zaterdag 9 april 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica in Palmis de Passionis Domini Palmzondag Laat ons door zijn verrijzenis het doel bereiken waarheen wij op weg zijn.


Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Laat ons door zijn verrijzenis het doel bereiken waarheen wij op weg zijn.

I n l e i d i n g
Met Palmzondag begint de Goede Week, de meest plechtige periode van heel het liturgisch jaar, wanneer we met bijzondere zorg en toeleg het Lijden en de Dood van de Heer overwegen en in de liturgie vieren.
Het Romeinse Missaal van 1970 brengt uit de oude schatten van de Romeinse liturgie niet alleen hoogst waardevolle gebeden terug in de liturgie, maar stelt ook uit fragmenten van oude oraties nieuwe oraties samen met betekenisvolle inhoud. Dit geldt bijvoorbeeld voor de oratie post Communionem van deze zondag die het begin van de Goede Week markeert.
Uit een oratie uit het Sacramentarium Gelasianum Vetus van Palmzondag (1e helft achtste eeuw) is een Postcommunio samengesteld door de inleiding van deze oratie te vervangen door de beginregels van een Postcommunio uit het Sacramentarium Leonianum (2e helft zesde eeuw). De eigenlijke bede is volgens de polen ‘dood’ – ‘verrijzenis’ opgebouwd en op rijm gezet: “sperare quod credimus”, verhopen wat wij geloven en “pervenire quo tendimus”, daar aankomen waarnaar wij verlangen. Men zou het tweede fragment kunnen interpreteren als: ‘Hem helemaal te bereiken, naar Wie wij op weg zijn’, waarmee de trits geloof, hoop en liefde in beeld komen. Het zich richten met geloof en hoop op de Dood van Christus en de liefde tot zijn Verrijzenis kan echter niet strikt worden doorgevoerd, omdat ook de Verrijzenis van Jezus geloof veronderstelt, en ons leert te hopen wat wij geloven, zoals anderzijds ook de Dood van de Heer niet alleen geloof en hoop veronderstellen maar ook liefde.
Het Lijden van de Verlosser strekt tot heil voor het menselijk leven. Want daarom wilde Hij voor ons sterven, opdat wij, in Hem gelovend, eeuwig zouden leven. Hij wilde tijdelijk worden wat wij zijn, opdat wij, nu wij zijn belofte kregen voor de eeuwigheid, voor altijd met Hem zouden leven. Dat bewerkt de kracht van het Sacrament van de H. Eucharistie. Het is het sacrament van het nieuwe op het eeuwige anticiperende leven. Zolang wij in ons sterfelijk lichaam nog verwijderd leven van de Heer, wandelen wij nog in geloof. Christus is voor ons de zekere weg geworden, die naar Hem leidt, de Weg, de Waarheid en het Leven. Voor hen die Hem in geloof, hoop en liefde belijden en aanvaarden, zal Hij zijn beloften inlossen. Hem, die wij in geloof, hoop en liefde in de H. Communie ontvangen, zullen wij eens in werkelijkheid ontvangen, wanneer Hij alles in allen zal zijn (cf 1 Kor 15, 28).

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Sacro munere satiati, supplices te, Domine, deprecamur,
ut, qui fecisti nos morte Filii tui sperare quod credimus,
facias nos, eodem resurgente, pervenire quo tendimus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Door uw heilige gave gesterkt, vragen wij U ootmoedig, Heer,
die ons door de dood van uw Zoon hoop hebt gegeven op het eeuwig leven,
laat ons door zijn verrijzenis het doel bereiken waarheen wij op weg zijn.

Werkvertaling
Door uw heilige gave gesterkt, vragen wij U, als smekelingen, Heer,
dat Gij, die hebt bewerkt dat wij door de dood van uw Zoon verhopen wat wij geloven,
maakt dat wij, door zijn verrijzenis, aankomen waarheen wij onderweg zijn.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Zoals reeds in de Inleiding gezegd is de Postcommunio van deze zondag een nieuwe compositie, samengesteld uit de openingsregel Sacro….deprecamur (1) uit het Leonianum 793 (tweede helft zesde eeuw) en de slotregels qui fecisti nos… (2) van de Postcommunio uit het Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316, eerste helft achtste eeuw) 330.
(1)    Sacro munere satiati, supplices te, Domine, deprecamur,
tu qui debite servitutis cælebramus officio,
salvationis tuæ suscipiamus augmentum. (Le 793)
Oratio (1) heeft zich in zes grote handschriftenfamilies (A – F) met onderlinge kleine tekstvarianten  en uiteenlopende liturgische rubrieken verspreid over het continent en de Angelsaksische eilanden.
In MR 1962 vormde het eerste deel van de oratie Sacro… deprecamur de Postcommunio in  het Misformulier van de H. Laurentius, 10 augustus.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S, Brepols, Turnhout 1996, p. 141-144).

(2)   Deus, quem diligere et amare iustitia est,
ineffabile gratiæ tuæ in nobis dona multiplica;
et qui fecisti nos in morte Filii tui sperare quod credimus;
fac nos  eodem resurgente pervenire quo tendimus. (Ge 330)
Oratio (2) is, met kleine tekstvarianten, in een 15-tal codices verspreid over het continent en de Angelsaksische eilanden.
 (E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D pars prima, Brepols, Turnhout 1993, p. 211-212, nr. 1319).

T e x t u e l e  a n a l y s e 
1.Sacro munere satiati, supplices te, Domine, deprecamur,
2a. ut, 3. qui fecisti nos morte Filii tui sperare quod credimus,
2b. facias nos, eodem resurgente, pervenire quo tendimus.

De oratio post Communionem bestaat uit een enkele doorlopende zin, te onderscheiden in een hoofdzin (regel 1), hier de openingszin met het prædicaat deprecamur in de indicativus,  die zich tot de Vader richt (Domine) en een bijstelling bevat die de conditie van de bidder nader verklaart; vervolgens in een bijzin met prædicaat facias in de coniunctivusvorm, bepaald door het voegwoord ut, waarin de bede wordt verwoord (r. 2a-2b). Deze ut-bijzin bevat voorts een relatieve bijzin qui … credimus (r. 3) in de indicativus, die aansluit bij het in facias besloten subject tu en die een weldaad van de Vader vermeldt, waarop de bidder zich beroept en waarmee hij tevens de Vader eert; de ut-zin bevat tenslotte nog de constructie eodem resurgente, een ablativus absolutus constructie, die een heilsdaad van de Zoon verwoordt, het pronomen personale eodem, heeft zijn accident in morte Filii tui; Dood en Verrijzenis van de Zoon vormen het Paasmysterie dat ten grondslag ligt aan de H. Eucharistie.
De zinsdelen fecisti…nos sperare (r. 3) en facias …nos pervenire (r. 2b) vormen een a.c.i. (= accusativus cum infinitivo) constructie.

Ad 1
Deprecamur, wij smeken – prædicaat in de 1e pers. pluralis van het deponens precari in de indicativusvorm præsentis.
Te, U - object van deprecamur en accusativusvorm van het pronomen personale tu.
Domine, [o]Heer – anaklese van God, de Vader, in de vocativusvorm van Dominus.
De combinatie van deprecamur  en suppliciter en komt frequent voor in de liturgische oraties. In de oratie is er sprake van ‘supplices’, van het adiectivum supplex dat hier praedicatief is gebruikt. Supplex komt echter ook als substantivum voor in deze vorm. Men kan supplices mooi vertalen met ‘wij, als smekelingen’ (gesubstantiveerd adiectivum), of met ‘smekend’ (praedicatief gebruikt adiectivum)
Sacro munere satiati, verzadigd / verkwikt / gesterkt door deze heilige gave – bijstelling bij het in het prædicaat deprecamur opgesloten subject nos/wij, bestaande uit het perfectum passivi pluralis satiati en de bijwoordelijke bepaling sacro munere in twee congruerende ablativusvormen, ablativus van middel: instrumenti.
Ad 2a-2b
Ut [ … ] facias nos, eodem resurgente, pervenire quo tendimus
Finale/doelaanwijzende respectievelijk consecutieve/gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivusmodus, bepaald door het voegwoord ut, die de eigenlijke bede formuleert.
Facias, [opdat] Gij bewerkt – 2e persoon singularis van fácere, feci, factum, coniunctivusvorm præsentis. Dit prædicaat wordt gevolgde door een a.c.i.-constructie ..nos pervenire, dat wij aankomen (accusativus cum infinitiv0) en een afhankelijke bijzin:  quo tendimus, waarheen we op weg zijn. Hier is het antecedent van quo, eo verzwegen.
In deze relatieve bijzin is nog de ablativus absolutus-constructie eodem resurgente  opgenomen: letterlijk, Dezelfde verrijzende, welk zinsdeel parallel aan de uitdrukking morte, door de Dood van… vertaald kan worden als door zijn verrijzenis.
Ad 3
De finale/consecutieve bijzin (ut-zin) wordt onderbroken door een relatieve bijzin beginnende met qui. Deze relatieve bijzin verwoordt een weldaad van de Vader krachtens de Dood van zijn Zoon .
[Qui] fecisti, die hebt bewerkt -  prædicaat, 2e persoon van het perfectum activi indicativi van facere, feci, factum. Qui, die – pronomen reflexivum dat het in facias (regel 2b) opgesloten subject Gij, U, als antecedent heeft. Ook Domine (r. 1) kan antecedent zijn. Fecisti staat in de indicativusvorm omdat er een geloofswaarheid wordt verwoord die voor de gelovige bidder een feitelijke werkelijkheid is, waarop hij steunt.
Het prædicaat fecisti wordt gevolgd door een a.c.i.-constructie …nos…. sperare (quod credimus):… die bewerkt hebt, dat wij […]verhopen wat wij geloven.
Quod credimus, wat wij geloven – afhankelijke bijzin, waarbij het antecedent van quod, namelijk id wordt verzwegen.  
Morte Filii tui, door de Dood van uw Zoon – bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativusvorm morte, ablativus causæ, gevolgd door twee congruerende genitivusvormen, genitivus explicativus of subiectivus.

S t i j l f i g u r e n
Satiati en supplices (r. 1) alliteratie (dezelfde beginletter)
De tekstfragmenten “sperare quod credimus”, verhopen wat wij hebben geloofd en “pervenire quo tendimus”, vormen qua opbouw een repetitio en bevatten een eindrijm op -mus.
Een onvolledige vorm van repetitio vinden we ook in:
[ … ] fecisti nos morte Filii tui (r. 3) en (r. 2b) facias nos, eodem resurgente
Waarbij ‘morte Filii tui’  en ‘eodem resurgente’ een antithese vormen bijeenkomend in dezelfde Persoon.
Verder valt het groot aantal werkwoordsvormen op:
satiati, deprecamur, fecisti, sperare, credimus, facias, resurgente, pervenire en tendimus.
9 van de 24 woorden totaal gebruikte woorden.

K l e i n   v o c a b u l a r i u m
Tendo, tetendi, tentum, 3.
Betekent op de eerste plaats: 1. Spannen (arcum tendere, de boog spannen), uitspannen, uitstrekken (bv téndere dexteram, de rechterhand uitstrekken), heenrichten (bv. tendere vela ad portus, de zeilen (het schip) naar de havens richten), ergens heen neigen, op iets doelen 2. Toereiken, aanbieden, verlenen (bv præsidium clientibus, cliënten (resp. horigen) hulp, bescherming bieden) 3. Streven naar, zich inspannen voor 4. Zich legeren, kamperen, optrekken, zich begeven naar, marcheren. 5. Met infinitivus: streven naar, zoeken door te zetten.
Denk ook aan de uitdrukkingen in het Nederlands: zijn tent opzetten, tenderen, tendens, tendentie, tendentieus.

Deprecari, deprecatus sum, dep. 1.
Heeft betekenissen als: 1.iemand dringend bidden, verzoeken, smeken, bij iemand zijn voorbede aanwenden, iets door bidden vragen, voor zich of voor anderen afbidden (bv pacem) 2. door bidden van zich zoeken af te wenden (b.v. mortem) 3. om vergiffenis, verschoning bidden.
Sint Augustinus zegt (Epist 149, 13) met betrekking tot dit werkwoord:
Precari is het vragen van iets goeds. De-precari is smeken dat iets de biddende bespaard wordt, bijvoorbeeld bellum deprecatum, een door bidden afgewende oorlog. Im-precari is verwensen / vervloeken.
Voorbeeld: “Tueatur … dextera tua populum deprecantem  “- Laat Uw rechterhand het volk dat tot U smeekt, beschermen (Gebed over het volk, zaterdag na Passiezondag MR 1962. In de latere christelijke tijd vervlakt de betekenis van de voorzetsels bij het werkwoord: de-precari gaat hetzelfde betekenen als precari, cf. pacem deprecari, de vrede afbidden
Tegelijk met de verzwakking van de voorzetsels bij het werkwoord vindt versterking ter compensatie plaats door gebruik van worden als suppliciter of supplices. “Supplices (of suppliciter) deprecamur” zoals in een van de gebeden van het 2e Eucharistische Gebed na de Consecratie: “Et supplicies deprecamur, ut Corporis et Sanguinis Christi participes a Spiritu Sancto congregemur in unum”, vertaald: Smekend bidden wij dat wij delend in het Lichaaam en Bloed van Christus door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde. Ook vinden we deze combinatie als antwoord van de gelovigen bij de voorbeden in H. Mis en Goddelijk Officie (Getijdengebed).
O v e r w e g i n g
Crucem tuam, adoramus, Domine, et sanctam resurrectionem tuam laudamus et glorificamus: ecce enim propter lignum venit gaudium in universo mundo.
(Antifoon uit de liturgie van Goede Vrijdag)
Uw Kruis, aanbidden wij, Heer, en wij zingen de lof van uw heilige Verrijzenis.
Want zie, door het Kruis kwam er vreugde in heel de schepping.
Zonder twijfel is het symbool van het Kruis, dat boven alle andere symbolen uitgaat en zelfs de beeltenis van de Moeder Gods met het Kind overstijgt, het symbool van de christelijke godsdienst voor heel de wereld.
Kruisbeelden kan men natuurlijk in de musea bekijken. Geen enkele curator echter zal zijn kunstcollectie als compleet beschouwen als daar een kruisbeeld of een aantal kruisbeelden ontbreken. Een sterke en veelzeggende aanwijzing van onze gevoeligheid is de uitdrukkingsvorm die in de verschillende culturen door de eeuwen heen aan kruisbeelden is gegeven.
Zo is er de jonge held op het Kruis die het strijdperk betreedt om de strijd aan te gaan met de Vorst der Duisternis. Het Oud-Engels gedicht “The dream of the Rood” is daar een markant voorbeeld van. De volgende regels worden uitgesproken door het Kruis zelf:
Then I saw the King of all mankind
In brave mood hasting to mount upon me …
Then the young Warrior, God, the All-Wielder,
Put off His raiment, steadfast and strong;
With lordly mood in the sight of many
He mounted the Cross to Redeem mankind,
(Charles W. Kennedy ed., An Anthology of Old English Poetry (New York, 1960, 145))

Ik zag de Koning van heel de mensheid
dapper zich haastend om mij te bestijgen;
toen legde de jonge Strijder, God, de Albeheerser,
zijn gewaad af, standvastig en sterk;
voornaam van gemoed, voor de ogen van velen
besteeg Hij het Kruis om de mensheid te Verlossen.
In de loop der eeuwen werd deze heroïsche uitdrukkingsvorm geleidelijk vervangen door het beeld van de Lijdende Dienaar, meer kenbaar als slachtoffer, de van pijn kronkelende en met bloed bespatte figuur van de Late Middeleeuwen. Dit laat onverlet dat er van land tot land verschillende vormen zijn die soms in de ogen van velen nogal sentimenteel zijn of dramatisch. Maar in de aanwezigheid van het Kruis stijgen we uit boven de grenzen van het louter esthetische en van artistieke integriteit. Niet katholieke christenen wijzen soms het Kruis af met de opmerking: “wij vereren de Verrezen Christus”. Dit idee hangt samen met een opvatting die op zichzelf niet verkeerd is, namelijk dat Goede Vrijdag wordt gevolgd door de Verrijzenis van Pasen. Inderdaad is de Christus die we aanroepen in onze gebeden niet dood, Hij leeft in de hemel, zo leert ook de Apostel Paulus ons. Hij is onze Voorspreker aan de Rechterhand van de Vader en alle macht in de hemel en op aarde zijn Hem gegeven. En Hij leeft in onze harten in de Persoon van de Heilige Geest.
Dit is allemaal waar en zeker kan het er op lijken dat de katholieke devotie bij sommigen geconcentreerd lijkt op de lijdende God met zijn bedroefde Moeder, waardoor het mysterie naar de achtergrond lijkt te verdwijnen. Dan kan het lijken alsof de Goede Vrijdag-processies en de Grafleggingen Pasen overschaduwen.
Maar misbruik sluit gebruik niet uit: abusus non tollit usus. Toch gaat er veel verloren wanneer we ons alleen richten op de Verrijzenis en het Kruis missen in zijn centrale betekenis in het christelijk geloof. We kunnen niet een geloofsgeheim wegvegen met een kreet over de Verrijzenis.
Het geloof ziet in het Kruis een mysterie van peilloze diepte waardoor de zon verduisterde en de rotsen spleten. Het Kruis richt ons op het punt waar de Hoogste en Heiligste binnengaat in het kwaad en het lijden dat de menselijke conditie aankleeft. Sterker nog: Hij treedt het binnen voor ons (“Dit is mijn Lichaam, gebroken voor u”) en dit wordt nog overstegen door het ( “Eli, Eli …?”).
Dit is geen gebeurtenis die terzijde geschoven kan worden met een beroep op een punt uit de geloofsleer. Het feit dat de Verrijzenis volgt op de duistere gebeurtenis van de kruisiging en die tot vruchtbaarheid bracht en die paradoxaal genoeg met licht en glorie vervulde, zegt ons niet dat onze devotie en ons gebed niet ook specifiek gericht mogen zijn op de vereniging met de Heer op het cruciale uur van zijn Lijden waarin Hij zich op de meest intieme wijze met ons verbindt. Er is voor alles een juiste tijd en dat vinden we terug in de katholieke devotie. De katholieke vroomheid houdt ieder aspect van het verlossingswerk in leven en in ere, of het nu gaat om de vreugde van Christus’ Geboorte, zijn Verrijzenis of zijn Lijden. Lijden is het kernelement van het menselijk bestaan na de zondeval. Waar treffen we onszelf aan wanneer we kermen van verdriet en pijn? Precies, bij het Kruis. Ja, we weten het: “Het is volbracht”, maar hetgeen volbracht is blijft werkelijk en actueel in de tijd, ook in de dimensie waarin wij stervelingen zelf moeten ervaren dat wij kinderen van Adam zijn. De overwinning van Pasen met het lege Graf en de Verrezen Heer maakt een einde aan zonde, lijden en dood. Maar we ervaren die beëindiging meer als een omstandigheid van onze verlossing waarmee wij tot de heerlijkheid worden gebracht. Gebracht worden betekent dat het een proces is. We leven in de tijd, we lijden in de tijd. Katholieken leven met deze paradox van het volbracht-zijn en tegelijk tegenwoordig-zijn. We plaatsen onszelf aan de voeten van onze Verlosser als Hij onze zonden, ons lijden en ons verdriet draagt in zijn eigen Lichaam aan het Kruis. Hier zien we een soortgelijke paradox in de H. Eucharistie. Christus zegt tegen zijn leerlingen: “Doet dit tot Mijn gedachtenis.” Een enkele gedachtenis verwijst naar een incident in het verleden, dat wij ons in herinnering brengen, maar het woord van Christus, anamnesis, (gedachtenis) heeft de kracht van een herinnering die tegelijk tegenwoordig stelt. De H. Mis is een binnengaan in het mysterie van de kruisiging, het Offer, opgedragen voor ons allen door Christus op het Kruis. Hij komt daadwerkelijk aanwezig in de H. Mis. De gebeurtenis is uit het verleden, maar het geofferde Lam is het Lam dat is geofferd bij de schepping van de wereld. De liturgie doorbreekt het weefsel dat hangt tussen tijd en eeuwigheid. Verleden, heden en toekomst worden aanwezig gesteld bij de viering van de H. Mis. Een dergelijk doorbreking van de tijd-dimensie zien we bij de kruisiging. Ja, het Lichaam was begraven, verrees en steeg ten hemel en is gezeten aan de Rechterhand van de Vader. De schijnbare tegenstellingen, paradoxen en mysteries (een herkenbaar woord voor katholieken), nemen alleen maar toe als we er verder over nadenken. Wat betekent plaatsvervangend lijden? Zeker, Hij droeg onze smarten en onze lasten, maar hoe werkt dat dan? In welk opzicht is dit waar? Deze vragen stellen we onszelf wanneer we verbrijzeld zijn door ons verdriet of het verdriet van anderen, zeker ingeval van onschuldige kinderen of dieren.
De logica houdt op. Medelijden heeft zijn grenzen. Onze dapperste pogingen om door te dringen tot het Mysterie redden het niet. Ons geloof hapert. Betekent dit dat wij niet langer het gewicht van onze eigen zorgen moeten dragen, omdat Christus het Kruis heeft gedragen? Zonde, zorgen, lijden en dood zijn inderdaad weggenomen door het Kruis, maar wij, gewone stervelingen, moeten binnengaan in de diepte van dit Mysterie door de daadwerkelijke ervaring. Het feit dat de Verlosser dit allemaal voor ons droeg, betekent niet dat wij niets daarvan dragen. Sterker nog, het betekent dat wij uitgenodigd zijn tot het dragen van het Kruis waar lijden wordt omgevormd. Wij, de Kerk, zijn zijn Lichaam, zegt de Apostel Paulus, als zodanig delen wij in het Lijden van Christus voor het leven op aarde. 
Deze benadering ligt achter de oude katholieke gedachte er ‘een offertje van te maken’. Protestanten kennen deze uitdrukking niet. Door hun rigoureuze benadering van de voltooiing door Christus, kun je niets anders opdragen dan je eigen zondige zelf, schoongewassen door het Bloed van het Lam.
Technisch is dit juist, maar de katholieke vroomheid wil doordringen in, wat ook Sint Paulus bedoelt wanneer hij spreekt over het aanvullen van wat nog ontbreekt aan het Lijden van Christus (Kol 1, 24), het gekruisigd worden met Christus (Gal 2, 20) en het ‘in sterven  van Christus in mijn lichaam dragen’ (2 Kor 4, 10).
Christus zegt tegen zijn leerlingen dat zij zullen drinken uit de beker die Hij dronk en zullen worden gedoopt met het Doopsel waarmee Hij is gedoopt, daarmee specifiek doelend op zijn naderend Lijden in Jerusalem. Als een dierbare sterft aan het coronavirus, een oude man zijn demente echtgenote in het verpleeghuis niet meer kan bezoeken, wij met drie dreinende kleine kinderen in een kleine flat knetterend dol worden, worden wij uitgenodigd door de goddelijke Barmhartigheid ons te verenigen met onze Verlosser op het Kruis op Calvarië, om zo te ontdekken dat ons lijden zijn Lijden is, en, ultiem paradoxaal, dat zijn Lijden ons lijden is, want – het zij herhaald – wij zijn zijn Lichaam.
De pijn blijft, die is niet ineens verdampt. Het Kruis blijft het Kruis, geen toverstok van Harry Potter. En met onze katholieke ogen zien wij aan het Kruis Degene, Wiens zelfgave alle lijden omvormde. Als ik mijn last van lijden en zonde draag en schreeuwend op mijn knieën val om hulp, dan mag ik weten dat de Verlosser ontvangt wat ik opdraag en het verenigt met zijn Lijden aan het Kruis.
De goddelijke Barmhartigheid vormt zo de loden last om tot een kostbare substantie. Wij weten niet wat de martelaren hebben ervaren in hun lijden, maar wij weten wel dat zij in staat werden gesteld het lijden te dragen. En zelfs, ongelooflijk genoeg, te zingen van vreugde.
Het gaat in tegen de logica, maar wij hebben het getuigenis van duizenden Heiligen, die hebben geleden, hetzij lichamelijk, hetzij geestelijk. Zij vertellen ons niet alleen van vertroosting, maar zelfs van vreugde.
Er is geen garantie van vreugde en de duisternis van Calvarië is dik en het is nauwelijks te geloven dat de Zoon van God met vreugde leed. We gaan allemaal door de donkere vallei des geloofs met Hem. Maar met Hem. Met wie? Hij, onze Verlosser, het Lam Gods, de Persoon aan het Kruis. En daarom houdt de Katholieke Kerk ons het Kruis voor ogen en nodigt ons uit niet alleen het Mysterie te overwegen maar ook om hulp te vragen. Aanbidden wij een houten beeld, of van gips, als wij dat doen? Nee, niet meer dan een minnaar zichzelf zou bedriegen wanneer hij kijkt naar de foto van zijn geliefde.
De afbeelding helpt ons om onze gedachten, gevoelens en gebeden te leiden. Dat kijken kan ons zelfs te hulp komen als de woorden ons ontbreken: het lichaam gebogen in doodsstrijd maar met de armen gestrekt, dat ons zegt, niet in woorden maar in zijn vorm: “Komt tot Mij, allen die gebukt gaat onder lijden en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op…”
Wij, katholieken, zien aan het Kruis zowel het Oordeel als de Barmhartigheid. Hier neemt Hij de zonden van ons weg, zoals de zonden van Israël werden weggenomen door het slachten van een onschuldig lam op hun altaren. We zien het oordeel van God in het Offer aan het Kruis: “Zonder het vergieten van bloed is er geen vergeving van zonden” (Hebr 9, 22). “Het Bloed van Christus is het handgeld van mijn verlossing” (1 Tim 2, 6). Je moet katholiek zijn om te komen en te knielen met een rouwmoedig hart, een penitentie te krijgen, dank te zeggen en te weten dat je zonden vergeven zijn. Het Kruis is een machtig symbool waar al mijn zondig getob wordt bloot gelegd in al zijn ellende. Tegelijkertijd brengt het Kruis mij naar de plaats waar ik mijn uitputting en woede over de zonden van anderen mag vergeven, zoals Christus dat Zelf deed tegenover zijn vervolgers. De woorden van mijn woede verdwijnen als ik kijk naar het Kruis. Ach, Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens. Ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt. “Met het oordeel waarmee gij oordeelt, zult gij ook zelf geoordeeld worden” (Mt 7, 2).
Het oordeel over mijn zonden maakte zich bekend op Calvarië. Kan ik wensen, dat anderen strenger worden beoordeeld dan dat ik zelf beoordeeld wil worden? Kan ik dat blijven zeggen wanneer de Man aan het Kruis naar mij kijkt? Nee, want in die blik word ik uitgenodigd tot de achterliggende werkelijkheid van vergiffenis en het moment waarop ik mij mijn leven lang moet voorbereiden, iedere keer ook wanneer ik zeg: “En vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen vergeven.”
Ik ben niet uitgenodigd om deel te nemen aan de beoordeling van de zonden van anderen. Sterker nog, ik krijg de nobele gelegenheid mijn stem te verenigen met die van de Gekruisigde wanneer Hij uitroept: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”.
Dat en niet anders hoort ook mijn gebed te zijn, wanneer ik denk aan de zonden van anderen.
Dit is geen gemakkelijke les die mag beginnen met het volgende gebed: “Vergeef ons onze zonden, bewaar ons voor het vuur van de hel, vooral degenen die uw barmhartigheid het meeste nodig hebben.” Dit is het gebed dat de Engel leerde aan de kinderen van Fatima en dat ook wij in het klooster bidden na elk tientje van de Rozenkrans.
Hiermee wordt een katholiek geconfronteerd in aanwezigheid van het Kruis. Het kruisbeeld helpt ons en daarom houdt de Rooms-Katholieke Kerk ons het Kruis voor ogen… altijd.

De beschouwing over het Kruis is een bewerkte samenvatting van het gelijknamig hoofdstuk van het boek van Thomas Howard, On Being Catholic, Ignatian Press, San Francisco, 1997.