Uw Zoon, o Maria, uw Liefde zelf is voor U de derde
dag verrezen en in uw vlees stijgt Hij op boven de hemelen om alles te vervullen!
O zalige, Gij bezit dus uw vreugde, uw verlangen is vervuld, de kroon van uw
hoofd is geschonken; Hij heeft U de eerste plaats in de hemel geschonken door zijn
genade, de heerschappij over de wereld door zijn barmhartigheid, de
onderwerping van de hel door zijn macht.
Uw zo grote en onuitsprekelijke glorie beantwoorden
allen met verschillende gevoelens: de Engelen met gevoelens van eerbied; de
mensen met die van liefde en de duivels met schrik. Voor de hemel zijt Gij
eerbiedwaardig, voor de aarde beminnelijk en voor de onderwereld
verschrikkelijk.
Verheug en verblijd U dus, omdat uw Beschermer, uw
Glorie, uw Hoofd dat U verheft, verrezen is.
Gij waart verheugd bij de ontvangenis, bedroefd in
het lijden, en bij de verrijzenis wederom blij en niemand zal die vreugde U ontnemen.
“Christus, verrezen van de dood, sterft niet meer”; de dood heeft over Hem geen
macht meer” (Rom 6,9).
Daarom roept Hij U toe: “Sta op, maak spoed, mijn
liefste, mijn duif, mijn schone, en kom! want nu is de winter over, de regen is
voorgoed voorbij; de bloemen ziet men op ons land, de snoeitijd is gekomen” (Hooglied 2,10-12).
Mijn liefste door een innige band, mijn duif door
vereniging, mijn schone door luister en harmonie. Sta op uit de droefheid, uit
de rouw, de vernedering en het stof, want dat zijn immers de tekenen van smart.
Maak spoed, talm niet, schud de last en de ernst af, kleed U met blijheid,
begin uw weg, doe vleugels aan en kom. Kom om U te verheugen over de glorie van
God, over de eerstelingen van de verrijzenis, over de Eerstgeborene uit de
doden.
H. Amedeus van
Lausanne, Hom. de B.M.V., VI; PL 188
c. 1335