woensdag 27 april 2022

De heilige Petrus Canisius [1521-1597] over de kloostergeloften 2





Betekenis van de kloostergeloften

Een gelofte bestaat hierin: dat we God iets beloven en dat dan ook volbrengen.
Er zijn evenwel verschillende geloften. – De een legt de gelofte af: een werk van boetvaardigheid te zullen verrichten; de ander belooft een bedevaart, of de boom van zijn wezen of werk, of slechts de vruchten ervan; en dat wel voor een bepaalde tijd.
Maar wij doen geloften omtrent dit alles te samen, n.l. van een boetewerk: dat echter niet één jaar, doch altijd zal duren, en bestaat in ’t om Christus’ wil voortdurend versterven van onszelf.
Wij beloven een bedevaart: niet echter naar Jeruzalem of naar de berg Horeb, zoals de grote Elias deed, maar een pelgrimstocht naar de Hemelse Stad, langs de smalle weg van de Evangelische Raden.
Wij beloven krijg te zullen voeren: niet slechts tegen de vijanden van het Kruis, maar óók tegen onszelf en tegen de Satan; en ook dát weer niet voor één jaar, maar voor héél ons leven.
Wij beloven niet alleen de boom van onszelf of ons werk en de nieuwe vruchten daarvan, maar álles tegelijkertijd wat we bezitten of ooit zouden kunnen bezitten.
Hoe dit?
Wij offeren God de tienden van alles wat bestaat! Wat wij ter wereld slechts zouden kunnen bezitten: offeren we door de gelofte van armoede.
Het zinnelijk leven, dat ons met de dieren gemeen is: offeren we door de gelofte van zuiverheid.
Ja, wat wij met de Engelen gemeen hebben, n.l. ons verstond, onze wil, ons oordeel en ons inzicht: brengen wij door de gelofte van gehoorzaamheid ten offer.
Is het derhalve niet waar, dat wij God de tienden offeren van alles wat bestaat?
En niet alleen het uitwendige offeren we, maar ook het inwendige.
Zo bijvoorbeeld door de gelofte van armoede: óók de begeerte naar alles wat onze ogen kan aantrekken. En wanneer wij het tijdelijke zien: dan verachten we dat en doven de inwendige begeerte daardoor om Gods wil in ons uit.
Wanneer ons vlees oneerbare lusten en gedachten in ons opwekt, en door de verbeelding aan het verstand schandelijke voorstellingen opdringt: dan onderdrukt de gedachte aan onze gelofte van zuiverheid ook de inwendige slechte begeerten; en wij hernieuwen het offer van ons lichaam en ons hart aan God, om te voorkomen dat onze wil zou toestemmen in de voorgestelde aanlokkingen.
Wanneer onze Overste zegt: “Doe dit,” dan wekt de eens beloofde gehoorzaamheid ons aanstond weer op, en overtuigt ons: dat wij er geen oordeel over mogen vellen, of het gegeven bevel inderdaad nuttig is, doch aanstonds offert de gehoorzaamheid ons met grote bereidwilligheid aan God op: daar we beloofd hebben niet slechts ten dele, maar geheel en al omwille van God aan onze Oversten onderworpen te zijn, - en omdat we nu toebehoren aan de gehoorzaamheid, waaraan we ons geheel hebben toegewijd.
Wie dus God iets ontrooft van wat Hém toebehoort, en dit tot het zijne maakt: hij zondigt.
Beschouw hierbij ook Gods goedheid, die bij onze geloften zo treffend tot uiting komt!
God namelijk heeft onze goederen niet nodig! en tóch – mits we het slechts met oprechtheid brengen – neemt Hij zelfs het geringste offer van ons aan als ware het van hoge waarde. En Hij vergeldt het ruimschoots met goederen, die eeuwig zijn! en belooft ons het honderdvoud terug te zullen schenken. Ja, óók in dit leven hier op aarde vergeldt Hij het op wonderbare wijze: zodat aan zijn armen niets ontbreekt, en ze het dikwijls zelfs beter hebben dan de rijken deze wereld.
(Exhortatio  395)