Reeks “Oratio super munera -
Gebed over de gaven”
Vijfde zondag Veertigdagentijd II
Aanvulling Vaderteksten
G e t u i g e n i s v a n
d e V a d e r s
BISSCHOP CYRILLUS, BISSCHOP VAN JERUZALEM
Het Doopsel, het teken van het
Lijden van Christus
Uit
de Catechesen gehouden te Jeruzalem
Deze
catechesen werden gehouden in de pas gereedgekomen H. Grafkerk te Jeruzalem en
traditioneel toegeschreven aan de H. Cyrillus, bisschop van Jeruzalem 348-386
Wij bewaren van hem vierentwintig
beroemde catechesen, die hij als bisschop tegen het jaar 350 gehouden heeft.
Ingeleid door een Pro-catechese
als verwelkoming, zijn de eerste
achttien daarvan gericht aan de catechumenen, of photizomenoi, dat is: degenen die verlicht moeten worden. De
eerste (1-5) handelen elk respectievelijk over de gesteltenissen die voorafgaan
aan het Doopsel, over de bekering vanuit de heidense gewoonten, over het
sacrament van het Doopsel en over de tien dogmatische waarheden die vervat zijn
in het Credo of Symbolum (samenvatting) van het geloof. De volgende (6-18)
vormen een doorlopende catechese over het Symbolum van Jeruzalem, in
anti-ariaanse toonzetting. Van de laatste vijf (19-23), de
"mystagogische" genaamd, ontwikkelen de eerste twee een commentaar op
de riten van het Doopsel, en gaan de laatste drie over het chrisma, over het
Lichaam en Bloed van Christus en over de eucharistische liturgie. Daarin is de
uitleg opgenomen van het Onze Vader (Oratio
dominica): die vormt de basis van een initiatie in het gebed, die
parallel verloopt aan de initiatie in de drie sacramenten van het Doopsel, het
Vormsel en de Eucharistie.
Onderstaande catechese aan de neofieten
of pasgedoopten vond oplaats na het ontvangen van de bovengenoemde
initiatiesacramenten.
Gij
zijt naar het heilig bad van het goddelijk Doopsel geleid, zoals Christus
openlijk van het kruis naar het graf werd gedragen.
En eenieder van u werd ondervraagd, of hij
geloofde in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Gij hebt uw
heilzame belijdenis gedaan en werd driemaal ondergedompeld en zijt weer uit het
water opgerezen; en hier hebt gij in beeld en symbool de drie dagen van
Christus in het graf aangeduid.
Want zoals onze Verlosser drie dagen en
drie nachten in het binnenste van de aarde verbleef, zo hebt gij met de eerste
oprijzing uit het water de eerste dag en met de eerste onderdompeling de eerste
nacht uitgebeeld, die Christus in de aarde doorbracht. Want zoals hij, die in
de nacht ergens verblijft, niet langer kan zien, maar overdag in het licht
wandelt, zo hebt gij bij de onderdompeling als in de nacht niets gezien, maar
bij de oprijzing uit het water zijt gij als in het daglicht geplaatst; en op
hetzelfde moment waart gij dood en geboren, en dat heilzame water werd voor u
zowel een graf, als een moeder.
En wat Salomon van andere
levensomstandigheden zegt, is uitstekend op u van toepassing. Want hij zei: Er
is een tijd voor het baren en een tijd om te sterven. Voor u is dat juist
omgekeerd: er is een tijd om te sterven en een tijd om geboren te worden; hier
heeft de ene tijd beide bewerkt, en met uw dood viel uw geboorte samen.
O, wat een nieuw en ongehoord soort van
dingen! Wij zijn niet in werkelijkheid gestorven noch echt begraven, noch als
waarlijk gekruisigd verrezen; maar door het beeld werd de nabootsing ervan
uitgedrukt; maar in werkelijkheid is ons heil hieruit geboren.
Christus is waarlijk gekruisigd, waarlijk
begraven en waarlijk verrezen; en door de genade werd ons dit alles gegeven,
opdat wij, die door de uitbeelding deelachtig geworden zijn aan zijn lijden, in
waarheid het heil zouden verwerven.
O, wat een uitbundige liefde tot de mensen!
Christus heeft in zijn onbesmette handen en voeten de spijkers ontvangen en de
pijn doorstaan: en aan mij, onervaren in smart en lasten, schenkt Hij door de
deelname aan zijn smarten het heil.
Laat niemand dus menen, dat de Doop enkel
bestaat in de vergiffenis van de zonden en in de genade van de aanneming, zoals
dit het geval was met het doopsel van Johannes, dat alleen vergiffenis van
zonden schonk. Wij weten integendeel
heel beslist, dat zoals ons Doopsel de kracht bezit om de zonden af te wassen
en ons de gave schenkt van de Heilige Geest, het ook een beeld is en de
uitdrukking van het lijden van Christus. Want daarom roept ook Paulus hier
terecht uit: “Gij weet toch, dat het Doopsel, waardoor wij met Christus Jezus
in gemeenschap zijn getreden, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de Doop
in zijn dood zijn wij met Hem begraven”.
Cat. 20, Mystagogica 2, 44: PG 33, 1079-1082
Liturgia Horarum, Officium lectionbis, feria V infra
octavam Paschæ.
BISSCHOP AUGUSTINUS VAN HIPPO:
Een
nieuw schepsel in Christus
De volgende preek werd gehouden door
bisschop Augustinus in zijn bisschopskerk te Hippo op de octaafdag van Pasen,
Beloken Pasen. Het juiste jaar is ons
niet bekend. Hij richt zich uitdrukkelijk tot de pas-gedoopten, de neofytes,
die deze zondag hun witte klederen aflegden en in hun eigen kleding naar de
kerk kwamen. Moederlijk worden ze door de Kerk ontvangen. Deze zal ze voeden
met de spijs van de kinderen Gods, de H. Eucharistie. Heel hun leven zal een
geestelijke verrijzenis moeten zijn. Als gedoopten en door de Kerk gevoede
kinderen zullen zij overwinnen door het geloof. Met gepaste fierheid en vreugde
spreekt de H. Augustinus hen toe in de volgende homilie.
Mijn
woord richt zich tot u, pas-geboren kinderen, kleinen in Christus, nieuw kroost
van de Kerk, genade van de Vader,vruchtbaarheid van de Moeder, vrome spruit,
jeugdige schare, bloem van onze eer en vrucht van onze arbeid, mijn vreugde en
mijn kroon, gij allen die gegrondvest zijt in de Heer.
Met apostolische woorden spreek ik u toe: Doet aan de Heer Jezus Christus, en onthoud
u van vleselijke lusten, opdat ge in het leven Hem aandoet met Wie gij in
het sacrament zijt bekleed. Want zij die
in Christus gedoopt zijn, hebben zich met Christus bekleed. Er bestaat niet
langer onderscheid tussen Jood en Griek, tussen slaaf en vrije, tussen men en
vrouw; want allen zijt gij één in Christus Jezus.
Dat
bewerkt de kracht van het Sacrament. Het is het sacrament van het nieuwe leven,
dat in dit leven begint bij de vergiffenis van aller vroegere zonden, maar dat
voltooid zal worden bij de verrijzenis van de doden. Door de Doop in Christus’ dood zijt gij met Hem begraven, opdat, zoals
Christus uit de doden is verrezen, zo ook gij een nieuw leven zoudt leiden.
Zolang gij in dit sterfelijk lichaam nog
verwijderd leeft van de Heer, wandelt gij nog in het geloof. Christus Jezus
zelf als mens is voor u de zekere weg geworden, die naar Hem leidt, wat Hij
zich verwaardigd heeft voor ons te worden. Want Hij heeft veel aangenaams
weggelegd voor die Hem vrezen.
Hij zal dit openstellen en vervolmaken voor
hen, die op Hem hopen, daar wij datgene, war wij nu in hoop ontvangen, ook eens
in werkelijkheid zullen ontvangen.
Vandaag is het de octaafdag van uw
geboorte, vandaag wordt het zegel van het geloof in u voltooid, dat bij de oude
vaders door de besnijdenis in het vlees geschiedde op de achtste dag na de
vleselijke geboorte. Vandaar dat de Heer zelf zich bevrijdde van de
sterfelijkheid van het vlees, niet door met een ander lichaam te verrijzen maar
door zijn eigen Lichaam op te wekken, dat niet meer sterven kon, en zo heeft Hij
die dag als de ‘Dag des Heren’ getekend door zijn verrijzenis, die na de dag
van zijn lijden de derde dag was, maar in het getal dagen na de sabbath de
achtste, en tegelijk ook de eerste van de week.
Daarom ook gij, - nu nog wel niet feitelijk
maar reeds met de vaste hoop, omdat gij hiervan een sacrament hebt en gij het
onderpand van de Geest ontvangen hebt, - als
gij verrezen zijt met Christus,
verstaat dan wat boven is, waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods; zoekt
dan wat daarboven is, niet de dingen op aarde. Want gij zijt gestorven en uw
leven is verborgen met Christus in God. Als dan Christus zal verschijnen, uw
leven, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.
Sermo 8, in octava Paschæ I, 4: PL 46, 838. 841
Liturgia Horarum, Officium lectionis, dominica in
octava Paschæ