vrijdag 19 november 2021

Overweging: Eerbied voor het huis van God - gericht zijn op God en tegelijk een uitdrukking van Hem zijn!

 

Domus mea domus orationis vocabitur / Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd - zo luidt de eerste antifoon van de Lauden in het Officie van Kerkwijding (Commune dedicationis ecclesiæ [CDE] ), een tekst uit Jes 56, 7 die door Jezus bij de tempelreiniging wordt geciteerd (Mt 21, 13).

Andere teksten uit hetzelfde getijdenformulier werken dit thema nader uit, zoals: 

Qui habitant in domo tua, Domine, in perpetuum laudabunt te / Zij die wonen in uw huis, Heer, zullen U eeuwig loven (Ps 83, 5; Responsorium 2 CDE).

Benedictus es, Domine, in templo sancto tuo / Gezegend zijt Gij, Heer in uw heilige tempel (Dan 3, 53; Ant 2 Lauden CDE).

Domum tuam, Domine, decet sanctitudo, in longitudinem dierum / Uw, huis, Heer, zij heilig in lengte van dagen (Ps 92 (93), 5; Ant. bij de Sext CDE).

God die “woont in het ongenaakbare licht” (1 Tim 6, 16) heeft als Mens onder de mensen willen wonen: “Verbum caro factum est et habitavit in nobis” (Jo 1, 14) bidden wij driemaal daags in het Angelusgebed. 

Hij openbaarde dit verlangen aan de aartsvader Jacob die na een nachtelijk visioen uitriep: “Waarlijk, Jahweh is op deze plaats en ik wist het niet. Ontzagwekkend is deze plaats! Dit kan niet anders zijn dan het huis van God en de poort van de hemel” (cf Gen 28, 16-17). En ook aan Mozes, toen Hij hem riep vanuit de brandende doornstruik: “Kom niet dichterbij, Mozes, want de plaats waar gij staat is heilige grond” (cf Ex 3, 4). 

Onderweg naar het beloofde land verscheen de heerlijkheid van Jahweh boven de verbondstent, waar de Ark stond en waar alleen Mozes zich met Jahweh mocht onderhouden.

Salomon bouwde op aanwijzing van Jahwe de eerste tempel in Jeruzalem, als huis voor Jahweh waaraan Jahweh de belofte verbond te midden van de Israëlieten te blijven wonen en Zijn volk niet te verlaten, mits het volk Zijn geboden, wetten en voorschriften zou onderhouden en er naar leven 1 Kon 6, 12-13.

Christus is gekomen, de Hogepriester van het waarachtige heil. De tent van zijn priesterschap is groter dan de vorige; zij is niet gemaakt door mensenhand en behoort niet tot onze geschapen wereld (cf Heb 9, 11).

De H. Kerk, door Christus gegrondvest op de rots, die Petrus is, viert haar liturgie, met name de H. Eucharistie op geëigende tijden en plaatsen. De plaats, dit grote Mysterie waardig, is gewoonlijk het kerkgebouw, het huis van God, waar de gelovigen in gemeenschap samenkomen. 

Sanctificavit Dominus tabernaculum suum: hæc est domus Dei, in qua invocetur nomen eius, de qua scriptum est: Erit nomen meum ibi, dicit Dominus / De Heer heeft zijn woontent geheiligd. Dit is het huis van God, waar zijn Naam wordt aangeroepen, waarvan geschreven staat: mijn Naam zal daar wonen, zegt de Heer (Ant. ad Magnificat ad II Vespers CDE).

Heiligheid behoort tot het huis van God. De pausen Johannes-Paulus II en Benedictus XVI hebben in verschillende documenten met betrekking tot de H. Eucharistie helder uiteengezet wat dit van de gelovigen vraagt.

Als wij over het heil van onze ziel dieper nadenken, dan zien wij dat wij een werkelijke, levende tempel van God zijn. God woont niet alleen in wat door mensenhand gemaakt is (vgl. Hand. 7, 48) en evenmin in een huis van hout of steen, maar Hij woont vooral in een ziel die naar Gods beeld gemaakt en door de hand van de Kunstenaar zelf geschapen is. Zo heeft immers de heilige apostel Paulus gezegd: ‘De tempel van God is heilig, en die tempel zijt gij’ (1 Kor 3, 17). 

(Uit Preek 229 H. Cæsarius, bisschop van Arles (+ 542), CCL 104, 906 in Getijdenboek , 9 nov., Kerkwijding van de basiliek van Lateranen. 

Het intreden in een klooster is in feite een binnengaan in het Huis van God. Het binnengaan in dit huis heeft een materieel én een geestelijk aspect. Hieraan gaat vooraf een zich persoonlijk uit de wereld terugtrekken met de intentie zich aan te sluiten bij de communiteit, waarvan de zusters, één van ziel en één van hart op weg zijn naar het hemelse Jeruzalem, naar God. Dit is een smalle en moeilijke weg, een pad waarop men zich moet toeleggen op heiligheid, vallen en opstaan met het vaste voornemen, beeld van God te worden. 

Vele concrete hulpmiddelen staan ons daarbij ter beschikking:

het bewaren van de stilte en de stilzwijgendheid

het bewaren van een waardige religieuze houding 

voorkomendheid. Voorkomendheid is een religieuze grondhouding. De liefde voorkomt! “Ik heb u een voorbeeld gegeven” (Jo 13,15), zegt Jezus. Het gaat er om in kleine zaken trouw en attent te zijn: zo steunen wij en stichten elkaar.

Deze praktische hulpmiddelen zijn alleen doeltreffend als zij gedragen worden door onze innerlijke gesteldheid, ons gericht zijn op God en onze wens tegelijk van Hem een uitdrukking zijn.

Het overwegen van de Naam van Jezus bewerkt vrede en vreugde in onze ziel. 

Laten wij in hart en geheugen niet alleen de liefde voor de Naam van Jezus  bewaren, maar ook de vrees en huiver die daarmee samengaan. Sluit die eerbiedige vrees, dit authentieke ontzag, voor Hem "die groter is dan ons hart en alles weet" (1 Joh, 3-17) niet uit.

Laat het licht van goede gedachten en goede werken in ons oplichten, zodat God verheerlijkt wordt.

Zó wil God onze ziel binnengaan, zoals Hij zelf heeft beloofd: Ik zal onder hen wonen en met hen omgaan.