zaterdag 23 april 2022

Collectegebed Tweede zondag van Pasen – Beloken Pasen "De diepe zin verstaan van het water, de Geest en het bloed"



“De diepe zin verstaan van het water, waardoor wij zijn gereinigd, van de Geest, in wie wij zijn herboren, en van het bloed, waardoor wij zijn verlost".

I n l e i d i n g
Sedert oude christelijke tijden is deze zondag “Dominica in albis” genoemd of “in albis depositis”, de zondag waarop de witte kleren door de pas gedoopten werden afgelegd.  In de 1e Petrusbrief wordt gezegd (1 Pe 2,2-3 ): “Als pasgeboren (Quasimodo – een begrip uit een Latijnse bijbelvertaling die aan de Vulgaat van de H. Hieronymus voorafging) kinderen (infantes) begerig naar de geestelijke, pure melk, die u wasdom zal schenken ter zaligheid; gij hebt immers reeds geproefd van de zoetheid van de Heer” (Ps 34,9).
Over het misformulier van vandaag ligt iets van een geestelijke lentefrisheid, die men zich niet zuiverder en meer puur kan voorstellen. De vreugde van de oude Kerk over het Doopsel, voor ons mensen van later tijd onder de zeer veranderde kerkelijke verhoudingen nauwelijks meer volledig aan te voelen, trilt en zingt in de teksten en gezangen. Voor een laatste maal stralen de witte kleren van de nieuw gedoopten in het schip van de kerk om daarna dit uiterlijke sieraad af te leggen. Zich in niets van de andere christenen uitwendig meer onderscheidend worden de nieuw gedoopten opgenomen binnen de gemeenschap van de H. Kerk.
Op sommige plaatsen werden de afgelegde witte doopkleren bewaard in de schatkamer van de kathedraal als een voortdurend getuigenis van de doopbeloften. De eerste christenen hechtten er immers hoge waarde aan de onschuld van het Doopsel tot aan de dood te bewaren.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus misericordiæ sempiternæ, qui in ipso paschalis festi recursu fidem sacratæ tibi plebis accendis, auge gratiam quam dedisti, ut digna omnes intellegentia comprehendant quo lavacro abluti, quo spiritu regenerati, quo sanguine sunt redempti.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
Barmhartige en eeuwige God, ieder jaar brengt Gij in de viering van het paasfeest het geloof van uw volk tot nieuw leven. Blijf allen uw genade schenken en laat hen de diepe zin verstaan van het water, waardoor zij zijn gereinigd, van de Geest, in wie zij zijn herboren, en van het bloed, waardoor zij zijn verlost.
Meer letterlijke vertaling
God van altijddurende barmhartigheid, die bij het [jaarlijks] terugkeren van het paasfeest het geloof van het U toegewijde volk ontsteekt, vermeerder de genade die Gij hebt geschonken, opdat allen met een waardig inzicht begrijpen, door welk bad zij afgewassen, door welke Geest zij herboren en door welk bloed zij verlost zijn.                            

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag vindt men niet in de Tridentijnse missaals, maar is afkomstig uit het Missale Gothicum, 309, een Gallicaans Sacramentarium uit de omgeving van Autun:  Ms. Vatican. Regin. Lat. 317, begin 8e eeuw. Daar diende de oratie als collectegebed voor de Mis van zaterdag onder het Paasoctaaf. Het collectegebed komt niet voor in een ander bestaand manuscript. Bij de herziening werd de oratie niet herschreven maar bij de herdruk van de derde editio typica van het Romeins Missaal in 2008 werd de S van spiritu voor het eerst in kapitaal gedrukt. 

L i t u r g i s c h  k a d e r
Deze zondag heeft verschillende benamingen. In de postconciliaire kalender staat hij als “Tweede zondag van Pasen”. In het Jubeljaar 2000 riep paus Johannes-Paulus II deze zondag uit tot Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. De anaklese “God van altijddurende barmhartigheid” leende zich bijzonder goed in deze context. De Poolse paus stierf op zaterdag 2 april 2005, de vooravond van deze feestdag. Ook werd deze zondag wel “Thomas-zondag”  genoemd (vanwege de evangelielezing over de twijfelende Thomas), en ook zondag “Quasimodo” (naar het eerste woord van het Introitus, voorts Dominica “in albis” en tenslotte Beloken Pasen. De laatste term verwijst naar de sluiting van het Paasoctaaf, waarin we de mysteries die we vierden vanuit verschillende invalshoeken hebben overwogen.

Het misformulier van “Beloken Pasen” opent met een aansporing tot de nieuw gedoopten, die infantes werden genoemd. De infantes droegen zoals gezegd hun witte doopkleren tijdens het octaaf dat volgde op Pasen, een periode van acht dagen waarin zij van de bisschop speciaal onderricht  ontvingen over de heilige mysteries (sacramenten) en over het christelijk leven.

In de tweede lezingen van het Lezingenofficie van het Getijdengebed van afgelopen donderdag, vrijdag en zaterdag horen we hoe in de zogenoemde mystagogische catechesen in de H. Grafkerk van Jeruzalem die lange tijd werden toegeschreven aan bisschop Cyrillus van Jeruzalem (313-386), de pasgedoopten worden geïnstrueerd om de ontvangen sacramenten – de initiatiesacramenten van Doopsel, Vormsel en Eucharistie - tot bloei te brengen in hun leven als christen. Eenvoudig gezegd: een spirituele opvoeding van Doopsel tot het beleven van de H. Eucharistie in overtuiging en werkelijkheid. De pasgedoopten worden helder en direct toegesproken over het feitelijk traject dat ze hebben afgelegd waarbij tegelijk de spirituele beleving wordt ingeprent zoals bijvoorbeeld in Catechese 20 (Mystagogica 2,4.5; PG 33, 1079 sqq): “Gij zijt naar het heilig bad van het goddelijk Doopsel geleid, zoals Christus openlijk van het Kruis naar het Graf werd gedragen. Eenieder van u werd ondervraagd, of hij geloofde in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Gij hebt uw heilzame belijdenis gedaan en werd driemaal ondergedompeld en zijt weer uit het water opgerezen; en hier hebt gij in beeld en symbool de drie dagen van Christus in het Graf aangeduid”. (…) “Christus is waarlijk gekruisigd, waarlijk begraven en waarlijk verrezen; en door de genade werd ons dit alles gegeven, opdat wij die door de uitbeelding deelachtig geworden zijn aan zijn lijden, in waarheid het heil zouden verwerven.
O, wat een uitbundige liefde tot de mensen! Christus heeft in zijn onbesmette handen en voeten de spijkers ontvangen en de pijn doorstaan: en aan mij, onervaren in smart en lasten, schenkt Hij door de deelname aan zijn smarten het heil”.
De liturgie laat in het Getijdengebed van vandaag - Dominica in octava Pachæs - de H. Augustinus van Hippo (+430) aan het woord, die, altijd bekommerd over de cura animarum, de zorg voor het zielenheil van de gelovigen – overigens een wet van de Kerk – de dopelingen met bewogen herderlijke genegenheid maar niet zonder gepaste fierheid toespreekt: “Mijn woord richt zich tot u, pas-geboren kinderen, kleinen in Christus, nieuw kroost van de Kerk, genade van de Vader, vruchtbaarheid van de Moeder, vrome spruit, jeugdige schare, bloem van onze eer en vrucht van onze arbeid , mijn vreugde en mijn kroon, gij allen die gegrondvest zijt in de Heer! Met apostolische woorden spreek ik u toe: Bekleed u met de Heer Jezus Christus, en onthoud u van vleselijke lusten, opdat ge in het leven Hem aandoet met Wie gij in het sacrament zijt bekleed. Want zij, die in Christus gedoopt zijn, hebben zich met Christus bekleed. (…) Vandaag is het de octaafdag van uw geboorte; vandaag wordt het zegel van het geloof in u voltooid”!
(Uit Sermo 8 in octava Paschæ 1.4; PL 46, 838. 841)

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l v o r m en
1. Deus misericordiæ sempiternæ,
2. qui in ipso paschalis festi recursu fidem sacratæ tibi plebis accendis,
3. auge gratiam quam dedisti,
4. ut digna omnes intellegentia comprehendant quo lavacro abluti, quo spiritu regenerati, quo sanguine sunt redempti.
Ad 1
Anaklese waarbij de vocativusvorm Deus, God, wordt gevolgd door de bijvoeglijke bepaling misericordiæ sempiternæ – samengesteld uit een congruerende substantivum- en adiectivumvorm - die het substantivum Deus nader preciseert (genitivus explicativus of qualitatis).
Ad 2
Relatieve bijzin die een jaarlijks weerkerende heilsdaad van God vermeldt, beginnend met het reflexivum qui waarvan Deus het antecedent is; accendis, 2e pers. præsentis activi, gezegde in de indicativusvorm van het verbum, omdat een feitelijkheid wordt uitgedrukt; het zinsdeel fidem sacratæ tibi plebis vormt het object van het prædicaat en is samengesteld uit een accusativusvorm fidem die nader wordt toegelicht door de congruerende genitivusvormen van het adiectivum sacrata en het substantivum plebs, van elkaar gescheiden, - er is sprake van een hyperbaton - door de bijwoordelijke bepaling tibi in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel); in ipso paschalis festi recursu: bijwoordelijke bepaling van tijd welke kan worden opgesplitst in twee congruerende ablativus- (ipso recursu) en twee genitivusvormen (paschalis festi) gedicteerd door het præpositum in, waarbij de genitivi ingeklemd worden binnen de ablativi en zo wederom een hyperbaton vormen.  
Ad 3
auge gratiam quam dedisti: de eigenlijke bede met het verbum in de imperativusvorm vergezeld van het gevraagde object: gratiam tuam: twee congruerende accusativusvormen, gevolgd door een korte relatieve bijzin met het reflexivum quam en het verbum in de indicativusvorm vanwege de feitelijkheid: God geeft onophoudelijk zijn genade, heeft deze gegeven en zal deze geven. De gebruikte tijd, perfectum, geeft aan dat de genade die God eens geschonken heeft in het verleden tot in deze tijd doorwerkt; een eenmalige daad met gevolgen tot op de dag van vandaag.
Ad 4
ut digna omnes intellegentia comprehendant quo lavacro abluti, quo spiritu regenerati, quo sanguine sunt redempti: finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolghebbende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut dat de coniunctivusvorm comprehendant 3e pers. meervoud præsentis coniunctivi oproept en omnes als subject heeft; digna intelligentia: bijwoordelijke bepaling bij het verbum comprehendant uitgedrukt in congruerende ablativusvormen die begrepen kunnen worden als een ablativus instrumentalis (middel waarmee, waardoor) of een ablativus modi (bepaling van manier of wijze waarop). Het komt het zinsdeel digna omnes intellegentia comprehendant bevat een hyperbaton (digna…intelligentia).
De drie beknopte relatieve bijzinnen ingeleid door quo, zonder conjuncties (een troop, asyndeton genoemd) geven dit gebed een krachtig effect, zoals dit ook de reeks voltooide deelwoorden abluti… regenerati… redempti met het slechts eenmaal genoemde sunt oproepen. Het  reflexivum quo is hier tot drie maal toe een bijvoeglijk gebruikt vragend voornaamwoord in de ablativus; door welk water zij gewassen zijn, door welke geest zij vernieuwd zijn, door welk bloed zij verlost zijn. Men kan in deze zin een trikolon waarnemen met een opbouwend karakter (climax), de verlossing als hoogtepunt aan het einde.
I n h o u d
Het collectegebed van vandaag is ongewoon overdadig want God wordt niet alleen aangesproken als de “God van altijddurende barmhartigheid”, maar Hij wordt ook beschreven als Degene die in de jaarlijks terugkerende Paascyclus het geloof van het Hem toegewijde volk opnieuw aanwakkert. Deze feiten vormen het motief voor de bede die volgt: vermeerdering van genade. De oratie noemt verder speciale effecten van de gevraagde genade, effecten die alleen God kan bewerken: dat allen met een waardig inzicht begrijpen, door welk bad zij afgewassen, door welke Geest zij herboren en door welk Bloed zij verlost zijn.    
“Tot nieuw leven brengt”, zegt de Nederlandse vertaling voor “accendis” met een streven naar nuchterheid. Misschien is gedacht aan het Evangelie van de “ongelovige Thomas”dat op deze dag wordt gelezen. Daar ontsteekt de Verrezen Christus op indrukwekkende wijze het geloof: “Wees niet langer ongelovig, maar gelovig (Jo 20,27) waarop Thomas antwoordde: “Mijn Heer en mijn God!” (20,28). Het tweede deel van het collectegebed lijkt beïnvloed door de tweede lezing van vandaag, 1 Jo 5,1-6  (Jaar B). Hier lezen we dat magnifieke woord over het geloof: “Niemand kan de wereld overwinnen dan hij die gelooft” (5,4). Toen de Heer in Thomas het geloof had doen opvlammen, bekende de apostel geschokt: “Mijn Heer en mijn God!” Hier wordt deze belijdenis bevestigd: “Wie anders overwint de wereld dan hij die gelooft dat Jezus de Zoon van God is”.  
Dat het collectegebed met bovenstaande pericope verband houdt is overduidelijk: “Hij is het die gekomen is met water en bloed, Jezus Christus, niet met het water alleen, maar met het water en met het bloed. En de Geest is het die getuigt, dat Christus de waarheid is (5,6). Het gebed vraagt dat de gelovigen deze waarheid met de hulp van de genade met een waardig inzicht mogen begrijpen waartoe vermeerdering van geloof nodig is.
In de formulering zelf wordt voorts een verklaring gegeven van de doorgaans moeilijke schriftuurplaats: het water betekent het Doopsel, de Geest is de Heilige Geest die met het water in het Doopsel de wedergeboorte bewerkt; het bloed is het Bloed van Christus, op het Kruis vergoten voor onze verlossing. Bij Johannes is zeker bij dit alles aan Christus gedacht, aan zijn Doop in de Jordaan, waarbij de Geest getuigenis aflegde en het was zijn Bloed bij de kruisdood dat getuigde van de Liefde van God. In dit Christusmysterie deelt de christen door het geloof in het drievoudige getuigenis: in het Doopsel afgewassen, door de Geest opnieuw geboren en in de H. Eucharistie aan het  offer deelachtig en verlost.

De priester vraagt dat door de jaarlijkse viering van de heilige mysteries het geloof van ons, “volleerde” christenen en dat van de neofieten (nieuw-geborenen), samen als één volk, wordt ontstoken en dat ons diep inzicht in de manier waarop wij zijn verlost en ons begrip over de effecten van deze verlossing voortdurend verder mogen worden verdiept. Het gaat erom voort te leven in de paasstemming van verlossing en verrijzenis en de vreugde die het paasfeest ons bracht zou ons zo moeten doordringen dat ze uitgroeit tot het bezit van de eeuwige vreugde.

Eens in vuur en vlam gezet door de inwoning van de Heilige Geest, zouden wij God elke dag moeten vragen om ons te ontvlammen zodat wij voor Hem zouden branden. Wij zouden elke dag moeten bidden om vermeerdering van geloof, dat ons in staat stelt dieper en voller te vatten, te begrijpen en te verstaan wie Gos is en wie wij in Hem zijn geworden.  De genade en het geloof  bereiden ons voor en gaan vooraf aan een beter en voller begrip. We kunnen zelf onderzoeken zoveel als we willen, maar geloof brengt tot voltooiing wat het verstand eerst begint te verkennen. Het oude gezegde luidt immers: “Nisi credideritis non intellegetis… Je zult niet begrijpen, tenzij je eerst hebt geloofd”.
De H. Augustinus gebruikte in een andere preek tot zijn infantes de symboliek van de lente  en vergeleek de pas-gedoopten met jonge vogels die uit hun nest probeerden te vliegen terwijl de oudervogel (Augustinus zelf) luid tjilpend rond hen fladderde om hen te bemoedigen. Want zij hadden op dat moment als het ware het nest van de bisschop verlaten om zelfstandig als katholiek te leven.
Om tegemoet te komen aan de wens van de Kerk doen degenen van ons die lang geleden zijn gedoopt er goed aan zich te blijven herinneren dat zij hun doopkleed in hun hart dragen; laten wij het katholieke geloof uitwendig zo beleven zoals wij het eertijds in ons hart hebben opgenomen.

B e k n o p t  v o c a b u l a r i u m
Accendo betekent “iets boven aansteken zodat het neerwaarts opbrandt”, en ook “oplichten, verlichten, een persoon of zaak aanvuren, in vuur en vlam zetten, ontsteken”. De term herinnert aan de liturgische symboliek van het vuur tijdens de Paaswake.
De sleutelwoorden van de ut-zin zijn “digna…intelligentia comprehendant”. Het verbum comprehendo heeft uitgebreide betekenissen; hier vooral: “iets samenhouden van alle kanten bezien”. Denk aan comprehensief, allesomvattend. Het gaat hier om het in alle opzichten grondig begrijpen met het verstand. Digna…intelligentia betekent met passend, geschikt, toepasselijk, goed, juist, correct, behoorlijk, strikt, precies, waardig begrip. De objecten van dit begrip worden vervolgens opgesomd.
Een lavacrum is “een bad”. In de Brief van de H. Paulus aan Titus lezen we: “Hij heeft ons gered, niet op grond van werken der gerechtigheid die wij verrichtten, maar louter uit barmhartigheid (misericordiam), door het bad van de wedergeboorte (lavacrum regenerationis) ..” (Tit 3,5).
Abluo, “afwassen, wegwassen, reinigen, zuiveren”, een term gebruikt door Cicero  ( + 43 v. Chr.) wanneer hij beschrijft hoe menselijke hartstocht door een religieuze ritus van afwassing van zonden tot kalmte komt (Tusc 4,28,60), welke term ook door de dichter en filosoof Lucretius werd gehanteerd (+ 55) voor het verwijderen van duisternis door het binnenbrengen van licht (De rerum natura 4,378). De Latijn sprekende vroege christenen adapteerden en “doopten” de bestaande religieuze terminologie teneinde hun geloof dat zich geleidelijk ontwikkelde door nieuwe theologische inzichten, uit te drukken. Abluo werd een geschikt begrip om de effecten van het Doopsel te beschrijven.
Onder dank gedeeltelijk geput uit F. John Zuhlsdorf WDTPRS, J.Pascher, Die Orationen des Missale Romanum Papst Paul VI. en L.Pristas, The Collects of the Roman Missals