Ad Officium
lectionis
Lectio altera
(Sermo 12, De Passione, 3. 6-7: PL 54,
355-357)
Tweede lezing
Uit de preken van de heilige paus Leo de
Grote
(Sermo 12, De Passione, 3. 6-7: PL 54, 355-357)
Christus levend in zijn Kerk
Er is geen twijfel aan, zeer
geliefden, dat de menselijke natuur door de Zoon Gods in zulk een vereniging
met Hem is opgenomen, dat niet alleen in die Mens, die de eerstgeborene is van
heel de schepping, maar ook in al zijn heiligen de ene en dezelfde Christus
aanwezig is. Zoals het hoofd niet van de leden gescheiden kan worden, zo kunnen
dat ook niet de leden van het hoofd.
Want hoewel Christus niet
van dit leven is, maar van het eeuwige, zodat God alles in allen is, toch is
Hij de ene onverdeelde bewoner van zijn tempel, de Kerk, volgens zijn eigen
belofte: Zie, Ik ben met u alle dagen tot
aan de voleinding der wereld.
Alles dus, wat de Zoon Gods
tot verzoening van de wereld heeft gedaan en geleerd, kennen wij niet alleen
uit de geschiedenis van het verleden, maar beleven we ook door de kracht van de
werken in onze tijd.
Hij is het, die, door de
Heilioge Geest uit de Moeder en Maagd geboren nu nog zijn onbesmette Kerk door
dezelfde Heilige Geest vruchtbaar maakt, zodat door de geboorte bij het doopsel
er een ontelbaar aantal kinderen Gods wordt voortgebracht, van wie gezegd
wordt: Die noch uit bloed, noch uit
begeerte van het vlees noch uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn.
Hij is het, in Wie het zaad
van Abraham gezegend wordt door de aanneming van geheel de wereld; en zo wordt
de patriarch de vader der volkeren, omdat zijn kinderen van de belofte uit het
geloof, niet uit het vlees geboren worden.
Hij is het, die, geen enkel
volk uitsluitend, van ieder volk onder de hemel en kudde maakt van heilige
schapen, en dagelijks zijn belofte in vervulling doet gaan: Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze
schaapstal zijn. Ook die moet ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren,
en het zal worden: één kudde, één herder.
Want hoewel Hij in het
bijzonder tot de H. Petrus zegt: Weid
mijn schapen, wordt toch de zorg zelf van alle herders door één Heer
bestuurd, en als zij naar de rots komen, voedt hij hen met zulke welige en
goed-besproeide weiden, dat ontelbare schapen, gesterkt door de weelde van zijn
liefde – zoals de goede Herder zich gewaardigde zijn leven te geven voor leven
te geven voor zijn schapen – zó ook dezen niet aarzelen hun leven te geven voor
de Naam van hun Herder.
Hij is het, met Wie niet
alleen de glorieuze kracht van de martelaren meelijdt, maar ook het geloof van
allen, die herboren worden in de wedergeboorte zelf meelijdt.
Dit is het waardoor het
Pascha van de Heer met ongedesemde broden van oprechtheid en waarheid wettig
wordt gevierd, terwijl, als het zuurdeeg van de vroegere boosheid is
weggeworpen, het nieuwe schepsel dronken wordt van de Heer zelf en met Hem
gevoed wordt.
Want de deelname aan het
Lichaam en Bloed van Christus bewerkt niets minder, dan dat wij overgaan in hetgeen wij nuttigen,
en dat wij bij alles zowel in de geest als in het vlees Hem dragen, in Wie wij
medegestorven, medebegraven en medeverrezen zijn.