Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Vijfde zondag Veertigdagentijd I
Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Ingewijd
in de kennis van het christelijk geloof
I
n l e i d i n g
Na
zijn aankomst in Korinte ontmoette de apostel Paulus enkele leerlingen aan wie
hij vroeg of zij de heilige Geest hadden ontvangen toen zij het geloof hadden
aangenomen. Daarop kwam het antwoord: “Wij hebben niet eens gehoord dat er een
heilige Geest bestaat”. Toen Paulus verder vroeg met welk doopsel zij dan wel
waren gedoopt en zij zeiden met dat van Johannes, hernam Paulus: “Johannes
diende een doopsel toe ten teken van bekering, maar zei aan het volk dat zij
moesten geloven in Die na hem kwam, dat is Jezus”. Toen zij dit gehoord hadden,
lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus. (Cf Hand 19, 1-5)
“Ergo
fides ex auditu, auditus autem per verbum Christi: het geloof ontstaat dus door
het horen [van de prediking], het horen echter door het woord van Christus (Rom
10,17).
God heeft de biddende gelovigen
onderricht met “de kennis van het christelijk geloof”. Dat gold gedurende de
eerste eeuwen van het christendom voor het geloofsonderricht aan doopkandidaten in de vastentijd– en thans nog in een aantal Afrikaanse
landen – daar de oorspronkelijke versie van het Gebed over de gaven van
“primitiæ”, over het onderricht aan “eerstelingen”, over de catechumenen,
sprak.
Met
de tekstverandering in het Romeins Missaal 1970 is de oratie niet meer
exclusief bedoeld voor de doopleerlingen, maar mag nog steeds worden gedacht
aan onderricht en vorming zoals door middel van vastenpreken en dergelijke.
Het
Gebed over de gaven doet veronderstellen dat het onderricht betrekking heeft op
het Offer van Christus, in het bijzonder op de reiniging van het kwaad, een van
de effecten die Eucharistisch Offer bewerkt.
T
e k s t
Missale
Romanum – 1970
Exaudi
nos, omnipotens Deus,
et famulos tuos quos fidei christianæ eruditionibus
imbuisti,
huius sacrificii tribuas operatione mundari.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Almachtige
God, verhoor ons gebed
en
laat dit offer ertoe bijdragen dat uw dienaren gereinigd worden,
die
Gij hebt ingewijd in de kennis van het christelijk geloof.
Werkvertaling
Verhoor
ons, almachtige God,
en geef dat uw dienaren, die Gij in de leringen van
het Christelijke geloof hebt onderricht,
gezuiverd worden door de kracht van dit offer.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van Latijnse oratie is
afkomstig uit het Sacramentarium Gelasianum Vetus, 255, 260 (Vat. Reg. lat.
316), eerste helft achtste eeuw. Hier stond de oratie genoteerd als de Secreta
in het misformulier van Feria secunda hebdomadæ quintæ quadragesimæ (maandag
van de 5e week van de Vasten) én in dat van Dominica quinta quadragesimæ,
Passiezondag, de mis die bij het derde scrutinium “bij het openen van de oren”
werd gecelebreerd als oratio super oblata. (E.
Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IV, E-H,
Brepols, Turnhout 1994, p. 75, nr. 2528)
Met slechts één variant, de vervanging van
de term primitiis door eruditionibus, werd de oratie integraal overgenomen door
de samenstellers van het Missale Romanum 1970. De oratie kwam niet voor in het
Missale Romanum 1962.
S t r u c t u u r
a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Exaudi nos, omnipotens Deus,
2. et famulos tuos quos fidei christianæ eruditionibus
imbuisti,
huius sacrificii tribuas operatione mundari.
Het Gebed over de gaven bestaat uit één
enkele zin, opgebouwd uit twee halfzinnen (nevengeschikte zinnen) verbonden
door de coniunctie et. Daarbij wordt de tweede halfzin onderbroken door een
relatieve bijzin ingeleid door quos. Beide halfzinnen dragen een prædicaatsvorm en een bede:
in de eerste halfzin (r. 1) de imperativusvorm exaudi, in de tweede halfzin de
coniunctivusvorm tribuas als een opwekking en een omschreven imperativusvorm.
In de eerste halfzin wordt een beroep gedaan op de almacht van God ter
verhoring, in de tweede halfzin wordt gevraagd om gezuiverd te worden uit
kracht van de H. Eucharistie.
Ad
1
Openingszin
van de oratie met, krachtig, de imperativusvorm exaudi (enkelvoud) van
het prædicaat aan de spits, gevolgd door het object nos in de
accusativusvorm. Omnipotens Deus, almachtige God, - anaklese in congruerende
vocativusvormen. De orationes super oblata zijn tenslotte theologisch. God Zelf
wordt aangesproken, Hij is de eerste actief handelende en de ontvanger van de
offergaven en de aanbidding van de kant van de Kerk. Het alleen aan God voorbehouden attribuut “omnipotens”
plaatst God buiten alle beperking en begrenzing van tijd en ruimte: Hij is de
Almachtige: Hij overstijgt het mensdom en heel de schepping in Zijn wezenheid
en in Zijn heerlijkheid. Het is een frequent voorkomend epitheton dat gevonden
wordt in de prefaties en de traditionele oraties van de sacramentaria
(Gregorianum en Gelasianum Vetus) maar ook in de psalmen.
Ad
2
In
de tweede halfzin is tribuas (2e pers. coniunctivi præsentis)
het prædicaat: moge Gij geven, geef, gevolgd door de a.c.i. (accusativus cum
infinitiv0) – constructie: famulos tuos […] mundari, dat
uw dienaren gezuiverd worden. Mundari: infinitivus præsentis in het passivum
van mundare.
De
a.c.i.-constructie omklemt de relatieve bijzin quos […] imbuisti die een nadere
omschrijving geven van famulos tuos. Imbuisti: prædicaat met ingesloten
subject dat verwijst naar omnipotens Deus (r. 1), fidei christianæ
eruditionibus, met de onderrichtingen van het christelijke geloof:
bijwoordelijke bepaling waarvan eruditionibus een ablativus instrumentalis is
en fidei christianæ twee congruerende genitivusvormen die het onderricht nader
bepalen: genitivus explicativus.
Huius sacrificii
[…] operatione, uit kracht van/door de werking van dit Offer,
bijwoordelijke bepaling, bestaande uit de ablativusvorm operatione: ablativus
causæ of ablativus instrumentalis en twee congruerende genitivusvormen die de
uitwerking van het Offer nader verklaren: genitivus explicativus.
Famulos
tuos quos: woordentrits die klank-/eindrijm vertoont.
V o c a b u l a r i u m
Famulus,
en de vrouwelijke vorm famula vragen enige attentie, sinds deze
begrippen met een zekere frequentie in de collectes en andere gebeden, zoals in
de Gebedn over de gaven, van de Romeinse liturgie voorkomen. Deze woorden zijn
klaarblijkelijk afkomstig van de oude aan het Latijn verwante Italische taal
het Oskisch, dat behoort tot de Sabellische tak van de Italische taalfamilie.
Deze taal werd gesproken in de zuidelijke centrale regio van het Apennijnse
schiereiland (1).
In het Oskisch betekent faama “huis”. Het concept famulus betekent dus “mensen die in het huis zijn, tot het huis behoren, deel uitmaken van het huis”. De oude huizen van de aristocratische kringen konden zeer ruim zijn met vele bedienden. Een famulus of famula was een bediende, werkzaam in het huishouden, een dienstmeid, een slaaf of een vrijgemaakte persoon. In bepaalde opzichten werden zij beschouwd als leden van de uitgebreide familia = het “geheel van huisgenoten (inclusief de slaven dus)”. Bij de Romeinen werden dus alle gezinsleden én het personeel hiermee aangeduid. Dit verklaart deels hoe hele families, inclusief slaven en bedienden, in de vroege Kerk zich bekeerden tot het Christendom.
In het Oskisch betekent faama “huis”. Het concept famulus betekent dus “mensen die in het huis zijn, tot het huis behoren, deel uitmaken van het huis”. De oude huizen van de aristocratische kringen konden zeer ruim zijn met vele bedienden. Een famulus of famula was een bediende, werkzaam in het huishouden, een dienstmeid, een slaaf of een vrijgemaakte persoon. In bepaalde opzichten werden zij beschouwd als leden van de uitgebreide familia = het “geheel van huisgenoten (inclusief de slaven dus)”. Bij de Romeinen werden dus alle gezinsleden én het personeel hiermee aangeduid. Dit verklaart deels hoe hele families, inclusief slaven en bedienden, in de vroege Kerk zich bekeerden tot het Christendom.
Eruditio,
onis vr. f.: 1. onderwijs, onderricht (in deze betekenis het eerst door de
Romeinse redenaar, politicus, advocaat en filosoof Marcus Tullius Cicero, 106-43
voor Christus, gehanteerd) 2. geleerdheid, vorming, beschaving. Verg. de in het
Nederlands gebruikte begrippen: eruditie, erudiet. Het substantivum eruditio
hoort bij het verbum e-rudio, erudivi/erudii, eruditum dat betekent “van
ruwheid ontdoen, polijsten, beschaven” vandaar onderrichten, onderwijzen. Bij
de kerkvaders vinden we het begrip eruditor, onderwijzer, leraar.
Fides, fidei vr.: 1.
vertrouwen 2. trouw 3. geloof, ook de deugd van geloof.
Als
liturgisch begrip wordt fides gebruikt 1.in absolute zin: fidei
augmentumvermeerdering van geloof), fidei confessio (belijdenis van het geloof,
geloofsbelijdenis) enz. 2. vergezeld van een adiectivum: fides vera, fides
nostra, fides christiana, fides catholica en 3. complementair: fides
christianorum, (het geloof van de christenen, genitivus subjectivus),
resurrectionis fide ( het geloof in de
verrijzenis, genitivus objectivus).
Fidelis,
-e: (adiectivum) 1. getrouw 2. onwrikbaar 3. gelovig
Fidelis,
-is m. en vr. gelovige; meerv. fideles.
In
het schietgebed “Fidelium animæ requescant in pace” zijn de fidelium de overleden
gelovigen – Mogen de zielen van de overleden gelovigen in vrede rusten.
Imbuisti,
2e pers. enkelv. perfecti activi van imbuo, bui, butum (causatief
van im-bibo) : denken, besproeien, bevochtigen, indompelen. Uitgebreidere
betekenissen , in negatieve zin: bezoedelen, bevlekken, en in positieve zin:
iemand aan iets gewennen, hem onderrichten, inwijden, met iets vertrouwd maken,
iets als het ware inwijden, het eerst leren kennen.
Operatio,
-onis vr. substantivum bij het verbum operor, operatus sum, deponens, I, : 1.
bezig zijn met 2. arbeiden, werken, werkzaam zijn 3. beschouwen. Het
substantivum betekent dan 1. het werken, het handelen 2. werking, werkzaamheid,
arbeid.
Als
liturgisch thema komen we operatio tegen in de betekenissen van scheppend werk
van God (operatio divina), als sacramentele handeling of sacramenteel effect
(met name in de oratie van vandaag: operatio huius sacrificii, de werkzaamheid
van dit Offer, de werkzaamheid van de H. Eucharistie) naast operatio mysterii,
operatio doni cælestis en operatio tuæ virtutis.
G e t u i g e n i s s e n v a n d e V
a d e r s
Zie hiervoor
Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Vijfde zondag Veertigdagentijd II
C o m m e n t a a r
De
riten van het katechumenaat, voorafgaand aan de christelijke initiatie van
volwassenen, bevestigd door een zeer oud gebruik in de Kerk, werden op grond
van een besluit van het Tweede Vaticaans Concilie hersteld en herzien
(Congregatie voor de Eredienst, 6 januari 1972). De initiatie van de
geloofsleerlingen omvat een zekere groei te midden van de gemeenschap van de
gelovigen, die samen met de geloofsleerlingen de grote betekenis van het
passmysterie overwegen, hun eigen bekering hernieuwen en hen door hun voorbeeld
er toe brengen om oprecht aan de Heilige Geest gehoor te geven. Op deze tocht
zijn er, behalve perioden van onderzoek (scrutinia) en rijping, trappen of
graden van voortgang, waardoor de geloofsleerling, die zijn weg voortzet, als
het ware een poort doorgaat of een trede omhoog gaat. In het pre-katechumenaat
heeft het onderricht in het Evangelie reeds plaatsgehad: aan de kandidaten werd
de levende God verkondigd en Hem die Hij tot allen zond: Jezus Christus. De
bedoeling van dit onderricht is dat zij, die geen christen zijn, door de
heilige Geest, die hun hart ontvankelijk maakt, gaan geloven en zich uit vrije
wil tot de Heer bekeren en zich oprecht aansluiten bij Hem, die, als de Weg, de
Waarheid en het leven, al hun geestelijke verwachtingen vervult, ja zelfs
oneindig overtreft. Aan dit onderricht in het Evangelie wordt de gehele periode
van het pre-katechumenaat besteed, opdat de oprechte wil om Christus te volgen
en om het Doopsel te vragen, kan rijpen en duren.
Zijn
de eerste grondslagen van het geestelijk leven en van de christelijke leer
gelegd: een eerste geloof, het begin van bekering alsook de wil om van leven te
veranderen en in Christus met God in contact te treden, een gevoel voor
boetvaardigheid en een beginnende gebedspraktijk, alsmede een eerste ervaren
van de gemeenschap en van de christelijke geest, dan volgt de opneming onder de
geloofsleerlingen en begint het katechumenaat. De periode van innerlijke
zuivering en verlichting die daarvan vast onderdeel is, viel en valt naar oude
gewoonte in de Veertigdagentijd, tijd van geestelijke vernieuwing voor de
gelovigen ter voorbereiding op de paasviering. In de Veertigdagentijd die aan
de initiatiesacramenten van Doopsel, Vormsel en H. Eucharistie, voorafgaat
hebben de verschillende riten van onderzoek en overdracht plaats.
Wat
betreft het drievoudig onderzoek (scrutinium): dit vindt plaats op de derde,
vierde en vijfde zondag van de Veertigdagentijd en wordt telkens besloten met
een exorcisme. Het doel van deze onderzoeken is bij de doopleerlingen het
verlangen naar innerlijke zuivering en verlossing door Christus op te wekken.
Daartoe worden zij geleidelijk onderricht over het mysterie van de zonde
waarvan de gehele wereld en elke mens verlangt bevrijd te worden om de gevolgen
daarvan in het heden en in de toekomst niet meer te ondervinden. Voorts worden
de geloofsleerlingen doordrongen van het
besef wat Christus als Verlosser voor hen betekent: levend water (evangelie
over het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw), licht (evangelie van de
blindgeborene), verrijzenis en leven (evangelie van de opwekking van Lazarus),
zodat zij gezuiverd van geest en hart, versterkt tegen de bekoringen en met
uitgezuiverde bedoelingen en wil zich nauwer bij Christus aansluiten en zich
beter toeleggen op de liefde tot God.
Het
Gebed over de gaven van vandaag was de Secreta van het misformulier van de
vijfde zondag van de Vasten in het Gelasiaanse Sacramentarium bij het derde scrutinium “bij het openen
van de oren”. De huidige liturgie heeft
bij dit laatste scrutinium waarbij de geloofsbelijdenis wordt opgezegd ook de
‘Effeta-ritus’ bewaard. De celebrant raakt met zijn duim het rechter- en
linkeroor en de gesloten mond van de ‘uitverkorenen’ of ‘competentes’ (zij die
vragen om het Doopsel) of nog ‘illuminandi’ (zij die verlicht moeten/zullen
worden) aan, en zegt daarbij:
“Effeta, dat betekent: Ga open,
om het geloof dat uw oren hebben vernomen
met de mond te belijden
tot lof en eer van God”.
Samengesteld
uit: Nationale Raad voor Liturgie, “Liturgie van de sacramenten en andere
kerkelijke vieringen. het doopsel van volwassenen”, 1977.
(1) Het Oskisch was een Italische
taal met als kerngebied Samnium en Campanië, het gebied der Bruttii en een deel
van Sicilië. Samen met onder meer het Umbrisch vormt het Oskisch de tak der
Sabellische talen. Het Oskisch is bekend uit inscripties vanaf 400 v.Chr. Van
het totale corpus, dat uit ongeveer 250 inscripties bestaat, zijn de Tabula
Bantina en de Cippus Abellanus de belangrijkste. De taal is al sinds de oudheid
uitgestorven. Dialecten van het Oskisch zijn: het Samnitisch, het Marrucinisch,
het Paelignaans, het Vestiniaans, het Sabijns, het Volscisch en het Marsisch. Het
Oskisch maakte gebruik van het Latijnse, het Griekse en een eigen, Oskisch
alfabet. (Ontleend aan Wikipedia)