Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Homilía
auctóris sæculi secúndi
(Cap.
10, 1 — 12, 1; 13, 1: Funk 1, 157-159)
Tweede lezing
Uit de
homilie van een Schrijver uit de tweede eeuw
(Cap.
10, 1 — 12, 1; 13, 1: Funk 1, 157-159)
Laten wij volharden in de hoop
Laten wij dus,
mijn broeders, de Wil van de Vader volbrengen, die ons geroepen heeft om te
leven en om liever te volharden in de deugd; vermijden wij de ondeugd als de
voorloopster van onze misstappen, en vluchten wij de ongodsdienstigheid om te
voorkomen, dat rampen ons treffen. Want als wij ons best doen om goed te
handelen, zal de vrede ons deel zijn. Daarom kunnen die mensen de vrede niet
vinden, die door menselijke berekening worden gedreven en het tegenwoordige
genot stellen boven de toekomstige belofte. En als zij dit alleen nog maar
zichzelf aandeden, dan kon men er nog vrede mee nemen; maar nu houden ze niet
op onschuldige zielen met hun slechte leerstellingen te doordringen, niet
wetend dat zij tweevoudige veroordeling oplopen zowel voor zichzelf als voor
degenen, die naar hen luisteren.
Laten we dus
God dienen met een zuiver hart en we zullen gerechtvaardigd zijn, maar als wij
Hem niet dienen en niet in Gods beloften geloven, zullen we rampzalig zijn.
Want het woord van de profeet luidt: Ongelukkig
zij, die dubbelhartig zijn en twijfelen in hun hart, terwijl zij zeggen: Dit
hebben wij vroeger al eens van onze vaderen gehoord; maar wij, van dag tot dag
in afwachting, hebben er niets van gezien. O dwazen, vergelijkt uzelf met een
boom, neem bij voorbeeld een wijnstok: eerst is hij zonder bladeren, dan loopt
hij uit, vervolgens komen er zure druiven aan en tenslotte rijpe. Zo ontmoet
mijn volk beroeringen en druk; maar eindelijk ontvangt het goede gaven.
Derhalve, mijn
broeders, laten we niet dubbelhartig zijn, maar in hoop stand houden om ook de
beloning te ontvangen. Want getrouw is Hij, die beloofd heeft aan eenieder te
zullen geven naar zijn werken. Als wij dus de gerechtigheid beoefend hebben
voor God, zullen wij zijn rijk binnengaan en de beloften ontvangen, die geen oor heeft gehoord en geen oog heeft
gezien, en in geen mensenhart is opgekomen.
Laten wij
daarom van uur tot uur in liefde en gerechtigheid het Rijk Gods verwachten,
daar wij immers de dag van Gods komst niet kennen. Daarom, broeders, moeten wij
boetvaardigheid beoefenen en ons herbezinnen ten goede. Wij zijn immers vol
dwaasheid en slechtheid. Laten wij onze vroegere zonden uitwissen en van harte
boete doen om zalig te worden. Laten wij ook geen lage vleiers zijn en niet
alleen onze broeders trachten te behagen, maar ook de buitenstaanders omwille
van de gerechtigheid, opdat niet door ons de Naam wordt gelasterd.