zaterdag 9 april 2022

Lezingenofficie Palmzondag Gezegend die komt in de Naam des Heren


Lezingen van het Lezingenofficie


  
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit de Brief aan de Hebreeën 10,1-18

Onze heiliging door het offer van Christus

Omdat de wet slechts een voorafschaduwing toont van al het goede dat nog komen moet en daarvan niet de gestalte zelf laat zien, heeft hij ook niet de kracht om degenen die jaar in jaar uit met steeds dezelfde offers aan de dienst deelnemen ooit tot volmaaktheid te brengen. Anders zouden die offers allang niet meer gebracht worden; degenen die aan de dienst deelnemen, zouden immers als ze eenmaal gereinigd zijn geen enkel zondebesef meer hebben. Het tegendeel is echter waar: elk jaar worden met dezelfde offers de zonden weer in herinnering geroepen – bloed van stieren en bokken kan mensen onmogelijk van hun zonden bevrijden. Daarom zegt Christus bij zijn komst in de wereld: ‘Offers en gaven hebt U niet verlangd, maar U hebt mij een lichaam gegeven; brand- en reinigingsoffers behaagden U niet. Toen heb Ik gezegd: “Hier ben Ik,” want dit staat in de boekrol over Mij geschreven: “Ik ben gekomen, God, om uw wil te doen.”’ Eerst zegt Hij: ‘Offers en gaven hebt U niet verlangd, brand- en reinigingsoffers behaagden U niet’ – daarmee bedoelt Hij de offers die volgens de wet worden gebracht. Dan zegt Hij: ‘Hier ben Ik, Ik ben gekomen om uw wil te doen,’ waarmee Hij het eerste opheft om het tweede van kracht te doen zijn. Op grond van die wil zijn wij voor eens en altijd geheiligd, door het offer van het lichaam van Jezus Christus. De priesters blijven dagelijks hun dienst verrichten en steeds opnieuw dezelfde offers opdragen die de zonden nooit teniet zullen kunnen doen, terwijl Hij, na zijn eenmalig offer voor de zonden, voorgoed zijn plaats aan Gods rechterhand heeft ingenomen, waar Hij wacht op het moment dat zijn vijanden voor Hem tot een bank voor zijn voeten zijn gemaakt. Door deze ene offergave heeft hij hen die zich door Hem laten heiligen voorgoed tot volmaaktheid gebracht. Hiervan legt ook de heilige Geest voor ons getuigenis af, want eerst staat er: ‘Dit is het verbond dat Ik na die tijd met het volk van Israël zal sluiten – spreekt de Heer: In hun hart zal Ik mijn wetten leggen, in hun verstand zal Ik ze neerschrijven,’ en even verder staat er: ‘Aan hun zonden en hun wetteloosheid zal Ik niet meer denken.’ Waar dat alles vergeven is, daar is geen offer voor de zonde meer nodig.

Tweede lezing

Uit de Preken van de H. Andreas van Kreta, bisschop
(Oratio 9 in ramos palmarum: PG 97, 990-994)

Gezegend die komt in de Naam des Heren, de Koning van Israël

Komt en laten ook wij de Olijfberg bestijgen en Christus tegemoet gaan, nu Hij vandaag van Bethanië terugkeert en zich uit eigen beweging naar het eerbiedwaardige en heilige Lijden begeeft, om het heilmiddel voor onze verlossing te voltooien. Vrijwillig gaat Hij dan de weg naar Jeruzalem, Hij, die om ons uit de hemelen neerdaalde, om ons, die in de diepste diepten neerlagen, tegelijk met Hem te verheffen, zoals de Schrift zegt: hoog boven alle Heerschappijen, Machten, Krachten en boven elke naam, die genoemd wordt.
Hij komt echter niet als een, die in trots en praal bezit neemt van zijn heerlijkheid. Hij zal noch twisten noch schreeuwen, zegt de Schrift, en niemand zal zijn stem horen; maar Hij zal zachtmoedig en nederig zijn, en bij zijn binnenkomst armoedig gekleed en toegerust.
Welaan dan, terwijl Hij zich haast naar zijn Lijden, laten wij met Hem meegaan en hen navolgen, die Hem tegemoet gingen. Niet om, zoals zij, olijftakken, klederen en kostbaarheden of palmtakken op de weg uit te spreiden, maar om onszelf, zoveel we kunnen, met een nederig gemoed, een oprechte geest en een goed voornemen op die weg neer te leggen, om dat Woord bij zijn komst te ontvangen, en opdat wij God opnemen, die nergens opgenomen kan worden.
Want Hij verheugt zich erover, dat Hij zich jegens ons zo zachtmoedig getoond heeft – Hij die zachtmoedig is en opstijgt boven de ondergang van onze lage geringheid – dat Hij tot ons kwam en gewoon met ons omging, en die, door zijn verwantschap met ons, ons tot Zich kon opheffen en terugvoeren.
Hij, van Wie gezegd wordt dat Hij boven de hemelen naar de oorsprong is opgestegen, ofschoon in onze stoffelijke geringheid en tegelijk in het bezit van zijn eigen glorie en godheid.
Hij zal toch die geringheid niet opgeven, gezien zijn voorliefde voor het menselijk geslacht, totdat Hij die menselijke natuur, die Hij van de diepte der aarde en van de ene roem tot de ander opheft, tegelijk met Zich hoog verheven zal hebben.
Laten wij zo onszelf voor Christus uitspreiden, niet onze kleren of zielloze palmtakken en een tapijt van groen – die de kracht van voedsel verliezen en slechts enkele uren een lust is voor de ogen – maar bekleed met zijn genade of nog beter met Hemzelf: Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Laten wij ons voor zijn voeten neerleggen, uitgespreid als een kleed.
Wij, die vroeger, scharlakenrood door onze zonden, het heilzame Doopsel tot reiniging hebben ontvangen en daardoor zo blank als wol zijn geworden – laten we Hem, de Overwinnaar van de dood, nu geen palmtakken, maar het loon voor onze overwinning aanbieden.
Laten wij alle dagen met die kinderen dat heilig loflied herhalen, terwijl wij zwaaien met de geestelijke takken van onze ziel: Gezegend Hij die komt in de Naam des Heren, de Koning van Israël.