Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Uw Kerk wordt
op wonderbare wijze herboren en gevoed.
I n l e i d i n g
Opnieuw brengt de liturgie van het kerkelijk jaar ons via de veertig dagen
van de Vasten naar de feestelijke dagen van Pasen, de plechtigheid (solemniteit)
van de Verrijzenis van de Heer. Vol hoop hebben we deelgenomen aan de
ceremonieën van het Triduüm Sacrum. Wij vierden de instelling van het
Priesterschap en de H. Eucharistie op Witte Donderdag. De H. Reserve werd in
processie naar een zijaltaar begeleid waar de stille aanbidding begon, het
tabernakel was leeg en de altaren werden ontbloot. Het Passieverhaal werd
gezongen en het heilige kruis ontbloot, aan de gelovigen getoond en vereerd op
Goede Vrijdag. “Uw Kruis, Heer, aanbidden wij, en Uw heilige verrijzenis loven
en verheerlijken wij; want zie, door het Kruis kwam er vreugde in heel de
wereld” (Antifoon na de Kruisverering). Het lijkt of er voor een ogenblik wordt
vooruitgelopen op Pasen. De Kerk zingt van vreugde en verrijzenis. Dit is
tekenend voor de grondhouding van de Kerk, niet alleen in haar liturgie, maar
in heel haar leven. Met de mensgeworden Heer gaat zij door de tijd en draagt
met Hem het kruis. Haar leven is een kruisdragend leven, een voortdurend
sterven. Maar haar stem is de stem van de vreugde; haar liturgie is het feest
van het leven. Werkelijk: zij ondergaat de dood, maar zij leeft reeds in de Verrijzenis.
Want haar voedsel is de spijs der onsterfelijkheid: het Lichaam en Bloed van de
Verrezen Heer. Op Goede Vrijdag wordt de Communie uit de H. Reserve de
gelovigen aangereikt, de H. Mis valt uit. Met de heilige Vrouwen waken we bij
het verzegelde Graf om de glorierijke Verrijzenis van Christus te verbeiden en
bereiden we ons in een laatste vasten op de Paasvigilie voor. Met de Paaswake
keren de bloemen, de muziek en de feestelijke paramenten terug. Het ‘Exsultet’,
de paasjubelzang, wordt aangeheven voor de Paaskaars, die haar helder licht
verspreidt, verwijzend naar de Verrezen Heer. Alleluia’s klinken en de bellen
keren terug uit de ballingschap van de stilte. Het doopwater wordt gewijd, de
catechumenen worden gedoopt en sommigen van hen gevormd. Voor de eerste maal
wordt hen het Lichaam en het Bloed van de Heer gegeven. In de H. Mis van
Paaszondag zingen we de sequens ‘Victimæ
paschali laudes’ over Christus, die als Koning triomfeert in het duel met de
Dood.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Sacrificia, Domine,
paschalibus gaudiis exsultantes offerimus,
quibus Ecclesia tua
mirabiliter renascitur et nutritur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
vol vreugde om het paasfeest dragen wij U het offer op,
waardoor
Uw Kerk op wonderlijke wijze wordt herboren en gevoed.
Werkvertaling
Juichend door/in
de vreugden van Pasen bieden wij [U] de offers aan,
waardoor uw Kerk op wonderbare wijze wordt herboren en
gevoed.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De
brontekst van deze oratio super munera/oblata of oratio secreta gaat terug tot op
het Sacramentarium Gelasianum Vetus, Vat. Reg. lat. 316, 470, eerste helft
achtste eeuw en vier andere codices uit dezelfde tijd. Het was de secreta van
feria II in albis. Het oorspronkelijke ‘immolamus’ werd in het Missale Romanum
1979 vervangen door ‘offerimus’, en zoals boven gezegd ‘exsultantes’
toegevoegd. Een nevenversie, codex Ariberto, Milaan, 11e eeuw, heeft met vier andere bronteksten ‘pascitur’
in plaats van ‘renascitur’. Deze versie vinden we op feria III in albis, missa
in ecclesia maiore. Een derde versie tenslotte
waarvan de relatieve zin luidt: ‘quibus ecclesia mirabiliter et nascitur
et nutritur’, gaat terug tot een collectie
van een vijftigtal handschriften vanaf de 12e eeuw en werd als
secreta gebruikt in de <Missa votiva>
de resurrectione (Oxford), als oratio super oblata op de 1e
Zondag na het Paasoctaaf en op feria IV in albis. (Zie:
E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII,
R-S. Brepols, Turnhout 1996, p. 104-105, nrs. 5286 a, 5286 b en 5286 c, Br 1002).
Het Missale Romanum 1962
heeft op woensdag in de Paasweek de tekst die overeenkomt met de zojuist
genoemde derde versie.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Sacrificia, Domine, paschalibus
gaudiis exsultantes offerimus,
2. quibus Ecclesia tua
mirabiliter renascitur et nutritur.
De oratie bestaat uit één enkele zin waarin de
liturgische actie van celebrant en gelovigen wordt beschreven (r. 1, hoofdzin),
gevolgd door een relatieve bijzin (r. 2) waarin de sacramentele werkzaamheid
van het Lichaam en Bloed van Christus voor de Kerk (de gemeenschap van de
gelovigen) wordt verwoord.
Ad
1
Offerimus,
wij offeren, prædicaat in de 1e pers. meerv. van de indicativus
præsentis: het verbum geeft weer wat hier en nu gebeurt in de liturgische
handeling.
Sacrificia,
de offergaven – object van het prædicaat in de accusativusvorm.
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm.
Mirabiliter,
op wonderbare wijze – bijwoordelijke bepaling die de wijze uitdrukt waarop de
Kerk wordt herboren en gevoed.
Paschalibus gaudiis exsultantes, juichend, jubelend door de vreugde(n) van Pasen,
- bijwoordelijke bepaling die een nadere explicatie geeft bij het prædicaat
offerimus, bestaande uit de bijstelling exsultantes, 1e pers. plur.
van het ppa exsultare, vergezeld van twee congruerende ablativusvormen
(ablativus causæ).
Ad 2
Relatieve bijzin met het betrekkelijk voornaamwoord
quibus in de ablativusvorm pluralis refererend aan het antecedent sacrificia,
de offers, waarmee/waardoor.
Ecclesia tua, uw Kerk – subject, in twee congruerende nominativusvormen, van de prædicaten
renascitur en nutritur. Beide verba staan in de indicativus
præsentis passivi en geven de realiteit weer van de uitwerking van de H.
Communie. De Kerk, als gemeenschap van Christus en zij die met Hem een Lichaam
vormen, worden herboren, gaan van dood naar het leven door dit “zaad” van
eeuwig leven: “Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven en
Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Jo 6,54).
De verba renascitur en nutritur laten klankrijm: - itur zien in de slotlettergrepen.
V o c a b u l a r i u m
De
oratie is eenvoudig geconstrueerd, de woorden zijn gemakkelijk, de structuur
helder.
Het
verbum exsultare (salto) heeft in zijn wortels te doen met “springen“,
“een sprong maken”. Het betekent een krachtige sprong maken. In uitgebreide zin
betekent het “zich buitengewoon/buitensporig verheugen”. We horen een vorm van
dit verbum dagelijks in het Magnificat tijdens de Vespers waar Maria tegen haar
nicht Elizabeth zegt: “Magnificat […] et exsultavit spiritus meus in Deo
salvatore meo, en mijn geest sprong op in God mijn Redder”. (Luc 1,47). Mooie
parallel met het opspringen van vreugde van het kind dat Elizabeth bij zich
droeg: “Ecce enim ut facta est vox salutationis tuæ in auribus meis, exsultavit
in gaudio infans in utero meo”, Zie zodra de klank van uw groet mijn oren
bereikte, sprong het kindje van vreugde op in mijn schoot (Luc 1, 44).
De
woorden van het Gebed over de gaven horend, herinneren zij ons vanzelfsprekend
aan de beginwoorden van het “Exsultet”, de jubelzang die de diaken
aanheft nadat het Licht van Christus door het ontsteken van de Paaskaars het
duister van de nacht heeft verdreven: “Exsultet iam angelica turba cælorum:
exsultent divina mysteria: et pro tanti Regis victoria tuba insonet salutaris!”
– Laat nu de hemelse engelenschaar juichen: laat de goddelijke geheimen in
luide jubel weerklank vinden: en laat bij de overwinning van zulk een Koning de
heilstrompet schallen.
Men
kan Christus als het ware uit het graf zien opspringen, de nieuwe Adam, met
nieuwe heerlijkheid bekleed- zoals ook wij eens hopen te zijn.
De
vreugde om deze nieuwe Dag, de eerste Dag – naar oudchristelijk spraakgebruik
de ‘kuriake’, de dag des Heren genoemd (Lat.: dies dominica, vgl. Apoc 1,10) – wordt
vanaf de Lauden op paasmorgen heel het paasoctaaf door tot en met de IIe
Vespers van Beloken Pasen in de antifoon “Hæc dies quam fecit Dominus,
exsultemus et lætemur in ea” (Ps 117, 24) bezongen: Dit is de dag, die de Heer
heeft gemaakt, laten we opspringen van vreugde en ons verheugen. En ook in de
Missen gedurende het paasoctaaf heeft
deze antifoon haar vaste plaats vóór het Evangelie.
Nutrire
4. Betekent 1. Zogen, voeden 2. Onderhouden, verzorgen, 3. Opvoeden; het
deponens nutrior heeft hier mogelijk een toegevoegde betekenis die het louter
voeden overstijgt. In verbinding met het begrip Ecclesia tua, de Mater Ecclesia
als Nutrix, Voedster, kan gedacht worden aan een morele kwaliteit van
liefdevolle koestering als motivatie voor het schenken van voedsel en drank
voor het levensonderhoud van haar nieuwe kroost (de neonati, de pasgedoopten).
(Nutricia!)
Renasci,
renatus sum, dep. 3: 1. Opnieuw geboren worden 2. Herboren worden, gedoopt
worden. (Vgl. het begrip Renaissance in de kunst).
Men kan zich afvragen waarom de vertaling van het Altaarmissaal de
meervoudsvormen ‘sacrificia’ en ‘paschalibus
gaudiis’ in het enkelvoud weergeeft. Natuurlijk kunnen we de twee
offerelementen van brood en wijn als één offer beschouwen. Anderzijds kan het
meervoud duiden op de persoonlijke offers en de vreugde van zovelen die vele
redenen hebben zich over de Verrijzenis te verheugen. Hoe dan ook zal er een motief
zijn dat de Latijnse oratie had kunnen zeggen ‘Sacrificium, Domine, paschali gaudio exsultantes
offerimus… maar dat niet doet. Het jammer dat
deze nuance in de Nederlandse vertaling verloren is gegaan:
traduttori, traditori.
C
o m m e n t a a r
Het
Gebed over de gaven is een dedicatie, een toewijding. Wij bieden vol blijdschap
onze gaven aan omdat het Pasen is, ‘exsultantes’, jubelend, zoals de tekst van
de Latijnse versie toevoegt. Het zijn niet meer de gaven van brood en wijn die
wij naar het altaar hebben gebracht, maar de ‘sacrificia’, het Lichaam en Bloed
van Christus. Hiervan immers kan slechts gezegd worden wat de paasvreugde
jubelend belijdt, namelijk dat de Kerk door deze offergaven herboren en gevoed
wordt. Het hoeft niet vreemd te zijn dat hier niet het Doopselsacrament, dat
het wonder van de nieuwe geboorte bewerkt, ter sprake komt, maar de
Eucharistische Spijs van het heilige Offermaal. De heilige Communie getuigt van
de wedergeboorte als een bovennatuurlijke ontwikkelingsgang die met het Doopsel
aanvangt en zich gedurende het hele leven van de christen voltrekt. Het
‘pascitur’, zij wordt geweid / gevoed, dat in de versie van het Romeins missaal
1979 is vervangen door ‘renascitur’, zij wordt herboren, drukt in wezen
hetzelfde uit.
Mét
de verrezen Heer ‘eten’, de offerspijs van Zijn heilig Vlees en Bloed delen,
betekent immers ontsluiting van de toegang tot het eeuwige leven, met Hem
verrijzen tot het licht van het leven (Collectegebed van Paaszondag), met
Petrus getuigen “van alles wat hij in het land van de Joden en in Jeruzalem
gedaan heeft” maar ook dat Híj de door God aangestelde Rechter is over levenden
en doden en dat ieder die in Hem gelooft vergiffenis van zonden verkrijgt” (1e
lezing).
“Zoals
het brood van de aarde door de aanroeping van God geen gewoon brood meer is,
maar de Eucharistie, die een aards en hemels aspect heeft, zo ook zijn onze
lichamen die delen in de Eucharistie, niet meer vergankelijk maar bezitten zij
de hoop op de verrijzenis” (H. Irenæus, Adv. Hær., 4, 18, 4-5). Hoe dit in zijn
werk gaat? Mirabiliter, op wonderbare wijze en slechts te “begrijpen” in
geloof.
Wat
het materiële voedsel voor ons lichamelijk leven betekent, verwezenlijkt de Communie
op wonderbare wijze in ons geestelijk leven (nutritur). Het deelgenootschap aan
het Vlees van de Verrezen Christus, “dat in de heilige Geest tot leven is
gebracht en tot leven wekt (renascitur)” (Presbyterorum Ordinis, 5), bewaart
het genadeleven dat in het Doopsel ontvangen werd, doet het groeien en
vernieuwt het. Deze groei van het geestelijk leven moet gevoed worden door de
eucharistische Communie, Brood voor onze pelgrimstocht, tot op het ogenblik van
onze dood, wanneer zij ons als Viaticum (teerspijze, leeftocht of reisvoedsel)
gegeven zal worden (vgl. KKK 1392).
We
hebben gezien dat niet alleen de individuele gelovige, maar ook de Kerk wordt
opgebouwd door de H. Eucharistie. Zij die immers de H. Eucharistie ontvangen
worden nauwer met Christus verbonden. Hierdoor worden zij door Christus met
alle gelovigen verenigd tot één enkel Lichaam dat de Kerk is. De Communie
vernieuwt, versterkt en verdiept deze inlijving in de Kerk, reeds door het
Doopsel in de kiem verwezenlijkt (vgl. KKK 1396).
Als
gij het lichaam en de ledematen van Christus zijt, is het uw sacrament dat op
de tafel van de Heer ligt : gij ontvangt
uw sacrament. Gij antwoordt: “Amen” (“Ja, het is zo!”) op wat gij
ontvangt, en door te antwoorden onderschrijft gij het. Gij hoort het woord:
“Lichaam van Christus” en antwoordt: “Amen”.
Weest dus een lidmaat van Christus opdat uw Amen waarachtig zij” (H.
Augustinus, uit Sermo 272).
Vasten, boete en
lijden zijn noodzakelijk om te komen tot zuivering, bekering en
vernieuwing; dat geldt voor de Kerk en het geldt voor ieder van ons. Wij hopen
en bidden dat de deelname aan de plechtigheden van het Triduum Sacrum en Pasen hoopvol, troostrijk
en zalig mogen zijn.