zaterdag 2 april 2022

Reeks Oratio super munera Vijfde zondag Veertigdagentijd Ingewijd in de kennis van het christelijk geloof

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Vijfde zondag Veertigdagentijd I

 Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Ingewijd in de kennis van het christelijk geloof

I n l e i d i n g
Na zijn aankomst in Korinte ontmoette de apostel Paulus enkele leerlingen aan wie hij vroeg of zij de heilige Geest hadden ontvangen toen zij het geloof hadden aangenomen. Daarop kwam het antwoord: “Wij hebben niet eens gehoord dat er een heilige Geest bestaat”. Toen Paulus verder vroeg met welk doopsel zij dan wel waren gedoopt en zij zeiden met dat van Johannes, hernam Paulus: “Johannes diende een doopsel toe ten teken van bekering, maar zei aan het volk dat zij moesten geloven in Die na hem kwam, dat is Jezus”. Toen zij dit gehoord hadden, lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus.  (Cf Hand 19, 1-5)
“Ergo fides ex auditu, auditus autem per verbum Christi: het geloof ontstaat dus door het horen [van de prediking], het horen echter door het woord van Christus (Rom 10,17).

God heeft de biddende gelovigen onderricht met “de kennis van het christelijk geloof”. Dat gold gedurende de eerste eeuwen van het christendom voor het geloofsonderricht aan doopkandidaten in de vastentijd– en thans nog in een aantal Afrikaanse landen – daar de oorspronkelijke versie van het Gebed over de gaven van “primitiæ”, over het onderricht aan “eerstelingen”, over de catechumenen, sprak.
Met de tekstverandering in het Romeins Missaal 1970 is de oratie niet meer exclusief bedoeld voor de doopleerlingen, maar mag nog steeds worden gedacht aan onderricht en vorming zoals door middel van vastenpreken en dergelijke.
Het Gebed over de gaven doet veronderstellen dat het onderricht betrekking heeft op het Offer van Christus, in het bijzonder op de reiniging van het kwaad, een van de effecten die Eucharistisch Offer bewerkt.

T e k s t

Missale Romanum – 1970
Exaudi nos, omnipotens Deus,
et famulos tuos quos fidei christianæ eruditionibus imbuisti,
huius sacrificii tribuas operatione mundari.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Almachtige God, verhoor ons gebed
en laat dit offer ertoe bijdragen dat uw dienaren gereinigd worden,
die Gij hebt ingewijd in de kennis van het christelijk geloof.

Werkvertaling 
Verhoor ons, almachtige God,
en geef dat uw dienaren, die Gij in de leringen van het Christelijke geloof hebt onderricht,
gezuiverd worden door de kracht van dit offer.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van Latijnse oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Gelasianum Vetus, 255, 260 (Vat. Reg. lat. 316), eerste helft achtste eeuw. Hier stond de oratie genoteerd als de Secreta in het misformulier van Feria secunda hebdomadæ quintæ quadragesimæ (maandag van de 5e week van de Vasten) én in dat van Dominica quinta quadragesimæ, Passiezondag, de mis die bij het derde scrutinium “bij het openen van de oren” werd gecelebreerd als oratio super oblata. (E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IV, E-H, Brepols, Turnhout 1994, p. 75, nr. 2528)
Met slechts één variant, de vervanging van de term primitiis door eruditionibus, werd de oratie integraal overgenomen door de samenstellers van het Missale Romanum 1970. De oratie kwam niet voor in het Missale Romanum 1962.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n

1. Exaudi nos, omnipotens Deus,
2. et famulos tuos quos fidei christianæ eruditionibus imbuisti,
huius sacrificii tribuas operatione mundari.

Het Gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, opgebouwd uit twee halfzinnen (nevengeschikte zinnen) verbonden door de coniunctie et. Daarbij wordt de tweede halfzin onderbroken door een relatieve bijzin ingeleid door quos. Beide halfzinnen dragen een prædicaatsvorm en een bede: in de eerste halfzin (r. 1) de imperativusvorm exaudi, in de tweede halfzin de coniunctivusvorm tribuas als een opwekking en een omschreven imperativusvorm. In de eerste halfzin wordt een beroep gedaan op de almacht van God ter verhoring, in de tweede halfzin wordt gevraagd om gezuiverd te worden uit kracht van de H. Eucharistie.

Ad 1
Openingszin van de oratie met, krachtig, de imperativusvorm exaudi (enkelvoud) van het prædicaat aan de spits, gevolgd door het object nos in de accusativusvorm. Omnipotens Deus, almachtige God, - anaklese in congruerende vocativusvormen. De orationes super oblata zijn tenslotte theologisch. God Zelf wordt aangesproken, Hij is de eerste actief handelende en de ontvanger van de offergaven en de aanbidding van de kant van de Kerk.  Het alleen aan God voorbehouden attribuut “omnipotens” plaatst God buiten alle beperking en begrenzing van tijd en ruimte: Hij is de Almachtige: Hij overstijgt het mensdom en heel de schepping in Zijn wezenheid en in Zijn heerlijkheid. Het is een frequent voorkomend epitheton dat gevonden wordt in de prefaties en de traditionele oraties van de sacramentaria (Gregorianum en Gelasianum Vetus) maar ook in de psalmen.
Ad 2
In de tweede halfzin is tribuas (2e pers. coniunctivi præsentis) het prædicaat: moge Gij geven, geef, gevolgd door de a.c.i. (accusativus cum infinitiv0) – constructie: famulos tuos […] mundari, dat uw dienaren gezuiverd worden. Mundari: infinitivus præsentis in het passivum van mundare.
De a.c.i.-constructie omklemt de relatieve bijzin quos […] imbuisti die een nadere omschrijving geven van famulos tuos. Imbuisti: prædicaat met ingesloten subject dat verwijst naar omnipotens Deus (r. 1), fidei christianæ eruditionibus, met de onderrichtingen van het christelijke geloof: bijwoordelijke bepaling waarvan eruditionibus een ablativus instrumentalis is en fidei christianæ twee congruerende genitivusvormen die het onderricht nader bepalen: genitivus explicativus.
Huius sacrificii […] operatione, uit kracht van/door de werking van dit Offer, bijwoordelijke bepaling, bestaande uit de ablativusvorm operatione: ablativus causæ of ablativus instrumentalis en twee congruerende genitivusvormen die de uitwerking van het Offer nader verklaren: genitivus explicativus.
Famulos tuos quos: woordentrits die klank-/eindrijm vertoont.

V o c a b u l a r i u m
Famulus, en de vrouwelijke vorm famula vragen enige attentie, sinds deze begrippen met een zekere frequentie in de collectes en andere gebeden, zoals in de Gebedn over de gaven, van de Romeinse liturgie voorkomen. Deze woorden zijn klaarblijkelijk afkomstig van de oude aan het Latijn verwante Italische taal het Oskisch, dat behoort tot de Sabellische tak van de Italische taalfamilie. Deze taal werd gesproken in de zuidelijke centrale regio van het Apennijnse schiereiland (1).
In het Oskisch betekent faama “huis”. Het concept famulus betekent dus “mensen die in het huis zijn, tot het huis behoren, deel uitmaken van het huis”. De oude huizen van de aristocratische kringen konden zeer ruim zijn met vele bedienden. Een famulus of famula was een bediende, werkzaam in het huishouden, een dienstmeid, een slaaf of een vrijgemaakte persoon. In bepaalde opzichten werden zij beschouwd als leden van de uitgebreide familia = het “geheel van huisgenoten (inclusief de slaven dus)”. Bij de Romeinen werden dus alle gezinsleden én het personeel hiermee aangeduid. Dit verklaart deels hoe hele families, inclusief slaven en bedienden, in de vroege Kerk zich bekeerden tot het Christendom.
Eruditio, onis vr. f.: 1. onderwijs, onderricht (in deze betekenis het eerst door de Romeinse redenaar, politicus, advocaat en filosoof Marcus Tullius Cicero, 106-43 voor Christus, gehanteerd) 2. geleerdheid, vorming, beschaving. Verg. de in het Nederlands gebruikte begrippen: eruditie, erudiet. Het substantivum eruditio hoort bij het verbum e-rudio, erudivi/erudii, eruditum dat betekent “van ruwheid ontdoen, polijsten, beschaven” vandaar onderrichten, onderwijzen. Bij de kerkvaders vinden we het begrip eruditor, onderwijzer, leraar.
Fides, fidei vr.: 1. vertrouwen 2. trouw 3. geloof, ook de deugd van geloof.
Als liturgisch begrip wordt fides gebruikt 1.in absolute zin: fidei augmentumvermeerdering van geloof), fidei confessio (belijdenis van het geloof, geloofsbelijdenis) enz. 2. vergezeld van een adiectivum: fides vera, fides nostra, fides christiana, fides catholica en 3. complementair: fides christianorum, (het geloof van de christenen, genitivus subjectivus), resurrectionis fide (  het geloof in de verrijzenis, genitivus objectivus).
Fidelis, -e: (adiectivum) 1. getrouw 2. onwrikbaar 3. gelovig
Fidelis, -is m. en vr. gelovige; meerv. fideles.
In het schietgebed “Fidelium animæ requescant in pace” zijn de fidelium de overleden gelovigen – Mogen de zielen van de overleden gelovigen in vrede rusten.

Imbuisti, 2e pers. enkelv. perfecti activi van imbuo, bui, butum (causatief van im-bibo) : denken, besproeien, bevochtigen, indompelen. Uitgebreidere betekenissen , in negatieve zin: bezoedelen, bevlekken, en in positieve zin: iemand aan iets gewennen, hem onderrichten, inwijden, met iets vertrouwd maken, iets als het ware inwijden, het eerst leren kennen.

Operatio, -onis vr. substantivum bij het verbum operor, operatus sum, deponens, I, : 1. bezig zijn met 2. arbeiden, werken, werkzaam zijn 3. beschouwen. Het substantivum betekent dan 1. het werken, het handelen 2. werking, werkzaamheid, arbeid.
Als liturgisch thema komen we operatio tegen in de betekenissen van scheppend werk van God (operatio divina), als sacramentele handeling of sacramenteel effect (met name in de oratie van vandaag: operatio huius sacrificii, de werkzaamheid van dit Offer, de werkzaamheid van de H. Eucharistie) naast operatio mysterii, operatio doni cælestis en operatio tuæ virtutis.
G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
Zie hiervoor
Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Vijfde zondag Veertigdagentijd II

C o m m e n t a a r
De riten van het katechumenaat, voorafgaand aan de christelijke initiatie van volwassenen, bevestigd door een zeer oud gebruik in de Kerk, werden op grond van een besluit van het Tweede Vaticaans Concilie hersteld en herzien (Congregatie voor de Eredienst, 6 januari 1972). De initiatie van de geloofsleerlingen omvat een zekere groei te midden van de gemeenschap van de gelovigen, die samen met de geloofsleerlingen de grote betekenis van het passmysterie overwegen, hun eigen bekering hernieuwen en hen door hun voorbeeld er toe brengen om oprecht aan de Heilige Geest gehoor te geven. Op deze tocht zijn er, behalve perioden van onderzoek (scrutinia) en rijping, trappen of graden van voortgang, waardoor de geloofsleerling, die zijn weg voortzet, als het ware een poort doorgaat of een trede omhoog gaat. In het pre-katechumenaat heeft het onderricht in het Evangelie reeds plaatsgehad: aan de kandidaten werd de levende God verkondigd en Hem die Hij tot allen zond: Jezus Christus. De bedoeling van dit onderricht is dat zij, die geen christen zijn, door de heilige Geest, die hun hart ontvankelijk maakt, gaan geloven en zich uit vrije wil tot de Heer bekeren en zich oprecht aansluiten bij Hem, die, als de Weg, de Waarheid en het leven, al hun geestelijke verwachtingen vervult, ja zelfs oneindig overtreft. Aan dit onderricht in het Evangelie wordt de gehele periode van het pre-katechumenaat besteed, opdat de oprechte wil om Christus te volgen en om het Doopsel te vragen, kan rijpen en duren.
Zijn de eerste grondslagen van het geestelijk leven en van de christelijke leer gelegd: een eerste geloof, het begin van bekering alsook de wil om van leven te veranderen en in Christus met God in contact te treden, een gevoel voor boetvaardigheid en een beginnende gebedspraktijk, alsmede een eerste ervaren van de gemeenschap en van de christelijke geest, dan volgt de opneming onder de geloofsleerlingen en begint het katechumenaat. De periode van innerlijke zuivering en verlichting die daarvan vast onderdeel is, viel en valt naar oude gewoonte in de Veertigdagentijd, tijd van geestelijke vernieuwing voor de gelovigen ter voorbereiding op de paasviering. In de Veertigdagentijd die aan de initiatiesacramenten van Doopsel, Vormsel en H. Eucharistie, voorafgaat hebben de verschillende riten van onderzoek en overdracht plaats.
Wat betreft het drievoudig onderzoek (scrutinium): dit vindt plaats op de derde, vierde en vijfde zondag van de Veertigdagentijd en wordt telkens besloten met een exorcisme. Het doel van deze onderzoeken is bij de doopleerlingen het verlangen naar innerlijke zuivering en verlossing door Christus op te wekken. Daartoe worden zij geleidelijk onderricht over het mysterie van de zonde waarvan de gehele wereld en elke mens verlangt bevrijd te worden om de gevolgen daarvan in het heden en in de toekomst niet meer te ondervinden. Voorts worden de geloofsleerlingen  doordrongen van het besef wat Christus als Verlosser voor hen betekent: levend water (evangelie over het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw), licht (evangelie van de blindgeborene), verrijzenis en leven (evangelie van de opwekking van Lazarus), zodat zij gezuiverd van geest en hart, versterkt tegen de bekoringen en met uitgezuiverde bedoelingen en wil zich nauwer bij Christus aansluiten en zich beter toeleggen op de liefde tot God.

Het Gebed over de gaven van vandaag was de Secreta van het misformulier van de vijfde zondag van de Vasten in het Gelasiaanse Sacramentarium bij het derde scrutinium “bij het openen van de oren”. De huidige  liturgie heeft bij dit laatste scrutinium waarbij de geloofsbelijdenis wordt opgezegd ook de ‘Effeta-ritus’ bewaard. De celebrant raakt met zijn duim het rechter- en linkeroor en de gesloten mond van de ‘uitverkorenen’ of ‘competentes’ (zij die vragen om het Doopsel) of nog ‘illuminandi’ (zij die verlicht moeten/zullen worden) aan, en zegt daarbij:
 “Effeta, dat betekent: Ga open,
om het geloof dat uw oren hebben vernomen
met de mond te belijden
tot lof en eer van God”.

Samengesteld uit: Nationale Raad voor Liturgie, “Liturgie van de sacramenten en andere kerkelijke vieringen. het doopsel van volwassenen”, 1977.

(1) Het Oskisch was een Italische taal met als kerngebied Samnium en Campanië, het gebied der Bruttii en een deel van Sicilië. Samen met onder meer het Umbrisch vormt het Oskisch de tak der Sabellische talen. Het Oskisch is bekend uit inscripties vanaf 400 v.Chr. Van het totale corpus, dat uit ongeveer 250 inscripties bestaat, zijn de Tabula Bantina en de Cippus Abellanus de belangrijkste. De taal is al sinds de oudheid uitgestorven. Dialecten van het Oskisch zijn: het Samnitisch, het Marrucinisch, het Paelignaans, het Vestiniaans, het Sabijns, het Volscisch en het Marsisch. Het Oskisch maakte gebruik van het Latijnse, het Griekse en een eigen, Oskisch alfabet. (Ontleend aan Wikipedia)