Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Wij
smeken gerekend te mogen worden onder de ledematen van Hem,
aan
wiens Lichaam en Bloed wij deelhebben.
I n l e i d i n g
De bede in de
Postcommunio van deze zondag leunt aan tegen een concept uit de Eerste Brief
aan de Korinthiërs. Dat wordt onmiddellijk duidelijk wanneer men de Latijnse
tekst bekijkt die voor de samensteller van deze oratie bepalend was: “Calix
benedictionis, cui benedicimus, nonne communicatio sanguinis Christi est? Et
panis, quem frangimus, nonne participatio corporis Domini est?” (1 Kor 10, 16)
– “Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen, gemeenschap met het Bloed
van Christus? Geef niet het brood dat wij breken, gemeenschap met het Lichaam
van Christus?” De H. Paulus trekt uit
het deelhebben aan het Lichaam en Bloed van Christus de conclusie: “Quoniam
unus panis, unum corpus multi sumus, omnes qui de uno pane participamus” (10,
17) –“Omdat het brood één is, vormen wij allen tesamen één lichaam, want allen hebben wij deel
aan het ene Brood.
Het Ene
Lichaam is tegelijkertijd het Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is. De
Eucharistie staat dus in het innigst verband met het corpus Christi mysticum,
het mystieke Lichaam van Christus, daar zij de eenheid bevordert van ons, de
ledematen, onderling, én met het Hoofd,
onze Heer Jezus Christus. Dat bewerkt dit sacrament en de Postcommunio bidt om
deze genade.
De encycliek van Paus Pius
XII (29 juni 1943) ‘Mystici Corporis Christi’, Over het mystieke Lichaam
van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus (Eccclesia
Docens, Hilversum 1957) handelt integraal over dit onderwerp en is vandaag
nog even lezenswaardig als zij bij verschijning was.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Quaesumus, omnipotens Deus,
ut inter eius membra semper numeremur,
cuius Corpori communicamus et Sanguini.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovncie 1979
Almachtige God, wij vragen U:
laat ons ledematen blijven van Hem,
die ons doet delen in zijn Lichaam en Bloed: Christus
onze Heer.
Werkvertaling
Wij smeken U, almachtige God,
dat wij altijd gerekend mogen worden onder de
ledematen van Hem,
aan wiens Lichaam en Bloed wij deelhebben.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de postcommunio van deze zondag wordt
gevonden in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316), 1116,
eerste helft van de achtste eeuw. Deze tekst is vervolgens middels minstens 40
handschriften verspreid over het Europese continent en de Angelsaksische
eilanden.
In het Missale Romanum 1962 was dit onder andere de oratio
post communionem van zaterdag na de 3e zondag van de Vasten.
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, VII, P-Q, Brepols, Turnhout 1995, p. 287, nr. 4889) en Pl. Bruylants,
Les Oraisons du Missel Romain, I-II, Leuven,
1962, 942)
In MR 1970 werd semper
in de tekst ingevoegd maar, merkwaardig genoeg,
in de tekst van het Nederlandse Altaarmissaal niet opgenomen.
B i j b e l s
e b r o n n e n
1 Kor 12, 12-27: De eenheid van de kerkgemeenschap in
vergelijking met het lichaam en zijn ledematen
1 Kor 10, 16-17: het deelhebben aan het Lichaam en
Bloed van Christus
G e t u i g e n i s v a n d e V
a d e r s
H. Augustinus (354-430), bisschop van Hippo, grootste van
de Latijnse kerkvaders,
Sermo 57, 7. 7
Het eucharistisch brood zal
ons dagelijks brood zijn, dat nodig is voor dit leven. Wanneer we bij Christus
zelf gekomen zijn, is het niet langer nodig de Eucharistie te ontvangen . . . De
Eucharistie is dus voor ons brood voor elke dag. Maar dan moeten we het ook zó
ontvangen, dat wij daardoor niet alleen lichamelijk weer op krachten komen,
maar ook geestelijk. Want de kracht die door de Eucharistie te verstaan wordt
gegeven, is de eenheid; dat wil zeggen, nadat we in het Lichaam van Christus
opgenomen zijn en zijn ledematen geworden zijn, zijn wij wat we ontvangen.
Slechts dan zal de Eucharistie werkelijk dagelijks brood voor ons zijn. Wat ik
u preek, is ook uw dagelijks brood. En de lezingen die gij elke dag in de kerk
hoort, zijn ook uw dagelijks brood. En de hymnen die gij hoort en zegt, zijn
evenzeer dagelijks brood voor u. Al deze dingen zijn noodzakelijk voor onze
huidige tocht door het leven. Maar wanneer wij het einddoel hebben bereikt,
hoeven we toch niet meer te luisteren naar een boek, dat voorgelezen
wordt? Wij zullen het Woord zelf zien,
en horen, en eten, en drinken. . . de Waarheid zelf.
*
De Civitate Dei 10, 6
Zoals wij in een en
hetzelfde lichaam vele ledematen hebben, hebben deze niet alle dezelfde taak.
Zo vormen wij velen tezamen ook één lichaam in Christus, maar als enkelingen
zijn wij ledematen, op elkander aangewezen, in het bezit van verschillende
gaven, overeenkomstig de genade die ons gegeven is.
Dat is de offerande van de
christenen, velen vormen één lichaam in Christus. Dat brengt de Kerk ook
dikwijls in praktijk bij het altaar-sacrament, dat de christenen bekend is en
waar aan die Kerk wordt voorgehouden, dat in hetgeen zij offert, zij zichzelf
offert.
De heilige Johannes Chrysostomus schreef navolgende aansporing die tevens kan
dienen als zogenaamde vastenspiegel, dat wil zeggen een leidraad om in de
Vastentijd ons extra bewust te zijn waar we op moeten letten om goede
christenen te zijn.
H. Johannes Chrysostomus
(344-407), bisschop van Constantinopel, Griekse kerkvader
Ex Homilia 46 in Ioannem, 7.
Wij moeten
noodzakelijkerwijze, zeer geliefden, het wonderbare mysterie van Christus’
Lichaam en Bloed leren kennen, wat het is, waarom het gegeven is en wat het
voordeel daarvan is. Eén lichaam worden wij,; ledematen zegt Hij, van Zijn
Vlees en Zijn beenderen. Volgen wij die ingewijd zijn, nu wat er gezegd wordt.
Vermengen wij ons dus met Zijn Vlees om niet alleen door de liefde, maar ook in
werkelijkheid één te worden met Hem; dit immers geschiedt door de spijs die Hij
ons geschonken heeft, omdat Hij Zijn groot verlangen naar ons wilde tonen.
Daarom heeft Hij zichzelf met ons vermengd, en Zijn Lichaam in ons doen opgaan,
opdat wij een eenheid zouden zijn als één
lichaam met het Hoofd verbonden; dit is het verlangen van degenen die
vurig beminnen. Keren wij dan van deze tafel terug als leeuwen die vuur
briesen, vreselijk geworden voor de duivel, en laat ons in de geest ons Hoofd
aanbidden en de liefde die Hij ons toont. Ouders geven wel dikwijls hun
kinderen aan anderen ter voeding, Ik echter, zegt Hij, doe niet aldus, doch Ik
voed u met Mijn Vlees en zet Mijzelf aan u voor, verlangende dat gij allen
edelmoedig zoudt zijn, en Ik geef u een goede hoop voor de toekomst: want Ik,
die hier Mijzelf aan u heb overgegeven, zal het in de toekomst nog doen in
hogere mate. Uw broeder wilde ik worden, om uwentwil ben Ik deelachtig geworden
aan uw vlees en bloed; op mijn beurt lever Ik u dat Vlees zelf en dat Bloed
over, waardoor Ik uw broeder geworden ben.
Daar wij nu zo grote goederen
genieten, moeten wij over onszelf waken, en wanneer wij iets schandelijks
willen zeggen, of wanneer wij zien dat wij door toorn of door enige andere
ondeugd van die aard worden meegesleept,
moeten we bedenken, welke voorrechten wij waardig zijn geworden; zulk een
overweging moet de verbetering zijn van onze onredelijke strevingen. Met
hoevelen wij dus deelachtig worden aan dit Lichaam, met hoevelen wij proeven
van dit Bloed, met zovelen moeten wij overwegen dat wij Hém genieten, die daar
boven is gezeten, die door de Engelen wordt aanbeden, die zich bevindt bij de
onbederfelijke kracht. Wat al wegen zijn er tot ons heil. Ons heeft Hij tot
Zijn Lichaam gemaakt; Zijn Lichaam heeft Hij ons meegedeeld, en toch houdt
niets van dit alles ons af van het kwaad . . .
( . . .)
Geven wij acht op onszelf
bij het genieten van deze spijs. Bedenken wij, voordat wij gaan kwaadspreken of
toornig worden, of aan een andere hartstocht toegeven, waartoe wij waardig
geacht worden en welke Geest wij mogen smaken. Deze gedachte zal ons
waarschuwen tegen redeloze hartstochten. Hoelang nog zullen wij ons blijven
vastklampen aan het aardse? Wanneer zullen wij eindelijk ontwaken? Hoelang nog
blijven wij zorgeloos omtrent onze zaligheid? Bedenken we derhalve waartoe God
ons waardig heeft geacht en danken en verheerlijken wij Hem, niet alleen door
ons geloof, maar ook door het stellen van daden, opdat wij deelachtig mogen
worden aan de eeuwige goederen door de genade en menslievendheid van onze Heer
Jezus Christus, aan Wie met de Vader en de Heilige Geest alle glorie toekomt,
nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
H. Leo de Grote, paus
(440-461)
Sermo 63, 7
Niets anders immers werkt
de deelname aan het Lichaam en Bloed van Christus uit, dan dat wij veranderd
worden in datgene, wat wij nuttigen; en dat wij Hem, in Wie wij medegestorven,
medebegraven en medeverrezen zijn, in alle opzichten in onze geest en in ons
vlees dragen, volgens het woord van de Apostel: “Gij zijt immers gestorven
en uw leven is met Christus verborgen in God. Maar wanneer Christus, uw Leven
verschijnen zal, dan zult gij ook verschijnen in de heerlijkheid te samen met
Hem”(Kol 3, 3 e.v.), die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst
in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Uit Sermo 15, 3 (De
pasione Domini)