Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Laat
ons door zijn verrijzenis het doel bereiken waarheen wij op weg zijn.
I n l e i d i n g
Met Palmzondag begint de Goede Week, de
meest plechtige periode van heel het liturgisch jaar, wanneer we met bijzondere
zorg en toeleg het Lijden en de Dood van de Heer overwegen en in de liturgie
vieren.
Het Romeinse Missaal van 1970 brengt uit
de oude schatten van de Romeinse liturgie niet alleen hoogst waardevolle
gebeden terug in de liturgie, maar stelt ook uit fragmenten van oude oraties
nieuwe oraties samen met betekenisvolle inhoud. Dit geldt bijvoorbeeld voor de
oratie post Communionem van deze zondag die het begin van de Goede Week
markeert.
Uit een oratie uit het Sacramentarium Gelasianum Vetus
van Palmzondag (1e helft achtste eeuw) is een Postcommunio
samengesteld door de inleiding van deze oratie te vervangen door de beginregels
van een Postcommunio uit het Sacramentarium Leonianum (2e helft
zesde eeuw). De eigenlijke bede is volgens de polen ‘dood’ – ‘verrijzenis’
opgebouwd en op rijm gezet: “sperare quod credimus”, verhopen wat wij geloven en
“pervenire quo tendimus”, daar aankomen waarnaar wij verlangen. Men zou het
tweede fragment kunnen interpreteren als: ‘Hem helemaal te bereiken, naar Wie
wij op weg zijn’, waarmee de trits geloof, hoop en liefde in beeld komen. Het
zich richten met geloof en hoop op de Dood van Christus en de liefde tot zijn
Verrijzenis kan echter niet strikt worden doorgevoerd, omdat ook de Verrijzenis
van Jezus geloof veronderstelt, en ons leert te hopen wat wij geloven, zoals
anderzijds ook de Dood van de Heer niet alleen geloof en hoop veronderstellen
maar ook liefde.
Het
Lijden van de Verlosser strekt tot heil voor het menselijk leven. Want daarom
wilde Hij voor ons sterven, opdat wij, in Hem gelovend, eeuwig zouden leven.
Hij wilde tijdelijk worden wat wij zijn, opdat wij, nu wij zijn belofte kregen
voor de eeuwigheid, voor altijd met Hem zouden leven. Dat bewerkt de kracht van
het Sacrament van de H. Eucharistie. Het is het sacrament van het nieuwe op het
eeuwige anticiperende leven. Zolang wij in ons sterfelijk lichaam nog
verwijderd leven van de Heer, wandelen wij nog in geloof. Christus is voor ons
de zekere weg geworden, die naar Hem leidt, de Weg, de Waarheid en het Leven.
Voor hen die Hem in geloof, hoop en liefde belijden en aanvaarden, zal Hij zijn
beloften inlossen. Hem, die wij in geloof, hoop en liefde in de H. Communie
ontvangen, zullen wij eens in werkelijkheid ontvangen, wanneer Hij alles in allen zal zijn (cf 1 Kor 15, 28).
T e k s t
Missale
Romanum [MR] 1970
Sacro munere satiati, supplices te,
Domine, deprecamur,
ut, qui fecisti nos morte Filii tui
sperare quod credimus,
facias nos, eodem resurgente,
pervenire quo tendimus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Door
uw heilige gave gesterkt, vragen wij U ootmoedig, Heer,
die
ons door de dood van uw Zoon hoop hebt gegeven op het eeuwig leven,
laat
ons door zijn verrijzenis het doel bereiken waarheen wij op weg zijn.
Werkvertaling
Door
uw heilige gave gesterkt, vragen wij U, als smekelingen, Heer,
dat Gij, die
hebt bewerkt dat wij door de dood van uw Zoon verhopen wat wij geloven,
maakt dat wij,
door zijn verrijzenis, aankomen waarheen wij onderweg zijn.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
Zoals reeds in de Inleiding gezegd is de Postcommunio
van deze zondag een nieuwe compositie, samengesteld uit de openingsregel
Sacro….deprecamur (1) uit het Leonianum 793 (tweede helft zesde eeuw) en de
slotregels qui fecisti nos… (2) van de Postcommunio uit het Gelasianum Vetus
(Vat. Reg. lat. 316, eerste helft achtste eeuw) 330.
(1) Sacro munere
satiati, supplices te, Domine, deprecamur,
tu qui debite servitutis cælebramus
officio,
salvationis tuæ suscipiamus
augmentum. (Le 793)
Oratio
(1) heeft zich in zes grote handschriftenfamilies (A – F) met onderlinge kleine
tekstvarianten en uiteenlopende
liturgische rubrieken verspreid over het continent en de Angelsaksische
eilanden.
In
MR 1962 vormde het eerste deel van de oratie Sacro… deprecamur de Postcommunio
in het Misformulier van de H.
Laurentius, 10 augustus.
(E. Mœller, J.M. Clément en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S, Brepols, Turnhout 1996, p. 141-144).
(2)
Deus, quem diligere et amare iustitia
est,
ineffabile gratiæ tuæ in nobis dona multiplica;
et qui fecisti nos in morte Filii
tui sperare quod credimus;
fac
nos eodem resurgente pervenire quo
tendimus. (Ge 330)
Oratio (2) is, met kleine tekstvarianten, in een 15-tal
codices verspreid over het continent en de Angelsaksische eilanden.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D pars prima,
Brepols, Turnhout 1993, p. 211-212, nr. 1319).
T e x t u e l
e a n a l y s e
1.Sacro munere satiati, supplices
te, Domine, deprecamur,
2a. ut, 3. qui fecisti nos morte
Filii tui sperare quod credimus,
2b. facias nos, eodem resurgente,
pervenire quo tendimus.
De
oratio post Communionem bestaat uit een enkele doorlopende zin, te
onderscheiden in een hoofdzin (regel 1), hier de openingszin met het prædicaat
deprecamur in de indicativus, die zich
tot de Vader richt (Domine) en een bijstelling bevat die de conditie van de
bidder nader verklaart; vervolgens in een bijzin met prædicaat facias in de
coniunctivusvorm, bepaald door het voegwoord ut, waarin de bede wordt verwoord
(r. 2a-2b). Deze ut-bijzin bevat voorts een relatieve bijzin qui … credimus (r.
3) in de indicativus, die aansluit bij het in facias besloten subject tu en die
een weldaad van de Vader vermeldt, waarop de bidder zich beroept en waarmee hij
tevens de Vader eert; de ut-zin bevat tenslotte nog de constructie eodem
resurgente, een ablativus absolutus constructie, die een heilsdaad van de Zoon
verwoordt, het pronomen personale eodem, heeft zijn accident in morte Filii
tui; Dood en Verrijzenis van de Zoon vormen het Paasmysterie dat ten grondslag
ligt aan de H. Eucharistie.
De
zinsdelen fecisti…nos sperare (r. 3) en facias …nos pervenire (r. 2b) vormen
een a.c.i. (= accusativus cum infinitivo) constructie.
Ad
1
Deprecamur,
wij smeken – prædicaat in de 1e pers. pluralis van het deponens
precari in de indicativusvorm præsentis.
Te,
U - object van deprecamur en accusativusvorm van het pronomen personale tu.
Domine,
[o]Heer – anaklese van God, de Vader, in de vocativusvorm van Dominus.
De combinatie van
deprecamur en suppliciter en komt
frequent voor in de liturgische oraties. In de oratie is er sprake van
‘supplices’, van het adiectivum supplex dat hier praedicatief is gebruikt. Supplex
komt echter ook als substantivum voor in deze vorm. Men kan supplices mooi
vertalen met ‘wij, als smekelingen’ (gesubstantiveerd adiectivum), of met
‘smekend’ (praedicatief gebruikt adiectivum)
Sacro
munere satiati, verzadigd / verkwikt / gesterkt door deze heilige gave –
bijstelling bij het in het prædicaat deprecamur opgesloten subject nos/wij,
bestaande uit het perfectum passivi pluralis satiati en de bijwoordelijke
bepaling sacro munere in twee congruerende ablativusvormen, ablativus van
middel: instrumenti.
Ad 2a-2b
Ut [ … ] facias nos, eodem
resurgente, pervenire quo tendimus
Finale/doelaanwijzende
respectievelijk consecutieve/gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivusmodus,
bepaald door het voegwoord ut, die de eigenlijke bede formuleert.
Facias,
[opdat] Gij bewerkt – 2e persoon singularis van fácere, feci,
factum, coniunctivusvorm præsentis. Dit prædicaat wordt gevolgde door een
a.c.i.-constructie ..nos pervenire, dat wij aankomen (accusativus cum
infinitiv0) en een afhankelijke bijzin: quo tendimus, waarheen we op weg zijn. Hier is
het antecedent van quo, eo verzwegen.
In
deze relatieve bijzin is nog de ablativus absolutus-constructie eodem
resurgente opgenomen: letterlijk,
Dezelfde verrijzende, welk zinsdeel parallel aan de uitdrukking morte, door de
Dood van… vertaald kan worden als door zijn verrijzenis.
Ad
3
De
finale/consecutieve bijzin (ut-zin) wordt onderbroken door een relatieve bijzin
beginnende met qui. Deze relatieve bijzin verwoordt een weldaad van de Vader
krachtens de Dood van zijn Zoon .
[Qui]
fecisti, die hebt bewerkt - prædicaat, 2e
persoon van het perfectum activi indicativi van facere, feci, factum. Qui, die
– pronomen reflexivum dat het in facias (regel 2b) opgesloten subject Gij, U,
als antecedent heeft. Ook Domine (r. 1) kan antecedent zijn. Fecisti staat in
de indicativusvorm omdat er een geloofswaarheid wordt verwoord die voor de
gelovige bidder een feitelijke werkelijkheid is, waarop hij steunt.
Het
prædicaat fecisti wordt gevolgd door een a.c.i.-constructie …nos…. sperare
(quod credimus):… die bewerkt hebt, dat wij […]verhopen wat wij geloven.
Quod
credimus, wat wij geloven – afhankelijke bijzin, waarbij het antecedent van quod,
namelijk id wordt verzwegen.
Morte
Filii tui, door de Dood van uw Zoon – bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit
de ablativusvorm morte, ablativus causæ, gevolgd door twee congruerende
genitivusvormen, genitivus explicativus of subiectivus.
S t i j l f i g u r e n
Satiati en supplices (r. 1) alliteratie (dezelfde
beginletter)
De tekstfragmenten “sperare quod credimus”, verhopen
wat wij hebben geloofd en “pervenire quo tendimus”, vormen qua opbouw een
repetitio en bevatten een eindrijm op -mus.
Een onvolledige vorm van repetitio vinden we ook in:
[
… ] fecisti nos morte Filii tui (r. 3) en (r. 2b) facias nos, eodem resurgente
Waarbij
‘morte Filii tui’ en ‘eodem resurgente’
een antithese vormen bijeenkomend in dezelfde Persoon.
Verder valt het groot aantal werkwoordsvormen op:
satiati, deprecamur, fecisti,
sperare, credimus, facias, resurgente, pervenire en tendimus.
9 van de 24 woorden totaal gebruikte woorden.
K l e i n v o c a b u l a r i u m
Tendo, tetendi, tentum, 3.
Betekent op de eerste plaats: 1. Spannen
(arcum tendere, de boog spannen), uitspannen, uitstrekken (bv téndere dexteram,
de rechterhand uitstrekken), heenrichten (bv. tendere vela ad portus, de zeilen
(het schip) naar de havens richten), ergens heen neigen, op iets doelen 2.
Toereiken, aanbieden, verlenen (bv præsidium clientibus, cliënten (resp.
horigen) hulp, bescherming bieden) 3. Streven naar, zich inspannen voor 4. Zich
legeren, kamperen, optrekken, zich begeven naar, marcheren. 5. Met infinitivus: streven naar, zoeken
door te zetten.
Denk ook aan de uitdrukkingen in het
Nederlands: zijn tent opzetten, tenderen, tendens, tendentie, tendentieus.
Deprecari,
deprecatus sum, dep. 1.
Heeft
betekenissen als: 1.iemand dringend bidden, verzoeken, smeken, bij iemand zijn
voorbede aanwenden, iets door bidden vragen, voor zich of voor anderen afbidden
(bv pacem) 2. door bidden van zich zoeken af te wenden (b.v. mortem) 3. om
vergiffenis, verschoning bidden.
Sint Augustinus zegt (Epist 149, 13) met betrekking tot dit werkwoord:
Precari is het vragen van iets goeds. De-precari is smeken dat iets de
biddende bespaard wordt, bijvoorbeeld bellum deprecatum, een door bidden
afgewende oorlog. Im-precari is
verwensen / vervloeken.
Voorbeeld: “Tueatur … dextera tua populum
deprecantem “- Laat Uw rechterhand het
volk dat tot U smeekt, beschermen (Gebed over het volk, zaterdag na
Passiezondag MR 1962. In de latere christelijke tijd vervlakt de betekenis van
de voorzetsels bij het werkwoord: de-precari gaat hetzelfde betekenen als
precari, cf. pacem deprecari, de vrede afbidden
Tegelijk
met de verzwakking van de voorzetsels bij het werkwoord vindt versterking ter
compensatie plaats door gebruik van worden als suppliciter of supplices.
“Supplices (of suppliciter) deprecamur” zoals in een van de gebeden van het 2e
Eucharistische Gebed na de Consecratie: “Et supplicies deprecamur, ut Corporis
et Sanguinis Christi participes a Spiritu Sancto congregemur in unum”,
vertaald: Smekend bidden wij dat wij delend in het Lichaaam en Bloed van
Christus door de Heilige Geest worden vergaderd tot één enige kudde. Ook vinden
we deze combinatie als antwoord van de gelovigen bij de voorbeden in H. Mis en
Goddelijk Officie (Getijdengebed).
O v e r w e g i
n g
Crucem tuam,
adoramus, Domine, et sanctam resurrectionem tuam laudamus et glorificamus: ecce
enim propter lignum venit gaudium in universo mundo.
(Antifoon uit de liturgie van
Goede Vrijdag)
Uw
Kruis, aanbidden wij, Heer, en wij zingen de lof van uw heilige Verrijzenis.
Want zie, door het Kruis kwam er vreugde
in heel de schepping.
Zonder twijfel is het symbool van het Kruis, dat boven
alle andere symbolen uitgaat en zelfs de beeltenis van de Moeder Gods met het
Kind overstijgt, het symbool van de christelijke godsdienst voor heel de
wereld.
Kruisbeelden kan men natuurlijk in de musea bekijken.
Geen enkele curator echter zal zijn kunstcollectie als compleet beschouwen als
daar een kruisbeeld of een aantal kruisbeelden ontbreken. Een sterke en
veelzeggende aanwijzing van onze gevoeligheid is de uitdrukkingsvorm die in de
verschillende culturen door de eeuwen heen aan kruisbeelden is gegeven.
Zo is er de jonge held op het Kruis die het strijdperk
betreedt om de strijd aan te gaan met de Vorst der Duisternis. Het Oud-Engels
gedicht “The dream of the Rood” is daar een markant voorbeeld van. De volgende
regels worden uitgesproken door het Kruis zelf:
Then I saw the King of all mankind
In brave mood hasting to mount upon me …
Then the young Warrior, God, the
All-Wielder,
Put off His raiment, steadfast and
strong;
With lordly mood in the sight of many
He mounted the Cross to Redeem mankind,
(Charles W. Kennedy ed., An Anthology of Old English
Poetry (New York, 1960, 145))
Ik zag de Koning van heel de mensheid
dapper zich haastend om mij te
bestijgen;
toen legde de jonge Strijder, God, de
Albeheerser,
zijn gewaad af, standvastig en sterk;
voornaam van gemoed, voor de ogen van velen
besteeg Hij het Kruis om de mensheid te Verlossen.
In
de loop der eeuwen werd deze heroïsche uitdrukkingsvorm geleidelijk vervangen
door het beeld van de Lijdende Dienaar, meer kenbaar als slachtoffer, de van
pijn kronkelende en met bloed bespatte figuur van de Late Middeleeuwen. Dit
laat onverlet dat er van land tot land verschillende vormen zijn die soms in de
ogen van velen nogal sentimenteel zijn of dramatisch. Maar in de aanwezigheid
van het Kruis stijgen we uit boven de grenzen van het louter esthetische en van
artistieke integriteit. Niet katholieke christenen wijzen soms het Kruis af met
de opmerking: “wij vereren de Verrezen Christus”. Dit idee hangt samen met een
opvatting die op zichzelf niet verkeerd is, namelijk dat Goede Vrijdag wordt
gevolgd door de Verrijzenis van Pasen. Inderdaad is de Christus die we
aanroepen in onze gebeden niet dood, Hij leeft in de hemel, zo leert ook de
Apostel Paulus ons. Hij is onze Voorspreker aan de Rechterhand van de Vader en
alle macht in de hemel en op aarde zijn Hem gegeven. En Hij leeft in onze
harten in de Persoon van de Heilige Geest.
Dit is allemaal waar en zeker kan het er op lijken dat
de katholieke devotie bij sommigen geconcentreerd lijkt op de lijdende God met
zijn bedroefde Moeder, waardoor het mysterie naar de achtergrond lijkt te
verdwijnen. Dan kan het lijken alsof de Goede Vrijdag-processies en de
Grafleggingen Pasen overschaduwen.
Maar misbruik sluit gebruik niet uit: abusus non tollit usus. Toch gaat er
veel verloren wanneer we ons alleen richten op de Verrijzenis en het Kruis
missen in zijn centrale betekenis in het christelijk geloof. We kunnen niet een
geloofsgeheim wegvegen met een kreet over de Verrijzenis.
Het geloof ziet in het Kruis een mysterie van peilloze
diepte waardoor de zon verduisterde en de rotsen spleten. Het Kruis richt ons
op het punt waar de Hoogste en Heiligste binnengaat in het kwaad en het lijden
dat de menselijke conditie aankleeft. Sterker nog: Hij treedt het binnen voor ons (“Dit is mijn Lichaam, gebroken
voor u”) en dit wordt nog overstegen door het ( “Eli, Eli …?”).
Dit is geen gebeurtenis die terzijde geschoven kan
worden met een beroep op een punt uit de geloofsleer. Het feit dat de
Verrijzenis volgt op de duistere gebeurtenis van de kruisiging en die tot
vruchtbaarheid bracht en die paradoxaal genoeg met licht en glorie vervulde,
zegt ons niet dat onze devotie en ons gebed niet ook specifiek gericht mogen
zijn op de vereniging met de Heer op het cruciale uur van zijn Lijden waarin
Hij zich op de meest intieme wijze met ons verbindt. Er is voor alles een
juiste tijd en dat vinden we terug in de katholieke devotie. De katholieke
vroomheid houdt ieder aspect van het verlossingswerk in leven en in ere, of het
nu gaat om de vreugde van Christus’ Geboorte, zijn Verrijzenis of zijn Lijden.
Lijden is het kernelement van het menselijk bestaan na de zondeval. Waar
treffen we onszelf aan wanneer we kermen van verdriet en pijn? Precies, bij het
Kruis. Ja, we weten het: “Het is volbracht”, maar hetgeen volbracht is blijft
werkelijk en actueel in de tijd, ook in de dimensie waarin wij stervelingen
zelf moeten ervaren dat wij kinderen van Adam zijn. De overwinning van Pasen
met het lege Graf en de Verrezen Heer maakt een einde aan zonde, lijden en
dood. Maar we ervaren die beëindiging meer als een omstandigheid van onze
verlossing waarmee wij tot de heerlijkheid worden gebracht. Gebracht worden
betekent dat het een proces is. We leven in de tijd, we lijden in de tijd. Katholieken
leven met deze paradox van het volbracht-zijn en tegelijk tegenwoordig-zijn. We
plaatsen onszelf aan de voeten van onze Verlosser als Hij onze zonden, ons
lijden en ons verdriet draagt in zijn eigen Lichaam aan het Kruis. Hier zien we
een soortgelijke paradox in de H. Eucharistie. Christus zegt tegen zijn
leerlingen: “Doet dit tot Mijn gedachtenis.” Een enkele gedachtenis verwijst
naar een incident in het verleden, dat wij ons in herinnering brengen, maar het
woord van Christus, anamnesis,
(gedachtenis) heeft de kracht van een herinnering die tegelijk tegenwoordig
stelt. De H. Mis is een binnengaan in het mysterie van de kruisiging, het
Offer, opgedragen voor ons allen door Christus op het Kruis. Hij komt
daadwerkelijk aanwezig in de H. Mis. De gebeurtenis is uit het verleden, maar
het geofferde Lam is het Lam dat is geofferd bij de schepping van de wereld. De
liturgie doorbreekt het weefsel dat hangt tussen tijd en eeuwigheid. Verleden,
heden en toekomst worden aanwezig gesteld bij de viering van de H. Mis. Een
dergelijk doorbreking van de tijd-dimensie zien we bij de kruisiging. Ja, het
Lichaam was begraven, verrees en steeg ten hemel en is gezeten aan de
Rechterhand van de Vader. De schijnbare tegenstellingen, paradoxen en mysteries
(een herkenbaar woord voor katholieken), nemen alleen maar toe als we er verder
over nadenken. Wat betekent plaatsvervangend lijden? Zeker, Hij droeg onze
smarten en onze lasten, maar hoe werkt dat dan? In welk opzicht is dit waar?
Deze vragen stellen we onszelf wanneer we verbrijzeld zijn door ons verdriet of
het verdriet van anderen, zeker ingeval van onschuldige kinderen of dieren.
De logica houdt op. Medelijden heeft zijn grenzen.
Onze dapperste pogingen om door te dringen tot het Mysterie redden het niet.
Ons geloof hapert. Betekent dit dat wij niet langer het gewicht van onze eigen
zorgen moeten dragen, omdat Christus het Kruis heeft gedragen? Zonde, zorgen,
lijden en dood zijn inderdaad weggenomen door het Kruis, maar wij, gewone
stervelingen, moeten binnengaan in de diepte van dit Mysterie door de
daadwerkelijke ervaring. Het feit dat de Verlosser dit allemaal voor ons droeg,
betekent niet dat wij niets daarvan dragen. Sterker nog, het betekent dat wij
uitgenodigd zijn tot het dragen van het Kruis waar lijden wordt omgevormd. Wij,
de Kerk, zijn zijn Lichaam, zegt de Apostel Paulus, als zodanig delen wij in
het Lijden van Christus voor het leven op aarde.
Deze
benadering ligt achter de oude katholieke gedachte er ‘een offertje van te
maken’. Protestanten kennen deze uitdrukking niet. Door hun rigoureuze
benadering van de voltooiing door Christus, kun je niets anders opdragen dan je
eigen zondige zelf, schoongewassen door het Bloed van het Lam.
Technisch is dit juist, maar de katholieke vroomheid
wil doordringen in, wat ook Sint Paulus bedoelt wanneer hij spreekt over het
aanvullen van wat nog ontbreekt aan het Lijden van Christus (Kol 1, 24), het
gekruisigd worden met Christus (Gal 2, 20) en het ‘in sterven van Christus in mijn lichaam dragen’ (2 Kor
4, 10).
Christus
zegt tegen zijn leerlingen dat zij zullen drinken uit de beker die Hij dronk en
zullen worden gedoopt met het Doopsel waarmee Hij is gedoopt, daarmee specifiek
doelend op zijn naderend Lijden in Jerusalem. Als een dierbare sterft aan het
coronavirus, een oude man zijn demente echtgenote in het verpleeghuis niet meer
kan bezoeken, wij met drie dreinende kleine kinderen in een kleine flat
knetterend dol worden, worden wij uitgenodigd door de goddelijke Barmhartigheid
ons te verenigen met onze Verlosser op het Kruis op Calvarië, om zo te ontdekken
dat ons lijden zijn Lijden is, en, ultiem paradoxaal, dat zijn Lijden ons
lijden is, want – het zij herhaald – wij zijn zijn Lichaam.
De pijn blijft, die is niet ineens verdampt. Het Kruis
blijft het Kruis, geen toverstok van Harry Potter. En met onze katholieke ogen
zien wij aan het Kruis Degene, Wiens zelfgave alle lijden omvormde. Als ik mijn
last van lijden en zonde draag en schreeuwend op mijn knieën val om hulp, dan
mag ik weten dat de Verlosser ontvangt wat ik opdraag en het verenigt met zijn
Lijden aan het Kruis.
De goddelijke Barmhartigheid vormt zo de loden last om
tot een kostbare substantie. Wij weten niet wat de martelaren hebben ervaren in
hun lijden, maar wij weten wel dat zij in staat werden gesteld het lijden te
dragen. En zelfs, ongelooflijk genoeg, te zingen van vreugde.
Het gaat in tegen de logica, maar wij hebben het
getuigenis van duizenden Heiligen, die hebben geleden, hetzij lichamelijk,
hetzij geestelijk. Zij vertellen ons niet alleen van vertroosting, maar zelfs
van vreugde.
Er is geen garantie van vreugde en de duisternis van
Calvarië is dik en het is nauwelijks te geloven dat de Zoon van God met vreugde
leed. We gaan allemaal door de donkere vallei des geloofs met Hem. Maar met Hem. Met wie? Hij, onze Verlosser,
het Lam Gods, de Persoon aan het Kruis. En daarom houdt de Katholieke Kerk ons
het Kruis voor ogen en nodigt ons uit niet alleen het Mysterie te overwegen
maar ook om hulp te vragen. Aanbidden wij een houten beeld, of van gips, als
wij dat doen? Nee, niet meer dan een minnaar zichzelf zou bedriegen wanneer hij
kijkt naar de foto van zijn geliefde.
De afbeelding helpt ons om onze gedachten, gevoelens
en gebeden te leiden. Dat kijken kan ons zelfs te hulp komen als de woorden ons
ontbreken: het lichaam gebogen in doodsstrijd maar met de armen gestrekt, dat
ons zegt, niet in woorden maar in zijn vorm: “Komt tot Mij, allen die gebukt
gaat onder lijden en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op…”
Wij, katholieken, zien aan het Kruis zowel het Oordeel
als de Barmhartigheid. Hier neemt Hij de zonden van ons weg, zoals de zonden
van Israël werden weggenomen door het slachten van een onschuldig lam op hun
altaren. We zien het oordeel van God in het Offer aan het Kruis: “Zonder het
vergieten van bloed is er geen vergeving van zonden” (Hebr 9, 22). “Het Bloed van
Christus is het handgeld van mijn verlossing” (1 Tim 2, 6). Je moet katholiek
zijn om te komen en te knielen met een rouwmoedig hart, een penitentie te
krijgen, dank te zeggen en te weten dat je zonden vergeven zijn. Het Kruis is
een machtig symbool waar al mijn zondig getob wordt bloot gelegd in al zijn
ellende. Tegelijkertijd brengt het Kruis mij naar de plaats waar ik mijn
uitputting en woede over de zonden van anderen mag vergeven, zoals Christus dat
Zelf deed tegenover zijn vervolgers. De woorden van mijn woede verdwijnen als
ik kijk naar het Kruis. Ach, Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.
Ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt. “Met het oordeel waarmee gij
oordeelt, zult gij ook zelf geoordeeld worden” (Mt 7, 2).
Het oordeel over mijn zonden maakte zich bekend op
Calvarië. Kan ik wensen, dat anderen strenger worden beoordeeld dan dat ik zelf
beoordeeld wil worden? Kan ik dat blijven zeggen wanneer de Man aan het Kruis
naar mij kijkt? Nee, want in die blik word ik uitgenodigd tot de achterliggende
werkelijkheid van vergiffenis en het moment waarop ik mij mijn leven lang moet
voorbereiden, iedere keer ook wanneer ik zeg: “En vergeef ons onze schuld,
zoals ook wij aan anderen vergeven.”
Ik ben niet uitgenodigd om deel te nemen aan de
beoordeling van de zonden van anderen. Sterker nog, ik krijg de nobele
gelegenheid mijn stem te verenigen met die van de Gekruisigde wanneer Hij
uitroept: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”.
Dat en niet anders hoort ook mijn gebed te zijn,
wanneer ik denk aan de zonden van anderen.
Dit is geen gemakkelijke les die mag beginnen met het
volgende gebed: “Vergeef ons onze zonden, bewaar ons voor het vuur van de hel,
vooral degenen die uw barmhartigheid het meeste nodig hebben.” Dit is het gebed
dat de Engel leerde aan de kinderen van Fatima en dat ook wij in het klooster
bidden na elk tientje van de Rozenkrans.
Hiermee wordt een katholiek geconfronteerd in
aanwezigheid van het Kruis. Het kruisbeeld helpt ons en daarom houdt de Rooms-Katholieke
Kerk ons het Kruis voor ogen… altijd.
De beschouwing over het Kruis is een
bewerkte samenvatting van het gelijknamig hoofdstuk van het boek van Thomas
Howard, On Being Catholic, Ignatian Press, San Francisco, 1997.