donderdag 28 april 2022

Liturgia Horarum Catharina van Siena "Wil Uw schepselen genadevol Uw barmhartigheid bewijzen"

Liturgia Horarum
Lezing op de 18e zondag door het jaar
H. Catharina van Siena:

Uit de Dialoog over de goddelijke Voorzienigheid


Mijn allerzoetste Heer, richt uw barmhartige ogen welwillend op dit volk, tegelijk ook op het mystieke Lichaam van uw Kerk, want het betekent voor uw heilige Naam een groter glorie zo’n grote menigte van uw schepselen te sparen, dan alleen mij, beklagenswaardige, die zozeer uw Majesteit heb beledigd. Hoe zou ik mij kunnen troosten, als ik zag, dat ik zelf van het leven genoot, maar uw volk zag sterven en als ik in uw zo beminde bruid de duisternis van de zonden zou zien, met als oorzaak mijn eigen tekortkomingen en die van anderen van uw schepselen?
Ik verlang dan en vraag het als een bijzondere gunst, dat die onschatbare liefde, die U er toe bracht de mens te scheppen naar uw beeld en gelijkenis, dit bewerkte. Wat of wie, bid ik U, bracht U er toe de mens in zo’n waardigheid te plaatsen?  Ongetwijfeld alleen die onschatbare liefde, waarmee Gij uw schepsel in U zelf hebt beschouwd en waarop Gij als ‘verliefd’ zijt geworden. Maar ik erken openlijk, dat het schepsel om zijn zondeschuld terecht die waardigheid verloren heeft, waarin Gij het had geplaatst.
Gij echter,  door diezelfde liefde ontstoken, wilde genadevol het mensengeslacht met U verzoenen, en Gij hebt ons het Woord van uw Eniggeboren Zoon gegeven, die in werkelijkheid de tussenpersoon en de Middelaar tussen U en ons is geworden.  Hij is onze rechtvaardiging geworden, die al onze ongerechtigheden en misdaden wreekte en op Zich heeft genomen uit gehoorzaamheid, die Gij, eeuwige Vader, Hem had opgelegd, toen Gij besloten had, dat Hij zelf onze mensheid op Zich moest nemen. O onschatbare afgrond van Liefde! Wat is dat voor een hart, dat zo versteend is, dat het in zijn geheel behouden kan blijven bestaan, en niet in het minst verscheurd wordt bij het zien, hoezeer en hoe diep onze mensheid bij zo’n goddelijke verhevenheid tot zulk een diepe afgrond en verworpenheid is gedaald.
Wij zijn uw beeld en Gij zijt een beeld van ons door de vereniging, die Gij met de mens zijt aangegaan, door uw eeuwige Godheid te omhullen met de armoedige wolk en de bezoedelde massa van Adams vlees. Vanwaar dit? Alleen uw onuitsprekelijke liefde is daarvan de oorzaak. Bij de onschatbare liefde, bid ik daarom nederig uw Majesteit uit alle kracht van mijn ziel, dat Gij uw ellendige schepselen genadevol uw barmhartigheid wilt bewijzen.

(4,13)