer van verzoening en lof, vandaar het frequent
gebruik van adiectieven en participia als benignus, propitius, propitiatus,
placatus in de Gebeden over de gaven. In
hetzelfde Sacramentarium nog (f. 1139): “per hæc piæ placationis officia”, door
deze offerande van het [dit] godsvruchtig offer van verzoening, en in de Secreta
van de 5e zondag na Epiphanie in het Gregorianum 41, 3: hostias
tibi, Domine, placationis offerimus”- U, Heer, offeren wij dit offer van
verzoening.
Propinquus,
-a, -um: 1. naburig, nabij 2.aanstaande
3. verwant. Zelfstandig gebruikt propinquus, -i m. en vr.: verwant.
Verwante begrippen: propinquare/appropinquare: naderen, nader brengen,
bespoedigen; propinquitas,- atis: 1.
nabijheid 2. verwantschap
Singularis,
-e 1. afzonderlijk 2. alleeen 3. tot een enkele behorend 4. enig in zijn soort,
buitengewoon 5. zonderling. Als substantief gebruikt: singularis, -is: wild zwijn (Psalm 79).
Prævenire,
- veni – ventus 4. heeft vele verwante betekenissen: 1. voorkomen 2. vooruit
gaan 3. voorafgaan 4.vooruit vieren 5. overtreffen 6. beletten, verhinderen 7.
tegemoet komen. Vergelijk onze begrippen preventie, preventief en heel modern,
Preventel.
Intervenire,
- veni – ventus 4. 1. er tussen komen 2.
er bij komen, verschijnen 3. zich mengenb in 4. voorspreken, bemiddelen 5.
onderbreken, storen, met de “leenwoorden” in het Nederlands: interventie,
interveniëren. Volgens traditie worden de Moeder Gods, Heiligen en Engelen
gevraagd te interveniëren bij God, hun intercessie (voorspraak) aan te wenden.
Veel gebruikte begrippen in de oraties zijn: intercedere, intervenire en
(plechtig) suffragari. In het gezang “Sancta Maria” komt de bede voor:
interveni pro clero, spreek voor de clerus ten beste.
G e t u i g e n i s v a n d
e V a d e r s
H.
Leo de Grote, paus [390-461]
“Nu
is er een eind gekomen aan de verscheidenheid van vleselijke offers en worden
al die verschillende offers vervangen door het ene Offer van uw Lichaam en
Bloed, omdat Gij waarlijk zijt “het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt”,
en aldus in U alle mysteries voltrekt, zoals er nu één offer plaats heeft in de
plaats van alle slachtoffers, er zo ook één heerschappij zij over alle volken.
(…) en ofschoon de natuur van de Godheid niet geraakt kan worden door de angel
van de dood, heeft Hij toch datgene aangenomen – door uit ons geboren te worden
– waardoor Hij voor ons het offer kon brengen”.
(Uit Preek 8, De passione Domini, 7-8)
H.
Fulgentius van Ruspe [460-533]
“Deze
is het, die in zich alleen alles uitvoerde, wat Hij wist dat nodig was voor de
voltooiing van onze verlossing; Hij was namelijk tegelijk Priester en Offer,
God en Tempel: Priester, door wie wij zijn verzoend; Offer, waardoor wij zijn
verzoend; Tempel, waarin wij zijn verzoend, en God met Wie wij zijn verzoend.
Hij alleen was: de Priester, het Offer en de Tempel: dit alles was God in de
gestalte van een dienstknecht; maar God was Hij niet alleen, want God was Hij
met de Vader en de Heilige Geest.
Dus
moet u met de grootste zekerheid voor waar houden, dat de Eniggeboren god, het
Woord, mens geworden, Zichzelf voor ons als offer en offergave aan God heeft
aangeboden tot aangename geur. Aan Wie met de Vader en de Heilige Geest in de
tijd van het Oude Testament door patriarchen, priesters en profeten dieren
werden geofferd. En aan Wie nu, dit is in de tijd van het Nieuwe Testament, met
de Vader en e Heilige Geest, met Wie Hij één Godheid is, de heilige katholieke
Kerk het Offer van brood en wijn in liefde en geloof over heel de wereld zonder
ophouden aanbiedt”.
(Uit het Tractaat Over het geloof aan Petrus (diaken), cap. 22. 62: CCL 91A, 750)
H. John Fisher, bisschop en
martelaar [1469-1535]
“Christus
Jezus is onze Hogepriester; zijn kostbaar Lichaam is onze Offerande, die Hij op
het altaar van het kruis voor het heil van de mensen heeft opgedragen. Het
Bloed, voor onze verlossing vergoten, was […] van het alleronschuldigste Lam,
onze Verlosser Jezus Christus. Zijn eerste Offer bracht Hij hier op aarde, toen
Hij zijn allerbitterste dood onderging. Daarna echter, toen Hij met een nieuw
kleed van onsterfelijkheid was bekleed, ging Hij door zijn eigen Bloed het
Heilige der Heilige, dit is de hemel, binnen, waar Hij ook dat Bloed van onmetelijke
waarde, dat Hij voor de zondeschuld van alle mensen zevenmaal vergoten had,
aanbood voor de troon van zijn hemelse Vader.
Dat
Offer nu is God zo aangenaam en dierbaar, dat zodra Hij dit ziet, niet anders
kan doen dan terstond medelijden met ons hebben en aan alle waarlijk
boetvaardigen zijn vergeving schenken.
Dit
Offer is eeuwig. Het wordt niet eenmaal in het jaar, maar alle dagen, en zo ook
ieder uur, ieder ogenblik, tot onze troost opgedragen. Aan dit heilig en eeuwig
Offer worden in waarheid zij allen deelachtig die echt berouw hebben over hun
misdaden en daarvoor boete doen, en die met bewuste overtuiging hun zonden
daarna niet meer willen bedrijven, maar standvastig willen volharden in de
begonnen toeleg op de deugd”.
(Uit het Commentaar op Ps.
129: Opera omnia, edit. 1579, p. 1610)
C o m m e n t a a r
De
dood van Christus is zowel het Paasoffer
dat de definitieve verlossing van de mensen (vgl. 1 Kor 5, 7) door het “Lam dat
de zonde van de wereld wegneemt” (Joh 1, 19; vgl. 1 Pe 1, 19) bewerkstelligt
als het offer van het Nieuwe Verbond (Vgl.
1 Kor 11, 25) dat de mens de gemeenschap met god schenkt (Vgl. Ex 24, 8), omdat
het hem met God verzoent door “het Bloed dat voor velen vergoten wordt tot vergeving
van de zonden” (Mt 26, 28 (vgl. Lev 16,15-16).
Dit offer van Christus is uniek, het is de
voltooiing van alle offers en overtreft die nog (Vgl. Hebr 10, 10). Het is
allereerst een gave van God de Vader zelf: het is de Vader die zijn Zoon
overlevert om ons met Hem te verzoenen ( vgl. 1 Joh 4, 10). Tegelijkertijd is
het een offerande van de mensgeworden Zoon van God die uit vrije wil en uit
liefde (Vgl. Joh 15, 13) zijn leven aanbiedt (Vgl. Joh 10, 17-18) aan zijn
Vader door de heilige Geest (Vgl. Hebr 9, 14) om onze ongehoorzaamheid weer
goed te maken”. (KKK, nrs. 613-614)
Het “unieke” Offer is dus in meerdere
opzichten uniek: vóór alles omdat de mens geworden Zoon van God én Priester én
Offergave aan het kruis is. Daardoor stijgt dit Offer tot een unieke waarde en
wint bij God onbegrensde en onuitputtelijke genadekracht die zichtbaar wordt in
het opwekken van Zijn Zoon als antwoord van de liefdevolle Vader, waarin
eens ook de verloste mensen zullen
delen. Omdat Christus in zijn mens geworden goddelijke persoon “zich in zekere
zin met iedere mens verenigd heeft” (Gaudium et Spes [GS] 22, par. 2), biedt
Hij “allen de mogelijkheid om op een wijze die God bekend is, in dit Paasgeheim
te worden opgenomen” (GS 22, par. 5).
Uit de uniciteit van dit Offer volgt ook
dat dit Offer niet herhaald of vermenigvuldigd kan worden (vgl. Hebr 9-10).
Niettemin heeft Gods Voorzienigheid gezorgd dat dit unieke Offer van het Nieuwe
Verbond te allen tijde tegenwoordig is in de H. Eucharistie. Dit is geen tweede
of derde offer, maar steeds een tegenwoordig stellen van het enige Offer onder
sacramenteel teken. In dit kader lijkt het juister ter voorkoming van
misverstand, de benadering “vernieuwing” van het Kruisoffer te vermijden omdat
deze term kan wijzen op “herhaling, vermenigvuldiging”. Op zichzelf kan de uitdrukking
“vernieuwing” zoals gehanteerd in kerkelijke documententen toch niet
bekritiseerd worden aangezien het eenmalige Offer steeds opnieuw tegenwoordig
wordt gesteld. Het Offer van Christus is verder uniek omdat geen andere
offergave mogelijk is dan het Lichaam en Bloed van Jezus Christus als
bezegeling van het Nieuwe Verbond dat ons de verzoening schonk. Het
Eucharistisch Gebed II vraagt in dit verband gaven van brood en wijn met de
dauw van de Heilige Geest te heiligen, opdat zij voor ons worden tot Lichaam en
Bloed van Jezus Christus onze Heer, het Paasoffer van het Nieuwe Verbond “want
Christus ons Paaslam is voor ons geslacht” ( 1 Kor 5, 7).
Wij mogen door het unieke offer van
Christus hopen Gods verzoening te ontvangen, niet wegens onze verdiensten, maar
omdat wij door God in zijn genade tegemoet worden getreden.