zaterdag 27 november 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Eerste zondag van de Advent


Het Laatste Avondmaal. Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Maak ons gevoelig voor het geestelijke en bedacht op datgene wat blijft.
I n l e i d i n g
Tegelijk met de decembermaand begint dit jaar de Advent, de opening van een nieuw kerkelijk jaar. Moge het afgelopen jaar U zegen hebben gebracht en dichter bij God.
Na de bespreking in vorige jaren van het Collectegebed en de Oratio super munera (het Gebed over de gaven) bespreek ik nu de tekst van de Oratio post Communionem (het Gebed na de Communie). Om de week wordt een bijdrage geplaatst zodat het project in twee jaar voltooid zou moeten zijn, als het God belieft.
“In het Gebed na de Communie bidt de priester om de vruchten van het mysterie dat gevierd werd. De gelovigen maken zich dit gebed eigen door de acclamatie Amen.  (Inl. Rom. Missaal 1975, 56k)
Het Gebed na de Communie vormt de samenvatting en het besluit van de gehele Eucharistieviering, zoals de Collecta dat was van de openingsriten en het Gebed over de offergaven het samenvattende besluit van de ritus van de bereiding van de gaven.  
Inhoudelijk is het allereerst een dankgebed voor de aanwezigheid van Christus in de ontvangen gaven waarbij het dankelement meestal uitloopt op een smeekbede om voortduring van de genade-effecten in het verdere leven en om deelachtigheid aan het hemelse leven, waarop de Eucharistie anticipeert en deze in een eschatologisch perspectief  plaatst. De gevraagde effecten hebben derhalve betrekking op het persoonlijke leven van de gelovigen (heiliging, genezing, zuivering, kracht, verlangen naar de hemel enz.) alsook op het leven van de Kerk (eenheid, liefde, getuigenis enz.) Afhankelijk van de tijd van het jaar worden deze effecten vanuit verschillende gezichtshoeken belicht.
Een snelle blik op de Postcommunio van deze 1e Adventszondag  roept de pericope Kol 3, 1-2  in herinnering: “Als ge dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand van God. Zint op het hemelse, niet op het aardse”. Wanneer de priester  de Postcommunio bidt, is de Eucharistische Christus aanwezig in U. De woontent van de Werkelijke Tegenwoordigheid (Realis Presentia) van Christus (tabernakel) bent U nu evenzeer in eigen persoon als het tabernakel in de kerk.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Prosint nobis, quaesumus, Domine, frequentata mysteria,
quibus nos, inter prætereuntia ambulantes,
iam nunc instituis amare caelestia et inhærere mansuris.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, wij bidden U dat de Eucharistie die wij hebben gevierd ons ten goede mag komen. Maak ons in dit vergankelijk bestaan
gevoelig voor het geestelijke en bedacht op datgene wat blijft.
Werkvertaling
Moge de viering van dit Heilig Sacrament ons tot voordeel strekken,
waardoor U ons, die leven temidden van het voorbijgaande,
reeds nu onderricht het hemelse lief te hebben en ons te hechten aan het blijvende.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t en
Het Gebed na de Communie van vandaag is een nieuwe compositie in de Novus Ordo (Missale Romanum [MR] 1970, MR 1975 en MR 2002), en is geworteld in twee oraties in het oude Sacramentarium Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV, 2e helft 6e eeuw, ed. Mohlberg 1956), vgl. Le 1053 en Le 173.
De oratie leent zich uitstekend om te worden gezongen, zoals het ook hoort! Het drievoudig gebruik van de letter – t in frequentata mysteria bewerkt een sterk staccato-effect dat in balans blijft door de assonantie (klinkerrijm) van de a-klanken. De frase inter prætereuntia ambulantes, heeft een prachtige melodische cursus (beloop) , alsook de slotcadens inhærere mansuris, waarin de kenner direct de oratietaal zal herkennen.  
In de Romeinse liturgie heeft de Oratio post Communionem steeds een strakke opbouw en een compactheid van uitdrukking. Met de Collecta en de Oratio super munera behoort de Oratio post Communionem tot de vaste elementen van de Romeinse sacramentaria (Verzamelingen van gebeden bestemd voor de H. Mis).
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1.Prosint nobis, quaesumus, Domine, frequentata mysteria,
2a.quibus nos, 3. inter prætereuntia ambulantes,
2b.iam nunc instituis amare caelestia et inhærere mansuris.
De oratie bestaat uit één enkele zin, gevormd door de hoofdzin Prosint . . . mysteria (1), een afhankelijke bijzin quibus . . .  mansuris (2a-2b) waarin de tussenzin inter . . . ambulantes (3) is opgesloten.
Ad 1
Prosint: praedicaat in de coniunctivusvorm præsentis indicativi, 3e persoon meervoud  met “frequentata mysteria” als subject.
Nobis, bijwoordelijke bepaling in de dativus commodi (van voordeel)
Quæsumus: tussenzin, bestaande uit een enkel prædicaat
Domine: aanspreekvorm van God in de vocativusvorm.
Ad 2a-2b
Relatieve bijzin met het betrekkelijk voornaamwoord quibus in de ablativusvorm pluralis refererend aan het antecedent frequentata mysteria, te vertalen als “waardoor, waarmee”.
Instítuis . . . amare . . . inhærere, praedicaatsgroep met het koppelwerkwoord instituis, 2e persoon praesentis indicativi van het verbum institúere, 3e conjugatie, gevolgd door twee infinitivusvormen.
Iam, nunc: bijwoordelijke bepalingen van tijd.
Cælestia: lett. de hemelse dingen, het hemelse = object van de infinitivusvorm amare  en staat in de accusativus pluralis van het adiectivum cæleste, - is, n., hier zelfstandig gebruikt.
Mansuris: lett. de dingen die zullen blijven, het blijvende = object van de infinitivusvorm. inhærere in de dativus pluralis van het zelfstandig gebruikte participium futurum activi. Het verbum inhaerere komt zowel voor met het praepositum ad met de accusativus of alleeen met de dativus, zonder voorzetsel.
Ad 3
Inter prætereuntia ambulantes: tussenzin, bijwoordelijke bepaling die het object nos (2a) nader illustreert.
S t i j l f i g u r e n
Frequentata mysteria met alliteratie (-tata) en assonantie (zie hiervoor)
Dominante aanwezigheid van de –i en –a klanken
Ambulantes: metafoor (vergelijking met alleen het beeld)
Antithese van ambulantes en inhærere, prætereuntia en mansuris, prætereuntia en cælestia
V o c a b u l a r i u m
Prosint – De grammatica’s helpen ons te zien dat prosint de 3e person meervoud præsentis activi is in de coniunctivus van het verbum prosum, profui, prodesse, “nuttig -, voordelig zijn, van nut zijn, goed doen, ten geode komen, weldoen, helpen”. In sommige Romeinse sacristieën is het na de H. Mis gebruik dat misdienaars, acolieten en gewijde bedienaren in een rij wachten totdat de celebrant binnenkomt en buigt voor het kruis. Als hij zijn bonnet heeft afgenomen en een buiging maakt naar het kruis zeggen allen “Prosit!” dat betekent, “Moge hetgeen U zojuist hebt gedaan U tot voordeel strekken!” De celebrant antwoordt “Vobis quoque!” (enkelvoud “Tibi quoque!”), “En U ook!”.  
In Nederland en Duitsland wordt een heildronk (of toast) onder andere uitgebracht met de woorden “Proost!” of “Prosit!”

Quæsumus – behoort tot de verba defectiva (onvolledige werkwoorden waarvan slechts enkele vormen voorkomen, zoals aio, ais, ait, aiunt, ik zeg, jij zegt, hij/zij zegt, zij zeggen. Quæsumus heeft grammaticaal nog naast zich quæso, ik smeek / vraag, beide zijn alleenstaande vormen, die dikwijls in de oraties voorkomen, zelden echter aan het begin van de zin. Het tussenwerpsel quæsumus dat in een aantal gevallen het ritmische verloop van de oratie ondersteunt, heeft daarnaast dikwijls een verzachtende functie ten opzichte van de imperativusvorm aan het begin van de Romeinse oraties – zoals de oratio Super Munera Suscipe, quæsumus … van deze zelfde zondag laat zien, maar onderstreept in de oratie van vandaag de coniunctivusvorm prosint die een biddende wens uitdrukt.

Frequento betekent  1. dikwijls bezoeken 2. in grote getale samenkomen 3. bijwonen, vieren 4. Herhalen 5. fequenteren. Frequentare is hier gelijkwaardig aan celebrare en heeft ook betekenissen als dikwijls celebreren/vieren, of eenvoudig celebreren, of ook deelnemen aan een celebratie of een openbaar festival: cf frequentare mysteria (Gelasianum I, 25, 170), dikwijls de mysteries / sacramenten vieren. Zie A. Blaise, Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revu par Dom Antoine Dumas O.S.B.. Brepols, Turnhout 1966, 119-120, § 4.
Ambulare - 1. wandelen, reizen 2. een levenswandel leiden, leven. Vgl. de “Nederlandse” afleidingen, ambulance, ambulant.
Institúere, instítui, institútus (3e conjugatie), heeft vele betekenissen: 1. plaatsen in of op 2. oprichten, aanleggen, instellen 3. ondernemen, aanvangen 4. aanstellen, invoeren 5. inrichten, regelen 6.onderrichten, onderwijzen, vormen. Het Nederlands kent woorden die van dit werkwoord zijn afgeleid, bijvoorbeeld instituut, institutie, institutionalisering.
Praetereuntia, participium præsens activi in het meervoud van het verbum praeter-eo, -ivi en ii, itum, (præterire) met betekenissen  als voorbijgaan, passeren,overslaan, ontgaan, niet opletten,  overtreffen, ondergaan, overtreden. Het participium passivum præteritum: waar men (aan) voorbij gegaan is, en van de tijd gezegd:  verlopen, verstreken, vervlogen. Vgl. diebus decem præteritis (Cicero), na verloop van tien dagen. Het adiectief gebruikt participium passivum præteritus, a, - um betekent verleden, vervlogen; het substantivum præteritum, - I, het verleden, dat wat voorbij is. Præterire modum: de maat overschrijden (Ovidius).
Mansuris -  een vorm van het participium futurum activi in de dativus meervoud van maneo, mansi, mansus: blijven, verblijven, blijven staan, blijven duren, volharden, volhouden. Hier dus: “de dingen die blijvend zullen zijn”.
C o m m e n t a a r
De oratie begint met de algemene bede dat de Eucharistieviering ons ten goede mag komen. Daar blijft het niet bij want in de relatieve zin die bij het concept ‘mysteria’ hoort wordt gezegd waarin het gevraagde bestaat: het mysterie / het sacrament van de H. Eucharistie zou ons moeten opvoeden/vormen tot de liefde voor het hemelse en om dat wat blijvend is, aan te hangen. Deze gedachte komt veelvuldig voor in de liturgie; vergelijk bijvoorbeeld de Postcommunio van de 2e zondag van de Advent waarin de frase doceas nos terrena sapienter perpendere et cælestestibus inhærere, leer ons het aardse wijs af te wegen en het hemelse aan te hangen, inhoudelijk identiek is aan het idee ‘voorbijgaand en blijvend’. De gedachte  berust op de idee het aardse of vergankelijke gering en het hemelse of onvergankelijke hoog te schatten.
Zo staat dan ook in de onderhavige  oratie  het contrast centraal, wanneer het gebed de situatie van de biddende kenschetst als een wandelen temidden van vergankelijkheid. De oratie richt zich op het “hemelse” en “het onvergankelijke”.
De oorspronkelijke tekst van deze oratie presenteert ons enkele antieke motieven. Het onvergankelijke of onveranderlijke en het verlangen ernaar heeft altijd het denken van de mensen, religieus als zij waren, beheerst. Het onvergankelijke is voor hem de hemel, meer exact het hemelgewelf met de vaste sterren. De religieuze mens lijdt onder de veranderlijkheid van zijn wereld, maar het mysterie  belooft hem een zielereis naar de hemel. De weg is lastig, maar tenslotte arriveert hij daar waar geen verandering of sterfelijkheid meer is.

De biddende gekerstende mens, die Gods majesteit toezingt als de Conditor alme siderum  / milde Schepper van de sterren, kon deze zielereis door de kosmos achter zich laten; het wandelen door de ‘prætereuntia’, het vergankelijke, en het verlangen naar het hemelse en blijvende, gelden niettemin ook hem.

In vroeger tijden was voor veel mensen duidelijk dat het leven na de dood belangrijker is dan dat voor de dood. Bach begreep dat heel goed: “Welt, ich bleibe nicht mehr hier,
Hab ich doch kein Teil an dir, Hier muss ich das Elend bauen, Aber dort, dort werd ich schauen” (vertaling: Wereld, ik blijf niet meer hier, ik heb toch aan jou geen deel.Hier moet ik het met ellende doen, maar daar, daar zal ik aanschouwen, BWV 82).

In de loop der tijden ondergaat ook het levensgevoel veranderingen. De H. Schrift is duidelijk wat de gelovige levenshouding zou moeten zijn: “Zij die met het aardse omgaan, moeten er niet in opgaan”, “We zijn in de wereld maar niet van de wereld”. De verwijzing naar het leven op aarde wordt ook  wel “Diesseits” (hier) genoemd, en die naar het hemelse “Jenseits” (ginder, daar). Diesseits is het leven aan deze zijde van het graf. Het is gericht op het aardse, op de dingen van het hier en nu, op de zorg voor het bestaan. Het hier heeft ook een negatieve, verkeerde kant: opgaan in de dingen van deze wereld. Door zorg en tegenslag in tijdelijke zaken, maar ook door weelde en overvloed, kan een mens het hemelse, de andere kant, de gerichtheid op het eeuwige - al dan niet tijdelijk - vergeten.  Jenseits is het leven aan de andere kant van het graf;  de geestelijke gerichtheid op het toekomende leven waar wij zullen zijn bij Onze Lieve Heer. Jenseits verwijst naar een leven dat verwachtingsvol uitziet naar het nieuwe Jeruzalem, waar alle leed geleden is. 

Een mens kan genieten van de schoonheid van de natuur, muziek, of een goed boek. Ook kunnen we genieten van ons werk, de vakantie en andere ontspanning, tijd, van de contacten met andere mensen (huwelijk, vrienden, ouders, kinderen).  Je mag ook genieten van wat je hebt, als je maar niet denkt dat je bent wat je hebt. Het genot voor de dood is op zichzelf niet verkeerd! Duidelijk moge echter zijn, dat het heden voorbij gaat; niets van het tijdelijke blijft.

De oratie beschrijft dit spanningsveld: de bidder wordt voorgesteld als een mens die verlost wil worden uit het vergankelijke, maar voorlopig nog temidden van het voorbijgaande moet blijven leven. Vervolgens spreekt de oratie over een soort opvoeding tot het eeuwige doel door middel van de H. Eucharistie, een opvoeding/vorming tot de liefde voor het hemelse en het aanhangen van het blijvende. Inderdaad kan men in de viering van het Eucharistische Sacrament, zeker als men het frequentata mysteria als een veelvuldige viering interpeteert, als een richtinggevende vorming tot het eeuwige in de zin van de oratie beschouwen. De oratie zegt derhalve dat de mens die op aarde temidden van een vergankelijke wereld moet leven,  naar het hemelse en blijvende verlangt en ondertussen tot die hoge, eeuwige bestemming wordt gevormd, niet tot het vergankelijke moet vervallen maar het eeuwige moet beminnen en daaraan vasthouden.
Het ligt in het wezen van de H. Eucharistie besloten, dat zij is gericht op de wederkomst van Christus: “Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood van de Heer, totdat Hij wederkomt” (1 Kor 11, 26). Daar zij Christus’ kruisoffer en kruisdood tegenwoordig stelt loopt zij uit op de overgave van Christus en zijn rijk aan de Vader (vgl. 1 Kor 15, 24.28) en het bruiloftsmaal van het Lam (Apoc 19, 9).

De adventsliturgie omvat alle wegen waarlangs de Heer naar ons toe komt:  zijn komst in Bethlehem en op het einde der tijden, zijn komst in actuele genade, zijn komst in de woorden van de H. Schrift. Hij komt in de H. Communie. Hij komt tot ons in de persoon van de behoeftige. Hij komt bij de woorden van de priester:  Dit is mijn Lichaam, dit is mijn Bloed, . dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden.

L i t u r g i s c h  e r f g o e d

O sacrum convivium!
in quo Christus sumitur:
recolitur memoria passionis eius:
mens impletur gratia:
et futuræ gloriæ nobis pignus datur.
Alleluia.
O heilig gastmaal 
waarin Christus wordt genuttigd; 
de gedachtenis van zijn lijden wordt gevierd;
de ziel met genade wordt gevuld, 
en ons het onderpand voor de toekomstige 
heerlijkheid wordt gegeven.
Alleluia. 


Antifoon bij het Magnificat van de IIe Vespers uit het Officie van Sacramentsdag,
toegeschreven aan de H. Thomas van Aquino.

Voor de inleiding werden enkele passages ontleend aan J. Hermans, De liturgie van de Eucharistie. Inleiding tot het nieuwe Missaal. Studia Rodensia 1.Brugge-Nijmegen 1979, p. 400-401.