zaterdag 30 april 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica Tertia Paschæ Derde zondag van Pasen Laat ons met een verheerlijkt lichaam verrijzen in onvergankelijkheid.



Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
  
Laat ons met een verheerlijkt lichaam verrijzen in onvergankelijkheid.

I n l e i d i n g
Iedere Heilige Eucharistieviering is een ontmoeting met de Verrezen Heer in Woord en Sacrament. In de Consecratie komt Christus in de eucharistische gedaanten tegenwoordig  door de consecratiewoorden die de transsubstantiatie (van brood naar het Lichaam van Christus) bewerken. Deze woorden vormen de kern en het hoogtepunt van het Eucharistisch gebed. Daarna volgt de exclamatie (uitroep) van de priester “Mysterium fidei”, [dit is] het Mysterie van het geloof. De gelovigen beantwoorden deze exclamatie met de acclamatie: “Mortem tuam annuntiamus, Domine, et tuam resurrectionem confitemur, donec venias”, Heer Jezus, wij verkondigen uw dood en wij belijden tot Gij wederkeert, dat Gij verrezen zijt. (Tussen haakjes: deze acclamatie bevat, door de schikking van de begrippen ‘mortem tuam’ en ‘tuam resurrectionem’ een fraai voorbeeld van een zgn. chiasme of kruisstelling, duidelijk te zien als men deze begrippen onder elkaar plaatst). Door de instellingswoorden komt Christus in de H. Eucharistie wezenlijk en waarachtig als Verrezen Heer tegenwoordig.
Hij, die verrees, overwon door het Kruis.
De lectio brevis van de Terts op Paaszondag, die op Beloken Pasen, de octaafdag van Pasen, wordt herhaald, luidt: “Deus, qui dives est in misericordia , propter nimiam caritatem suam, qua dilexit nos, et cum essemus mortui peccatis, convivificavit  nos Christo – gratia estis salvati – et conresuscitavit  et consedere fecit in cælestibus in Christo Iesu”, God, die rijk is aan erbarming, heeft om de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons die dood waren in onze afdwalingen met Christus levend gemaakt – aan de genade dankt gij uw redding -  en Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemel in Christus Jezus.
Door en in de H. Communie, het ontvangen van Jezus Zelf, wordt ons de leeftocht op onze weg naar dit nieuwe leven geschonken.
De Drieëne God, heeft ons in Christus door diens verlossend lijden en sterven het leven terug geschonken (convivicavit), heeft ons met Hem doen opstaan (conresuscitavit) en zal ons bij de voltooiing van ons leven in Christus een plaats in de hemel bereiden (consedere fecit). Door het drievoudig gebruik van het voorvoegsel con- (= cum, met) onderstreept de apostel Paulus de nauwe band van Christus met de alle mensen.
De Postcommunio, direct volgend op het ontvangen van de H. Communie, bidt om de “incorruptibilem glorificandæ carnis resurrectionem”, de onvergankelijke verrijzenis van het te verheerlijken lichaam. Volgens de Wil van God zal ook het menselijk lichaam aan de verheerlijking deel hebben. Zo gebeurde het bij Christus, zo zal het ook bij de door Hem verloste mensheid zijn.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Populum tuum, quæsumus, Domine, intuere benignus,
et, quem æternis dignatus es renovare mysteriis,
ad incorruptibilem glorificandæ carnis resurrectionem pervenire concede.
Per Christum Dominum nostrum.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovncie 1979
Heer, wij bidden U: zie goedgunstig naar uw volk.
Gij hebt ons vernieuwd door deze heilige geheimen;
laat ons met een verheerlijkt lichaam verrijzen in onvergankelijkheid.
Door Christus onze Heer.

Werkvertaling
Zie, Heer, bidden wij U, in uw goedheid neer op uw volk,
en geef dat het, dat Gij U gewaardigd hebt door [deze] eeuwige mysteries te hernieuwen
de onvergankelijke verrijzenis van het verheerlijkingswaardig lichaam bereikt.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De oratio post Communionem lijkt een nieuwe compositie te zijn voor MR 1970, met sporen uit het Sacramentarium Gelasianum en ook uit Preek 71 van de H. Leo de Grote, paus ( Sermo 71, 6: CCL 138A, p. 440, II. 131-2; PL 54, 389D). De tekst van paus Leo de Grote, die in de laatste regels van de oratie is geïntegreerd vóór de doxologie waarmee hij voor hem typisch eindigt is afkomstig uit een preek gehouden op Paaszaterdag 3-4 april 443 en heeft betrekking op het Lijden van de Heer: “Et quia antiquorum morborum difficilis et tarda curatio est, tanto velocius adhibentur remedia, quanto recentiora sunt vulnera, ut semper ab omnibus offensionibus in integrum resurgentes, ad illam incorruptibilem glorificandae carnis resurrectionem pertinere mereamur in Christo Iesu Domino nostro, qui vivit et regnat…”En daar de genezing van oude ziekten langzaam en moeizaam verloopt: hoe recenter de wonden zijn, hoe sneller kunnen remedies worden toegepast, zodat wij, die steeds opnieuw opstaan van onze struikelingen, mogen verdienen te verwerven die onvergankelijke verrijzenis van het lichaam, dat hervormd moet worden tot de heerlijkheid, die is in Jezus Christus , onze Heer, die leeft en heerst…
Een tweede brontekst van de Postcommunio van deze zondag steunt op de Postcommunio zoals gevonden in het Sacramentarium Triplex,  (Zürich, Zentralbibl. C 43, I. Teil,  volgens de editie Heiming, 19168 (LQF 40) rond het jaar 1000; 14, 64. Deze brontekst luidt:
Respice, quæsumus, Domine, populum tuum et,
quem æternis dignatus es renovare mysteriis:
a temporalibus culpis dignanter absolve.
Deze tekst is vervolgens middels minstens 48 handschriften verspreid over het Europese continent en de Angelsaksische eilanden.
In de verschillende handschriften worden door de eeuwen heen tekstvariaties gevonden op grond van onzorgvuldigheid of het samenstellen van een copie of transcriptie tijdens het dicteren. Door deze varianten in kaart te brengen kunnen ‘stambomen’ van handschriften- tradities voor oude werken worden samengesteld. Dit maakt het mogelijk om de beste en meest accurate teksten te gebruiken bij bijvoorbeeld compilaties. Het oudste standaardwerk
voor de meeste teksten van de Kerkvaders is de PL uitgave (Patrologia Latina uitgegeven door Migne, Parijs, 19e eeuw). Kritische edities van de werken van de Kerkvaders, andere oudchristelijke geschriften en werken van kerkelijke schrijvers vindt men, voor wat het Latijn betreft, in de collectie CCL (Corpus Christianorum series Latina, Brepols, Turnhout).
Rubrieken:
In de Codex Arbuthnott (Liber Ecclesiæ beati Terrenani de Arbuthnott, Missale secundum usum Ecclesiæ Sancti Andreæ in Scotia, staat bijvoorbeeld de Postcommunio Respice vermeld in het Misformulier voor de 3e zondag na het Paasoctaaf, 184.
En in de Codex Benevento, Archivio arcivescovile, Cod. VI 33, (sæc. X-XI) in het Misformulier van de 4e zondag na het octaaf van Pinksteren, 96. 187.
In MR 1962 was de postcommunio Respice onder andere de Oratio post communionem van zaterdag na de 3e zondag van de Vasten.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S, Brepols, Turnhout 1996, p. 76, nr. 5121) en Pl. Bruylants, Les Oraisons du Missel Romain, I-II, Leuven, 1962, 985)
In MR 1970 is de Postcommunio Populum tuum …naast de Postcommunio van deze 3e zondag, ook de Postcommunio van het Misformulier van zaterdag onder het Paasoctaaf.
Daar MR 1962 het Postcommunio-gebed, naar het schijnt, te uitsluitend op de pasgedoopten betrok, die in en door het Doopsel van schuld werden bevrijd, werd de bede om vergeving in het Respice-gebed vervangen door een bede om de “incorruptibilem glorificandæ carnis resurrectionem”, de onvergankelijke verrijzenis van het lichaam.

T e k s t a n a l y s e
1. Populum tuum, quæsumus, Domine, intuere benignus,
2a.  et,  3.quem æternis dignatus es renovare mysteriis,
2b. ad incorruptibilem glorificandæ carnis resurrectionem pervenire concede.

De oratio post communionem van deze zondag wordt gevormd door één enkele zin die zich door middel van het verbindende ‘et’ laat opsplitsen in twee delen. In beide gedeelten wordt een bede aan de Heer (God de Vader) voorgelegd ‘per Dominum nostrum Iesum Christus’, door onze Heer Jezus Christus, zoals de slotformule luidt. De eerste bede vraagt om de welwillende blik van de Heer op zijn volk (r. 1), de tweede bede vraagt om de voltooiing van het menselijk leven in de onvergankelijke heerlijkheid van de verrijzenis (r. 2b), met een beroep op Gods goedheid die zijn volk zonder ophouden vernieuwt door zijn mysteries / door zijn sacramenten (r. 3).
De oratie bestaat uit een openingszin (r. 1) met prædicaat intuere in de imperativusvorm, afgezwakt of ritmisch aangevuld door het tussenwerpsel  quæsumus, door de coniunctie et verbonden met een volgend zinsdeel met prædicaatsgroep concede pervenire, in welk zinsdeel zich de gerundivumconstructie glorificandæ carnis bevindt (r. 2b). Beide zinsdelen worden onderbroken door een relatieve bijzin beginnend met de reflexivumvorm quem die aansluit bij het in regel 1 genoemde antecedent populum tuum.
Ad 1
Intuere, zie naar, zie om – prædicaat in de imperativusvorm van het deponens intueri
Benignus, welwillend, goedgunstig – bijwoordelijke bepaling bij het verbum intuere die dit verbum nader kwalificeert.
Quæsumus, wij vragen/bidden/smeken – tussenzin, gevormd door de losse werkwoordvorm van het verbum defectum (onvolledig werkwoord) quæso.
Domine, [o] Heer – anaklese in de vocativusvorm van Dominus
Populum tuum, uw volk – object van het prædicaat intuere in twee congruerende accusativusvormen
Ad 2a-b
Concede pervenire, vergun te bereiken – prædicaatsgroep bestaande uit de imperativusvorm concede van concedere, concedi, concessum, 3, en de infinitivusvorm pervenire.
Ad incorruptibilem glorificandæ carnis resurrectionem, tot de onvergankelijke verrijzenis van het verheerlijkingswaardig vlees – voorzetselbepaling waarbij de præpositie ad voortvloeit uit pervenire, komen bij/tot, bereiken. Men kan ook vanuit de betekenis ‘bereiken’ dit zinsdeel zien als object van pervenire.  Deze bepaling resp. object bestaat uit de congruerende accusativusvormen incorruptibilem resurrectionem die vergezeld gaan van de bijvoeglijke bepaling glorificandæ carnis, een gerundivumconstructie, letterlijk vertaald: van het vlees (=lichaam) dat verheerlijkt worde  of korter gezegd: verheerlijkingswaardig. De bijvoeglijke bepaling bestaat uit twee congruerende genitivusvormen die nadere uitleg geven over resurrectionem, genitivus explicativus als nadere specificatie van ‘ad resurrectionem’. 
Ad 3                      
Dignatus es renovare, Gij hebt U gewaardigd te hernieuwen – prædicaatsgroep, samengesteld door het perfectum dignatus es (passief qua vorm, maar actief qua betekenis), 2e pers. enkelvoud van het perfectum van het deponens dignari in de indicativus, omdat hier een voor de gelovigen reëel feit wordt genoemd én door de infinitivus renovare. Es is een imperativus. Drie imperativi in deze zin: intuere, es en concede.
Aeternis  […]mysteriis, met eeuwigdurende mysteries – bijwoordelijke bepaling samengesteld uit twee congruerende abativusvormen, die een middel aanduiden: ablativus instrumenti.
Het object van deze goddelijke weldaad is het in r. 1 genoemde populus waarnaar de reflexivumvorm quem in r. 3 verwijst.

S t i j l f i g u r e n
Sterke aanwezigheid van –u klank in r. 1
Hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar behorende zinsdelen): æternis […] mysteriis (r. 3)
en: incorruptibilem […] resurrectionem
De constructie en de positie van de prædicaten:  intuere, dignatus es renovare en pervenire concede dragen bij tot een mooi ritmische cursus van de oratie en tot gemakkelijker zingen van deze oratie door de celebrant.

V o c a b u l a r i  u m
Concedere, concede, concessum, 3
Concede: deze imperatiefvorm van het verbum concedere 3, concessi, concesssum (herinner u ons ‘Nederlands’ woord concessie), heeft in het liturgisch taalgebruik positieve betekenissen zoals verleen, geef, schenk. In negatieve zin betekent dit verbum verbeuren, verspelen, zich compromitteren. In beide betekenissen omvat concede een zich welwillend, minzaam neerbuigen van de kant van God waarbij Hij genadig de oratie de gevraagde uitwerking verleent.
In de oraties van het Misformulier komen we het prædicaat concede  dikwijls tegen aan de spits of juist als slotwoord van de oratie.

Populus, -i, m.
is de benaming voor het volk van God, de christelijke gemeenschap.
De Bijbelse uitdrukking ‘volk van God’ (λαος tοu θεου) werd zeer vroeg op de gemeenschap van de Christenen toegepast. Populus, een oorspronkelijke Romeinse – ofschoon reeds in de derde eeuw een zeer algemene en niet-politieke term - werd een van de technisch christelijke woorden voor “de gemeenschap van de gelovigen die samenkwamen voor liturgische vieringen”. In deze betekenis komt het begrip overvloedig voor in de oraties van mis- en officieformulieren. In MR 1962 komt de term populus bijvoorbeeld in het enkelvoud in 12 van de 61 Postcommunio’s voor in combinatie met het bezittelijk voornaamwoord tuus zoals ook in de Postcommunio van deze zondag en in de Postcommunio van de 5e zondag van Pasen (populo tuo). In MR 1970 vinden we: supplicationes populi tui, het gebed van uw volk (Collectegebed 2e zondag per annum), da populis tuis id amare quod præcipis, laat uw volk datgene beminnen wat U voorschrijft (Collectegebed 21e zondag per annum). Het gebruik van het meervoud wijst op het gebruik van de gangbare taal die ook haar weg vond in de liturgische oordenschat toont, zoals in Ps 116 (117): Laudate Dominum omnes gentes, collaudate eum omnes populi, waarbij zowel de niet christelijke als de christelijke volken (naties) worden opgeroepen.
Soms wordt de term populus vergezeld door een beschrijvend adiectivum of substantivum die het begrip nader karakteriseert: Populus Sion (Ps 79), het Volk van Sion, het uitverkoren volk, het volk van het nieuwe Sion, de Kerk (Introitus 2e zondag van de Advent), Populum humilem salvum facies (Ps  17, 28), Gij zult uw nederig volk redden (Offertorium Week 14 per annum), Populus acquisitionis (1 Petr 2,9), een uitverkoren volk (Communio donderdag onder het Paasoctaaf) om slechts enkele voorbeelden te noemen. En in Liturgia Horarum de antifonen Populus meus, ait Dominus, bonis meis adimplebitur, Mijn volk, zo zegt de Heer, zal met mijn goederen worden overladen (Ant. 2, donderdag in Week 1 van het Psalterium), Quasi pupillam oculi sui custodivit Dominus populum suum, alleluia, Als zijn oogappel heeft de Heer zijn volk behoed, alleluia (Antifoon 2, vrijdag in Week 2 van het Psalterium); Fili Dei, tuere pupulum tuum, [Jezus], Zoon van God, zie om naar uw volk (Refrein bij de Preces van de 1e Vespers van de 3e zondag van Pasen), Redemptionem misit Dominus populo suo, alleluia, De Heer bracht zijn volk verlossing, alleluia (Ant. 2 van de 2e Vespers van de 3e zondag van Pasen).
Synoniemen voor populus in het liturgisch taalgebruik vinden we bijvoorbeeld in het begrip familia tua (Familiam tuam in Collectgebed 5e zondag per annum).
Maar ook het begrip plebs is ingeburgerd in de liturgische oratietaal.
Plebs, -is vr., 1. volk 2. de grote hoop, de grote menigte. Had dit begrip bij de Romeinen een negatieve connotatie: min volk, het gemene volk, gepeupel, in het christelijk Latijn is dit een van de vroegste benamingen voor het volk van God, voor de christifideles, het gehele christenvolk. Denk ook aan de openingsregel van het Benedictus (Lc 1, 68), de cantiek in de Lauden, waarin de heilsdaad ‘redemptionem plebi suæ’ zowel op het Oude als het Nieuwe Israel, de Kerk, betrekking heeft; datzelfde geldt voor de cantiek ‘Nunc dimittis’ (Lc 2, 31-32) van de Completen waarin Jezus bij zijn opdracht in de tempel zowel ‘salutare omnium populorum’, heil van alle volkeren als ‘lumen gentium’, licht van/voor de nog heidense volkeren wordt genoemd.
Nog een enkel woord over het begrip plebs:
Het woord komt voor in het enkelvoud hoewel in latere christelijke bronnen van het Latijn het meervoud gebruikelijk werd. Door het gebruik van het enkelvoud wordt de eenheid van de gemeenschap van de gelovigen benadrukt. Voorbeelden: plebis tuæ dona, christiana plebs, captiva plebs, het gevangen volk: deze laatste uitdrukking is vermeld in de hymne “Ad cenam Agni providi”, de hymne van de Vespers op Pasen en op de zondagen van Pasen en verwijst naar de rechtvaardigen van het Oude Testament die in afwachting van de Verlossing door Christus als het ware gevangen werden gehouden in het voorgeborchte. Geliefd thema in de klassieke schilderkunst, voor al in de Oosterse Kerken.
(Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C. Pp. S., Remarks on the vocabulary  of the ancient orations in the Missale Romanum, Nijmegen 1966, onder de lemmata Populus en Plebs.
We zien de grondbetekenis ook terug in het begrip ‘plebanus’, plebaan, zijnde de pastoor van de kathedraal, die in naam van de bisschop de ‘ordinarius loci’ van de kathedraal is.
Intueri, intuitus sum, dep., 2
‘Intueor’ is een begrip dat we kennen uit het ‘Adoro te devote’ van de H. Thomas van Aquino  (Plagas, sicut Thomas, non intueor – Uw wonden, zie ik, zoals Thomas niet)  en ook uit het Gebed over de Gaven van Epiphanie (Intuere, Domine, dona Ecclesiæ tuæ propitius  - Heer, zie in uw goedheid naar de gaven van uw Kerk) alsmede het bijbehorende substantivum intuitus uit de Postcommunio van hetzelfde feest (ut puro cernamus intuitu – opdat wij met zuivere blik aanschouwen).
Onze onmisbare woordenboeken herinneren ons aan de betekenissen van intueor: 1. naar iets kijken, aanschouwen 2. beschouwen, overwegen 3. in het oog houden, aandacht schenken aan, letten op.
Vanuit onze nederige gesteltenis op dit moment van de H. Mis  kunnen we ‘intueor’ het best weergeven als ”zie neer op” met de interne lading van de goedheid die God eigen is.

Gloria
Zoals we al meermalen hebben gezien heeft het begrip ‘gloria’, glorie, heerlijkheid, in de oraties van de liturgie van de Kerk zeer specifieke en eigen betekenissen, zeker wanneer er  een verband is met de gedachten van de Kerkvaders. In de contact van deze oratie is ‘gloria’ een goddelijke karakteristiek welke God deelt met de zaligen in de hemel.  Bij het aanschouwen van de ‘glorie’ van de Heer en het delen in zijn goddelijke luister wanneer wij zijn Gelaat voor altijd mogen zien, zullen wij (beeld van God als we zijn) daardoor worden getransformeerd en meer en meer in alle eeuwigheid op Hem gaan gelijken.


S l o t b e s c h o u w i n g
Het ontvangen van het Lichaam en Bloed van de Heer is voor de celebrant en de gelovigen een hoogtepunt van de Eucharistieviering, waardoor de gelovigen de volheid van het sacrament ontvangen als een heilsdaad voor ieder persoonlijk binnen de gemeenschap van de Kerk. De vereniging van Christus met iedere gelovige die communiceert vraagt om een dankgebed, om aanbidding in godvruchtig stilzwijgen. Het gebed dat er op volgt, de oratio post Communionem, kan de samenvatting van het gebed van ieder persoonlijk en van allen zijn. “In het Gebed na de Communie bidt de priester om de vruchten van het mysterie dat gevierd werd. De gelovigen maken zich dit gebed eigen door de acclamatie “Amen” (Institutio Generalis MR, 56k).

Katholieken hebben een diepe eucharistische notie van wat aanbidding is. Zeer zeker, aanbidding van de goddelijke Majesteit kan op allerlei manieren: het vreugdevolle lof- en danklied (Zonnelied) van de H. Franciscus van Assisi voor zon en maan, water en vuur, de indrukwekkende muziek van de Hohe Messe van J.S. Bach, de hulde in een danklied of psalm om God te loven, de ingetogen stilte in het koor van een kloosterkerk. Katholieken begrijpen ten volle wat het feestgewaad van aanbidding betekent waarmee de schepping zelf is getooid: de lof van God in het suizelen van de westenwind, het zachte ruisen van de branding als je staat op het strand, de zang van het winterkoninkje of de lijster, of het krijsen van de meeuw en het kraaien van de haan.
Het centrale punt van deze aanbidding is voor een katholiek de H. Eucharistie. De H. Mis. Want in de Eucharistie verzamelt zich het gehele koor van aanbidders en komt daar op een punt waar wij (man, vrouw, ieder van ons als uniek schepsel Gods) staan voor de Allerhoogste, namens de gehele schepping. Het is in ons expliciet, bewust, vrijwillig en na rijp beraad aanbieden van de gave van aanbidding dat de zee, de wind en de vogels hun voltooiing vinden in de volledige aanbidding van God. Adam en Eva hadden de opdracht namens de schepping God voor zijn Aanschijn te prijzen. Ook wij moeten trouwe, vriendelijke rentmeesters zijn van Gods schepping en die niet plunderen of ander geweld aandoen. Door de erfzonde is het koor van de aanbidding van de Schepper door de schepsels verstoord geraakt. Dat stemt tot droefheid en leidt tot de kreten die uit de diepte van ons gebroken hart voortkomen: Kyrie eleison, Agnus Dei qui tollis peccata mundi, miserere nobis. Hoe zijn wij vanuit het paradijs tot deze droefenis gekomen. Wij hebben de schepping verstoord. In Adam en Eva zijn ook wij degenen die dat hebben gedaan. En Wie bekommert zich om ons? Wie heeft daarvoor voldoende gezag? Dat is Jezus, wiens Naam betekent: God redt ons van onze zonden. Hij is de Verlosser, het Lam Gods dat Zich omwille van ons aan de Vader aanbiedt in een Offer dat Adam en Eva bevrijdt en ieder van ons en de gehele door onze zonden besmeurde schepping. Voor de katholiek is er een verbinding tussen offer en lof.  Dit zijn geen gescheiden activiteiten, maar ze gaan in elkaar op.
God heeft mij gemaakt naar zijn Beeld, als een uniek schepsel. Aan at schepsel heeft Hij de vrije wil gegeven. Ieder offer dat ik breng is mijn unieke offer. Ik offer met het werk van mijn handen en de woorden van mijn mond, maar daarmee moet ik mezelf offeren. In het offer van mijzelf ligt de ware lof Gods. In de H. Mis offert Christus Zich voor ons. Ons antwoord daarop kan alleen maar zijn dat wij ook onszelf willen offeren en daarmee de lof zingen en Hem aanbidden op de wijze, waarvoor Hij de schepping heeft bedoeld.                                                                                                                                                                                                                    In deze weken en maanden van de coronacrisis horen wij van tijd tot tijd dat nogal wat mensen betreuren dat ze de H. Communie moeten missen. 
Het helpt mogelijk te proberen te leven van al die H. Communies die men eerder wel heeft kunnen ontvangen. Want dat genadeleven draagt men immers nog bij zich.
In een Preek van de H. Leo de Grote, paus (Sermo 12, De Passione, 3, 7 in PL 54, 357) lazen we woensdag van de afgelopen week: “De deelname aan het Lichaam en Bloed van Christus bewerkt niets minder dan dat wij overgaan in Degene die wij nuttigen, en dat wij bij alles zowel in de geest als in het vlees Hem dragen, in Wie wij medegestorven, medebegraven en medeverrezen zijn”.
De onvergelijkelijke kracht van Christus blijft in alle eeuwen.