vrijdag 29 april 2022

Lectio Divina 30 April H. Pius V



Uit de verhandelingen van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over het evangelie van Johannes

De kerk is gebouwd op de rots, die Petrus beleden heeft.

Naast allerlei troostmiddelen die God nooit ophield aan het mensdom te geven, heeft Hij in de volheid der tijden, toen Hij wist dat het gebeuren moest, zijn eniggeboren Zoon, door wie Hij alles geschapen had, gezonden: opdat deze mens zou worden, terwijl Hij toch God bleef, en de middelaar zou zijn tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus.
Zij die Christus zouden geloven, zouden dan door het bad der wedergeboorte van alle zonden verlost worden. Aldus zouden zij bevrijd worden van de eeuwige verwerping en kunnen leven in geloof en hoop en liefde. Dan zouden ze, als pelgrims trekkend door deze tijd, te midden van de moeitevolle en gevaarlijke beproevingen van de wereld maar ook van de geestelijke en lichamelijke vertroostingen van God, opgaan naar zijn aanschijn, de weg volgend die Christus voor hen geworden was. En omdat zelfs zij die in Christus wandelen niet zonder zonden zijn, die hun vanuit de zwakheid van dit leven besluipen, heeft Hij hun als geneesmiddel de werken van barmhartigheid voorgeschreven om er hun bidden mee te versterken. Dit deed Hij toen Hij ons leerde zeggen: ‘Vergeef ons onze schulden zoals wij ook aan anderen hun schuld vergeven.’
Volgens dit programma leeft de kerk, vol blijde verwachting in een kommervol bestaan. Zij werd verpersoonlijkt door de apostel Petrus die wegens het primaat van zijn apostelschap haar algemeen karakter voorafbeeldde.
Want wat hemzelf betreft, was hij van nature een enkele mens, door de genade een enkele christen, door overvloediger genade een enkele apostel, zij het ook de eerste; maar toen hem gezegd werd: ‘Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen, en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn’ (Mt. 16, 19), stelde hij de universele kerk voor, die in deze wereld door allerhande beproevingen - door stortregens, overstromingen en stormen als het ware - gebeukt maar niet verwoest wordt, omdat ze gegrond is op de rots waaraan Petrus zijn naam ontleent.
Om deze reden immers zei de Heer: ‘Op deze rots zal Ik mijn kerk bouwen’, omdat Petrus had gezegd: ‘Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God.’ Welnu, bedoelde Christus te zeggen, op deze rots die ge beleden hebt, zal Ik mijn kerk bouwen. Want de rots was Christus en op dit fundament is ook Petrus zelf gebouwd. ‘En niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, Christus Jezus.’
De kerk die gegrondvest is op Christus heeft dus in Petrus van Hem de sleutels van het hemelrijk ontvangen, dat is de macht om de zonden niet of wel te vergeven. Deze kerk wordt van het kwade bevrijd door Christus lief te hebben en te volgen. Het meest echter volgt zij Hem in degenen die voor de waarheid strijden tot de dood.