Bij de gedachtenis van de H. Petrus
Canisius is het goed om eens te kijken wat deze kerkleraar van
Nederlandse bodem zegt over de waarde van de religieuze geloften.
Wat zijn kloostergeloften?
Het
zijn de hoogst noodzakelijke middelen om het doel van de kloosterroeping te
bereiken, nl. het met grote ijver verlangen en streven naar eigen zaligheid en
volmaaktheid, en die van anderen.
Het
zijn wapenen tegen de drie vijanden die ons het meest de weg trachten te
versperren om tot de volmaakte, ons met God verenigende liefde te komen. Die
vijanden zijn: de liefde en de zorg voor tijdelijke goederen, het vlees
[zinnelijkheid] en de eigen wil of geest
van hoogmoed.
Door
de gelofte van armoede strijden wij tegen de eerste vijand: de begeerlijkheid
van de ogen; door de gelofte van zuiverheid tegen het vlees; door de gelofte
van gehoorzaamheid tegen de hoogmoed en de geest van hoovaardij, de duivel.
Door
deze drie geloften dragen wij aan God op:
Het
volledige en uitstekende offer van alle uitwendige bezit, van ons lichaam en
van onze ziel.
Het
zijn drie gaven, die wij aan de arme, kuise en gehoorzame Christus aanbieden,
om het voorbeeld te volgen van de Wijzen in Bethlehem, die aan de kleine
Christus met grote godsvrucht goud, wierook en myrrhe offerden.
Dit
zijn koninklijke gaven! Ze zijn Christus aangenaam, en maken de offeraars tot
koningen, overwinnaars, priesters, wijzen. Zij onttrekken hen aan Herodes’
macht; maken hen aan Christus gelijkvormig en volmaken hen in de liefde.
Deze
geloften worden ons symbolisch betekend door de drie spijkers van het kruis
(1). Want zij, die kloostergeloften afleggen, maken zich gelijkvormig aan de
gekruisigde Christus.
Iedere
kloosterling is door zijn/haar geloften als met drie spijkers tezamen met
Christus aan het kruis gehecht. En evenals Christus geen acht sloeg op de
woorden van de Farizeeën, die Hem honend toeriepen: “Als Gij de Zoon van God
zijt, kom dan af van het kruis,“ en “Als
Hij de koning van Israel is, laat Hij dan van het kruis afkomen, dan geloven we
in Hem”, zó ook moet de kloosterling geen acht slaan op de bekoringen, die hem
verleiden zich van zijn kruis los te maken, maar met Christus daarop volharden
tot in de dood.(Exhortatio 133)atje 2
Kloostergeloften
afleggen is een waarlijk geestelijk en zeer kostbaar offer in de ogen van God
en van alle heiligen. Mij dunkt, wij kunnen dit offer vergelijken met die
éérste offerande, waarvan het Evangelie spreekt, nl. die door de Wijzen werd
gebracht.
Een
nieuwe ster straalde voor hen uit het Oosten, en wekte hen op, om Christus te
gaan zoeken. De geslepen Herodes met zijn handlangers konden hen niet
weerhouden! Zij verlieten hun vaderland en haardsteden; zochten met veel moeite
en wederwaardigheden de arme Christus; huldigden, om oprecht getuigenis te
geven van hun geloof en godsvrucht, Christus vol eerbied met hun drievoudig geschenk,
en verdienden zodoende bescherming tegen hun vijanden en een veilige terugkeer
naar hun land.
Ja,
de drie geloften zijn een onvergelijkelijke offergave! We lezen wel: dat de
gelovigen God ook andere offers brachten, en dat zij daarom in de H. Schrift
geprezen worden en door God gezegend zijn.
Abel
offerde het beste van zijn kudde en God zag goedgunstig neer op Abel en zijn
gaven.
Noë
bracht een altaaroffer zowel van reine als onreine dieren, en de Heer
aanvaardde die geur van zoetheid en deed de offeraar heerlijke beloften.
Melchisedech offerde brood en wijn, en Christus heeft priester willen zijn
volgens de offerritus van Melchisedech.
Salomon
offerde in de oude Tempel zéér vele gaven, en God antwoordde en toonde ook, dat
dit Hem hoogst welgevallig was.
Maar
véél meer behaagt God deze offerande [van de kloostergeloften], waardoor ieder
van ons God méér aanbiedt, dan wanneer hij ál het goud van Salomon en van héél
Israel zou offeren.
Hij/Zij
offert Hem immers héél de wereld, en ál wat hij daar zonder zonde als eigendom
zou kunnen bezitten.
Hij
offert Hem geen kalveren, runderen of het vlees van anderen, maar zichzelf,
zijn eigen lichaam; en dat niet slechts ten dele, maar door een besnijdenis van
ál zijn zinnen en ledematen; en daar bovenuit zijn ziel met héél zijn geest,
verstand en wil. En hij verlangt niets anders dan God alléén geheel en al te
zijn toegewijd en eeuwig toegeheiligd te blijven.
Wat
zullen we er nog meer van zeggen?
Géén
offer is God aangenamer, maakt ons méér gelijkvormig aan Christus, is
moeilijker voor de natuur. Door géén ander offer kan de mens zich naar ziel en
lichaam volmaakter wegschenken. Want hier wordt niet alleen de boom geofferd
met zijn bladeren en vruchten, maar óók met zijn wortel, dat wil zeggen met de
volmaakte en volkomen bereidvaardigheid van de wil. (Exhortatio 391)
(1) Hier vinden we een volgende
invloed van de spiritualiteit van de Jezuïeten op die van de Kanunnikessen van
het H. Graf in de 17e eeuw: naast het Christus-trigram IHS zijn ook deze
drie spijkers in de ring, die bij de eeuwige professie wordt overgereikt,
gegraveerd.