donderdag 25 november 2021

34e week: "Dies irae, dies illa"- "Kwade dag, die al de dagen, eens lijk asse weg zult vagen"

Tintorette. Afdaling ter helle.
In de Novus Ordo, zoals wij die voor de liturgie aanhouden, is de hymne Dies irae gehandhaafd in het Getijdengebed in de 34ste week  als facultatieve hymne, te bidden in drie delen, het eerste deel voor de metten (lezingendienst), het tweede voor de lauden (het morgengebed) en het derde (zonder het Pie Jesu) voor de vespers (het avondgebed). De tekst wordt toegeschreven aan Thomas van Celano.

"De hymne bezingt vanuit het ik-perspectief het Laatste Oordeel, waarop God zijn toorn (ira) zal laten gelden. Alle zielen worden op deze vreeswekkende dag herenigd met hun lichamen. De verrezenen worden voor Gods troon gebracht en geoordeeld, waarna de zondaars in het hellevuur zullen worden geworpen. De ik-figuur bidt dat hij tot de uitverkorenen wordt gerekend en bidt God om genade", zie ook rkk.nl.

Wij geven hier de prachtige vertaling van Guido Gezelle

Kwade dag, die al de dagen
eens lijk asse weg zult vagen,
zo ’t Sibille en David zagen.

Welk een gruwel ’n zal ’t niet wezen,
als de Rechter, opgerezen,
’t goê zal uit het kwade lezen!

Wondere trompetrumoeren
zullen al de graven roeren,
al die dood zijn troonwaarts voeren.

Stom zal staan de Dood en ’t Leven,
als de doden antwoord geven,
staan, en voor de Rechter beven.

’t Zal een boek te voorschijn komen,
waarin ’t al staat opgenomen,
dat het oordeel Gods moet schromen,

Als de Rechter, neergezeten,
al ’t verdoken kwaad zal weten,
straffen ende niets vergeten.

Wie zal dan toch mijn verweer zijn, 
wat mijn voorsprake of begeer zijn,
als de goeden zelfs verveerd zijn?

Koning, schrikbaar en grootmachtig,
bron van goedheid, nederslachtig
bid ik U, wees mij indachtig?

Jesu, wil toch wel gedenken:
als Gij mij kwaamt ’t leven schenken,
was ’t om me op die dag te krenken?

Jesu, moe van ’t zoeken naar mij,
hebt Gij ’t kruis geleên en daar mij
eens zo duur gekocht; ach spaar mij!

Schoon ’t uw recht zij van te wreken,
wil mij vrij van zonden spreken,
eer die dag komt aan te breken.

’k Zucht als een ter dood verwezen,
maar mijn schaamrood schuldig wezen
hoopt op uw barmhartig wezen.

Werd Maria ’t eeuwig leven,
werd de moordnaar hoop gegeven,
hopen durf ik ook, en beven.

Heer, onwaardig is mijn bede:
doch, laat me, uit goedjonstigheden,
vrij van ’t vuur der eeuwigheden!

Laat mij bij uw schaapjes weiden,
wil mij van de bokken scheiden
en ter rechterhand geleiden.

Moet Gij dan vermaledijden
in het eeuwig vuur doen lijden,
roep tot mij: “Gebenedijden!”

Want ik kom al jammerklagen,
’t hart als asse rouw geslagen,
hulpe in mijn doodsstrijd vragen.

Dag van weedom en van boete,
als gij zult verrijzen moeten

En gerecht zijn om uw zonden,
Mens, God spare u in die stonden!

Zoete Here Jesu mijn,
laat ze in rust en vrede zijn,
in alle eeuwen. Amen