Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Laat ons met een verheerlijkt lichaam
verrijzen in onvergankelijkheid.
I n l e i d i n g
Iedere Heilige Eucharistieviering is een ontmoeting
met de Verrezen Heer in Woord en Sacrament. In de Consecratie komt Christus in
de eucharistische gedaanten tegenwoordig
door de consecratiewoorden die de transsubstantiatie (van brood naar het
Lichaam van Christus) bewerken. Deze woorden vormen de kern en het hoogtepunt
van het Eucharistisch gebed. Daarna volgt de exclamatie (uitroep) van de
priester “Mysterium fidei”, [dit is] het Mysterie van het geloof. De gelovigen
beantwoorden deze exclamatie met de acclamatie: “Mortem tuam annuntiamus,
Domine, et tuam resurrectionem confitemur, donec venias”, Heer Jezus, wij
verkondigen uw dood en wij belijden tot Gij wederkeert, dat Gij verrezen zijt.
(Tussen haakjes: deze acclamatie bevat, door de schikking van de begrippen
‘mortem tuam’ en ‘tuam resurrectionem’ een fraai voorbeeld van een zgn. chiasme
of kruisstelling, duidelijk te zien als men deze begrippen onder elkaar
plaatst). Door de instellingswoorden komt Christus in de H. Eucharistie
wezenlijk en waarachtig als Verrezen Heer tegenwoordig.
Hij, die verrees, overwon door het Kruis.
De lectio brevis van de Terts op Paaszondag, die op
Beloken Pasen, de octaafdag van Pasen, wordt herhaald, luidt: “Deus, qui dives
est in misericordia , propter nimiam caritatem suam, qua dilexit nos, et cum
essemus mortui peccatis, convivificavit
nos Christo – gratia estis salvati – et conresuscitavit et consedere fecit in cælestibus in Christo
Iesu”, God, die rijk is aan erbarming, heeft om de grote liefde waarmee Hij ons
heeft liefgehad, ons die dood waren in onze afdwalingen met Christus levend
gemaakt – aan de genade dankt gij uw redding -
en Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemel in
Christus Jezus.
Door en in de H. Communie, het ontvangen van Jezus
Zelf, wordt ons de leeftocht op onze weg naar dit nieuwe leven geschonken.
De Drieëne God, heeft ons in Christus door diens
verlossend lijden en sterven het leven terug geschonken (convivicavit), heeft
ons met Hem doen opstaan (conresuscitavit) en zal ons bij de voltooiing van ons
leven in Christus een plaats in de hemel bereiden (consedere fecit). Door het
drievoudig gebruik van het voorvoegsel con- (= cum, met) onderstreept de
apostel Paulus de nauwe band van Christus met de alle mensen.
De Postcommunio, direct volgend op het ontvangen van
de H. Communie, bidt om de “incorruptibilem
glorificandæ carnis resurrectionem”, de onvergankelijke verrijzenis van het te
verheerlijken lichaam. Volgens de Wil van God zal ook het menselijk lichaam aan
de verheerlijking deel hebben. Zo gebeurde het bij Christus, zo zal het ook bij
de door Hem verloste mensheid zijn.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Populum tuum, quæsumus, Domine, intuere benignus,
et, quem æternis dignatus es renovare mysteriis,
ad incorruptibilem glorificandæ carnis resurrectionem
pervenire concede.
Per Christum Dominum nostrum.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovncie 1979
Heer, wij bidden U: zie goedgunstig naar uw volk.
Gij hebt ons vernieuwd door deze heilige geheimen;
laat ons met een verheerlijkt lichaam verrijzen in
onvergankelijkheid.
Door Christus onze Heer.
Werkvertaling
Zie, Heer, bidden wij U, in uw goedheid neer op uw
volk,
en geef dat het, dat Gij U gewaardigd hebt door [deze]
eeuwige mysteries te hernieuwen
de onvergankelijke verrijzenis van het
verheerlijkingswaardig lichaam bereikt.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De oratio post Communionem lijkt een nieuwe compositie
te zijn voor MR 1970, met sporen uit het Sacramentarium Gelasianum en ook uit
Preek 71 van de H. Leo de Grote, paus ( Sermo 71, 6: CCL 138A, p. 440, II.
131-2; PL 54, 389D). De tekst van paus Leo de Grote, die in de
laatste regels van de oratie is geïntegreerd vóór de doxologie waarmee hij voor
hem typisch eindigt is afkomstig uit een preek gehouden op Paaszaterdag 3-4
april 443 en heeft betrekking op het Lijden van de Heer: “Et quia antiquorum morborum difficilis
et tarda curatio est, tanto velocius adhibentur remedia, quanto recentiora sunt
vulnera, ut semper ab omnibus offensionibus in integrum resurgentes, ad
illam incorruptibilem glorificandae carnis resurrectionem pertinere mereamur
in Christo Iesu Domino nostro, qui vivit et regnat…”En daar de genezing van
oude ziekten langzaam en moeizaam verloopt: hoe recenter de wonden zijn, hoe
sneller kunnen remedies worden toegepast, zodat wij, die steeds opnieuw opstaan
van onze struikelingen, mogen verdienen te verwerven die onvergankelijke
verrijzenis van het lichaam, dat hervormd moet worden tot de heerlijkheid, die
is in Jezus Christus , onze Heer, die leeft en heerst…
Een tweede brontekst van de
Postcommunio van deze zondag steunt op de Postcommunio zoals
gevonden in het Sacramentarium Triplex,
(Zürich, Zentralbibl. C 43, I. Teil,
volgens de editie Heiming, 19168 (LQF 40) rond het jaar 1000; 14, 64.
Deze brontekst luidt:
Respice, quæsumus, Domine, populum tuum et,
quem æternis dignatus es renovare mysteriis:
a temporalibus
culpis dignanter absolve.
Deze tekst is vervolgens middels minstens 48
handschriften verspreid over het Europese continent en de Angelsaksische
eilanden.
In de verschillende handschriften worden door de
eeuwen heen tekstvariaties gevonden op grond van onzorgvuldigheid of het
samenstellen van een copie of transcriptie tijdens het dicteren. Door deze
varianten in kaart te brengen kunnen ‘stambomen’ van handschriften- tradities
voor oude werken worden samengesteld. Dit maakt het mogelijk om de beste en
meest accurate teksten te gebruiken bij bijvoorbeeld compilaties. Het oudste
standaardwerk
voor de meeste teksten van de Kerkvaders is de PL
uitgave (Patrologia Latina uitgegeven door Migne, Parijs, 19e eeuw). Kritische
edities van de werken van de Kerkvaders, andere oudchristelijke geschriften en
werken van kerkelijke schrijvers vindt men, voor wat het Latijn betreft, in de
collectie CCL (Corpus Christianorum series Latina, Brepols, Turnhout).
Rubrieken:
In de Codex Arbuthnott (Liber Ecclesiæ beati Terrenani
de Arbuthnott, Missale secundum usum Ecclesiæ Sancti Andreæ in Scotia, staat
bijvoorbeeld de Postcommunio Respice vermeld in het Misformulier voor de 3e
zondag na het Paasoctaaf, 184.
En in de Codex Benevento, Archivio arcivescovile, Cod.
VI 33, (sæc. X-XI) in het Misformulier van de 4e zondag na het
octaaf van Pinksteren, 96. 187.
In MR 1962 was de postcommunio Respice onder andere de
Oratio post communionem van zaterdag na de 3e zondag van de Vasten.
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, VIII, R-S, Brepols, Turnhout 1996, p. 76, nr. 5121) en Pl. Bruylants,
Les Oraisons du Missel Romain, I-II,
Leuven, 1962, 985)
In MR 1970 is de Postcommunio Populum tuum …naast de
Postcommunio van deze 3e zondag, ook de Postcommunio van het
Misformulier van zaterdag onder het Paasoctaaf.
Daar MR 1962 het Postcommunio-gebed, naar het schijnt,
te uitsluitend op de pasgedoopten betrok, die in en door het Doopsel van schuld
werden bevrijd, werd de bede om vergeving in het Respice-gebed vervangen door
een bede om de “incorruptibilem
glorificandæ carnis resurrectionem”, de onvergankelijke verrijzenis van het
lichaam.
T e k s t a n a l y s e
1. Populum
tuum, quæsumus, Domine, intuere benignus,
2a. et, 3.quem æternis dignatus es renovare
mysteriis,
2b. ad incorruptibilem glorificandæ carnis
resurrectionem pervenire concede.
De oratio post communionem
van deze zondag wordt gevormd door één enkele zin die zich door middel van het
verbindende ‘et’ laat opsplitsen in twee delen. In beide gedeelten wordt een
bede aan de Heer (God de Vader) voorgelegd ‘per Dominum nostrum Iesum
Christus’, door onze Heer Jezus Christus, zoals de slotformule luidt. De eerste
bede vraagt om de welwillende blik van de Heer op zijn volk (r. 1), de tweede
bede vraagt om de voltooiing van het menselijk leven in de onvergankelijke
heerlijkheid van de verrijzenis (r. 2b), met een beroep op Gods goedheid die
zijn volk zonder ophouden vernieuwt door zijn mysteries / door zijn sacramenten
(r. 3).
De oratie bestaat uit een
openingszin (r. 1) met prædicaat intuere in de imperativusvorm, afgezwakt of
ritmisch aangevuld door het tussenwerpsel
quæsumus, door de coniunctie et verbonden met een volgend zinsdeel met
prædicaatsgroep concede pervenire, in welk zinsdeel zich de
gerundivumconstructie glorificandæ carnis bevindt (r. 2b). Beide zinsdelen
worden onderbroken door een relatieve bijzin beginnend met de reflexivumvorm quem
die aansluit bij het in regel 1 genoemde antecedent populum tuum.
Ad 1
Intuere, zie naar, zie om –
prædicaat in de imperativusvorm van het deponens intueri
Benignus, welwillend,
goedgunstig – bijwoordelijke bepaling bij het verbum intuere die dit verbum
nader kwalificeert.
Quæsumus, wij
vragen/bidden/smeken – tussenzin, gevormd door de losse werkwoordvorm van het
verbum defectum (onvolledig werkwoord) quæso.
Domine, [o] Heer – anaklese
in de vocativusvorm van Dominus
Populum tuum, uw volk –
object van het prædicaat intuere in twee congruerende accusativusvormen
Ad 2a-b
Concede pervenire, vergun
te bereiken – prædicaatsgroep bestaande uit de imperativusvorm concede van
concedere, concedi, concessum, 3, en de infinitivusvorm pervenire.
Ad incorruptibilem glorificandæ carnis
resurrectionem, tot de onvergankelijke verrijzenis van het
verheerlijkingswaardig vlees – voorzetselbepaling waarbij de præpositie ad
voortvloeit uit pervenire, komen bij/tot, bereiken. Men kan ook vanuit de
betekenis ‘bereiken’ dit zinsdeel zien als object van pervenire. Deze bepaling resp. object bestaat uit de
congruerende accusativusvormen incorruptibilem resurrectionem die vergezeld
gaan van de bijvoeglijke bepaling glorificandæ carnis, een
gerundivumconstructie, letterlijk vertaald: van het vlees (=lichaam) dat
verheerlijkt worde of korter gezegd:
verheerlijkingswaardig. De bijvoeglijke bepaling bestaat uit twee congruerende
genitivusvormen die nadere uitleg geven over resurrectionem, genitivus
explicativus als nadere specificatie van ‘ad resurrectionem’.
Ad 3
Dignatus es
renovare, Gij hebt U gewaardigd te hernieuwen – prædicaatsgroep, samengesteld
door het perfectum dignatus es (passief qua vorm, maar actief qua betekenis),
2e pers. enkelvoud van het perfectum van het deponens dignari in de
indicativus, omdat hier een voor de gelovigen reëel feit wordt genoemd én door
de infinitivus renovare. Es is een imperativus. Drie imperativi in deze zin:
intuere, es en concede.
Aeternis
[…]mysteriis, met eeuwigdurende mysteries – bijwoordelijke bepaling
samengesteld uit twee congruerende abativusvormen, die een middel aanduiden:
ablativus instrumenti.
Het object van deze goddelijke weldaad is het in r. 1
genoemde populus waarnaar de reflexivumvorm quem in r. 3 verwijst.
S t i j l f i g u r e n
Sterke aanwezigheid van –u klank in r. 1
Hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar behorende
zinsdelen): æternis […]
mysteriis (r. 3)
en: incorruptibilem
[…] resurrectionem
De constructie en de positie van de prædicaten: intuere, dignatus es renovare en pervenire
concede dragen bij tot een mooi ritmische cursus van de oratie en tot
gemakkelijker zingen van deze oratie door de celebrant.
V o c a b u l a r i u m
Concedere, concede, concessum, 3
Concede:
deze imperatiefvorm van het verbum concedere 3, concessi, concesssum (herinner
u ons ‘Nederlands’ woord concessie), heeft in het liturgisch taalgebruik
positieve betekenissen zoals verleen, geef, schenk. In negatieve zin betekent
dit verbum verbeuren, verspelen, zich compromitteren. In beide betekenissen
omvat concede een zich welwillend, minzaam neerbuigen van de kant van God
waarbij Hij genadig de oratie de gevraagde uitwerking verleent.
In de oraties van het Misformulier komen we het
prædicaat concede dikwijls tegen aan de
spits of juist als slotwoord van de oratie.
Populus, -i, m.
is de benaming voor het volk van God, de christelijke
gemeenschap.
De Bijbelse uitdrukking ‘volk van God’ (λαος tοu θεου)
werd zeer vroeg op de gemeenschap van de Christenen toegepast. Populus, een oorspronkelijke Romeinse –
ofschoon reeds in de derde eeuw een zeer algemene en niet-politieke term - werd
een van de technisch christelijke woorden voor “de gemeenschap van de gelovigen
die samenkwamen voor liturgische vieringen”. In deze betekenis komt het begrip
overvloedig voor in de oraties van mis- en officieformulieren. In MR 1962 komt
de term populus bijvoorbeeld in het
enkelvoud in 12 van de 61 Postcommunio’s voor in combinatie met het bezittelijk
voornaamwoord tuus zoals ook in de
Postcommunio van deze zondag en in de Postcommunio van de 5e zondag
van Pasen (populo tuo). In MR 1970 vinden we: supplicationes populi tui, het
gebed van uw volk (Collectegebed 2e zondag per annum), da populis
tuis id amare quod præcipis, laat uw volk datgene beminnen wat U voorschrijft
(Collectegebed 21e zondag per annum). Het gebruik van het meervoud
wijst op het gebruik van de gangbare taal die ook haar weg vond in de
liturgische oordenschat toont, zoals in Ps 116 (117): Laudate Dominum omnes
gentes, collaudate eum omnes populi, waarbij zowel de niet christelijke als de
christelijke volken (naties) worden opgeroepen.
Soms
wordt de term populus vergezeld door
een beschrijvend adiectivum of substantivum die het begrip nader
karakteriseert: Populus Sion (Ps 79), het Volk van Sion, het uitverkoren volk,
het volk van het nieuwe Sion, de Kerk (Introitus 2e zondag van de
Advent), Populum humilem salvum facies (Ps
17, 28), Gij zult uw nederig volk redden (Offertorium Week 14 per
annum), Populus acquisitionis (1 Petr 2,9), een uitverkoren volk (Communio
donderdag onder het Paasoctaaf) om slechts enkele voorbeelden te noemen. En in
Liturgia Horarum de antifonen Populus meus, ait Dominus, bonis meis
adimplebitur, Mijn volk, zo zegt de Heer, zal met mijn goederen worden overladen
(Ant. 2, donderdag in Week 1 van het Psalterium), Quasi pupillam oculi sui
custodivit Dominus populum suum, alleluia, Als zijn oogappel heeft de Heer zijn
volk behoed, alleluia (Antifoon 2, vrijdag in Week 2 van het Psalterium); Fili
Dei, tuere pupulum tuum, [Jezus], Zoon van God, zie om naar uw volk (Refrein
bij de Preces van de 1e Vespers van de 3e zondag van
Pasen), Redemptionem misit Dominus populo suo, alleluia, De Heer bracht zijn
volk verlossing, alleluia (Ant. 2 van de 2e Vespers van de 3e
zondag van Pasen).
Synoniemen
voor populus in het liturgisch
taalgebruik vinden we bijvoorbeeld in het begrip familia tua (Familiam tuam in Collectgebed 5e zondag per
annum).
Maar
ook het begrip plebs is ingeburgerd in de liturgische oratietaal.
Plebs,
-is vr., 1. volk 2. de grote hoop, de grote menigte. Had dit begrip bij de
Romeinen een negatieve connotatie: min volk, het gemene volk, gepeupel, in het
christelijk Latijn is dit een van de vroegste benamingen voor het volk van God,
voor de christifideles, het gehele christenvolk. Denk ook aan de openingsregel
van het Benedictus (Lc 1, 68), de cantiek in de Lauden, waarin de heilsdaad
‘redemptionem plebi suæ’ zowel op het Oude als het Nieuwe Israel, de Kerk,
betrekking heeft; datzelfde geldt voor de cantiek ‘Nunc dimittis’ (Lc 2, 31-32)
van de Completen waarin Jezus bij zijn opdracht in de tempel zowel ‘salutare
omnium populorum’, heil van alle volkeren als ‘lumen gentium’, licht van/voor
de nog heidense volkeren wordt genoemd.
Nog een enkel woord over het begrip plebs:
Het woord komt voor in het enkelvoud hoewel in latere
christelijke bronnen van het Latijn het meervoud gebruikelijk werd. Door het
gebruik van het enkelvoud wordt de eenheid van de gemeenschap van de gelovigen
benadrukt. Voorbeelden: plebis tuæ dona, christiana plebs, captiva plebs, het
gevangen volk: deze laatste uitdrukking is vermeld in de hymne “Ad cenam Agni
providi”, de hymne van de Vespers op Pasen en op de zondagen van Pasen en
verwijst naar de rechtvaardigen van het Oude Testament die in afwachting van de
Verlossing door Christus als het ware gevangen werden gehouden in het
voorgeborchte. Geliefd thema in de klassieke schilderkunst, voor al in de
Oosterse Kerken.
(Vgl.
Sr. Mary Pierre Ellebracht C. Pp. S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale
Romanum, Nijmegen 1966, onder de lemmata Populus en Plebs.
We
zien de grondbetekenis ook terug in het begrip ‘plebanus’, plebaan, zijnde de
pastoor van de kathedraal, die in naam van de bisschop de ‘ordinarius loci’ van
de kathedraal is.
Intueri, intuitus sum, dep., 2
‘Intueor’ is een begrip dat we kennen
uit het ‘Adoro te devote’ van de H. Thomas van Aquino (Plagas, sicut Thomas, non intueor – Uw
wonden, zie ik, zoals Thomas niet) en
ook uit het Gebed over de Gaven van Epiphanie (Intuere, Domine, dona Ecclesiæ
tuæ propitius - Heer, zie in uw goedheid
naar de gaven van uw Kerk) alsmede het bijbehorende substantivum intuitus uit
de Postcommunio van hetzelfde feest (ut puro cernamus intuitu – opdat wij met
zuivere blik aanschouwen).
Onze onmisbare woordenboeken herinneren ons aan de
betekenissen van intueor: 1. naar iets kijken, aanschouwen 2. beschouwen,
overwegen 3. in het oog houden, aandacht schenken aan, letten op.
Vanuit onze nederige gesteltenis op dit
moment van de H. Mis kunnen we ‘intueor’
het best weergeven als ”zie neer op” met de interne lading van de goedheid die
God eigen is.
Gloria
Zoals we al meermalen hebben gezien heeft het begrip ‘gloria’, glorie,
heerlijkheid, in de oraties van de liturgie van de Kerk zeer specifieke en
eigen betekenissen, zeker wanneer er een
verband is met de gedachten van de Kerkvaders. In de contact van deze oratie is
‘gloria’ een goddelijke karakteristiek welke God deelt met de zaligen in de
hemel. Bij het aanschouwen van de
‘glorie’ van de Heer en het delen in zijn goddelijke luister wanneer wij zijn Gelaat
voor altijd mogen zien, zullen wij (beeld van God als we zijn) daardoor worden
getransformeerd en meer en meer in alle eeuwigheid op Hem gaan gelijken.
S l o t b e s c h o u w i n
g
Het ontvangen van het
Lichaam en Bloed van de Heer is voor de celebrant en de gelovigen een
hoogtepunt van de Eucharistieviering, waardoor de gelovigen de volheid van het
sacrament ontvangen als een heilsdaad voor ieder persoonlijk binnen de
gemeenschap van de Kerk. De vereniging van Christus met iedere gelovige die
communiceert vraagt om een dankgebed, om aanbidding in godvruchtig stilzwijgen.
Het gebed dat er op volgt, de oratio post Communionem, kan de samenvatting van
het gebed van ieder persoonlijk en van allen zijn. “In het Gebed na de Communie
bidt de priester om de vruchten van het mysterie dat gevierd werd. De gelovigen
maken zich dit gebed eigen door de acclamatie “Amen” (Institutio Generalis MR,
56k).
Katholieken hebben een
diepe eucharistische notie van wat aanbidding is. Zeer zeker, aanbidding
van de goddelijke Majesteit kan op allerlei manieren: het vreugdevolle lof- en
danklied (Zonnelied) van de H. Franciscus van Assisi voor zon en maan, water en
vuur, de indrukwekkende muziek van de Hohe Messe van J.S. Bach, de hulde in een
danklied of psalm om God te loven, de ingetogen stilte in het koor van een kloosterkerk.
Katholieken begrijpen ten volle wat het feestgewaad van aanbidding betekent waarmee
de schepping zelf is getooid: de lof van God in het suizelen van de westenwind,
het zachte ruisen van de branding als je staat op het strand, de zang van het
winterkoninkje of de lijster, of het krijsen van de meeuw en het kraaien van de
haan.
Het centrale punt van deze
aanbidding is voor een katholiek de H. Eucharistie. De H. Mis. Want in de
Eucharistie verzamelt zich het gehele koor van aanbidders en komt daar op een
punt waar wij (man, vrouw, ieder van ons als uniek schepsel Gods) staan voor de
Allerhoogste, namens de gehele schepping. Het is in ons expliciet, bewust,
vrijwillig en na rijp beraad aanbieden van de gave van aanbidding dat de zee,
de wind en de vogels hun voltooiing vinden in de volledige aanbidding van God.
Adam en Eva hadden de opdracht namens de schepping God voor zijn Aanschijn te
prijzen. Ook wij moeten trouwe, vriendelijke rentmeesters zijn van Gods
schepping en die niet plunderen of ander geweld aandoen. Door de erfzonde is
het koor van de aanbidding van de Schepper door de schepsels verstoord geraakt.
Dat stemt tot droefheid en leidt tot de kreten die uit de diepte van ons
gebroken hart voortkomen: Kyrie eleison, Agnus Dei qui tollis peccata mundi,
miserere nobis. Hoe zijn wij vanuit het paradijs tot deze droefenis gekomen.
Wij hebben de schepping verstoord. In Adam en Eva zijn ook wij degenen die dat
hebben gedaan. En Wie bekommert zich om ons? Wie heeft daarvoor voldoende
gezag? Dat is Jezus, wiens Naam betekent: God redt ons van onze zonden. Hij is
de Verlosser, het Lam Gods dat Zich omwille van ons aan de Vader aanbiedt in
een Offer dat Adam en Eva bevrijdt en ieder van ons en de gehele door onze
zonden besmeurde schepping. Voor de katholiek is er een verbinding tussen offer
en lof. Dit zijn geen gescheiden
activiteiten, maar ze gaan in elkaar op.
God heeft mij gemaakt naar
zijn Beeld, als een uniek schepsel. Aan at schepsel heeft Hij de vrije wil
gegeven. Ieder offer dat ik breng is mijn unieke offer. Ik offer met het werk
van mijn handen en de woorden van mijn mond, maar daarmee moet ik mezelf
offeren. In het offer van mijzelf ligt de ware lof Gods. In de H. Mis offert
Christus Zich voor ons. Ons antwoord daarop kan alleen maar zijn dat wij ook
onszelf willen offeren en daarmee de lof zingen en Hem aanbidden op de wijze,
waarvoor Hij de schepping heeft bedoeld. In deze weken en maanden
van de coronacrisis horen wij van tijd tot tijd dat nogal wat mensen betreuren
dat ze de H. Communie moeten missen.
Het helpt mogelijk te proberen
te leven van al die H. Communies die men eerder wel heeft kunnen ontvangen.
Want dat genadeleven draagt men immers nog bij zich.
In een Preek van de H. Leo
de Grote, paus (Sermo 12, De Passione, 3, 7 in PL 54, 357) lazen we woensdag
van de afgelopen week: “De deelname aan het Lichaam en Bloed van Christus
bewerkt niets minder dan dat wij overgaan in Degene die wij nuttigen, en dat
wij bij alles zowel in de geest als in het vlees Hem dragen, in Wie wij
medegestorven, medebegraven en medeverrezen zijn”.
De onvergelijkelijke kracht
van Christus blijft in alle eeuwen.