Het Laatste Avondmaal. Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór
529)
I n l e i d i n
g
Tegelijk met de decembermaand begint dit jaar de
Advent, de opening van een nieuw kerkelijk jaar. Moge het afgelopen jaar U
zegen hebben gebracht en dichter bij God.
Na de bespreking in vorige jaren van het Collectegebed en de Oratio super
munera (het Gebed over de gaven) bespreek ik nu de tekst van de Oratio post
Communionem (het Gebed na de Communie). Om de week wordt een bijdrage geplaatst
zodat het project in twee jaar voltooid zou moeten zijn, als het God belieft.
“In het Gebed na de Communie bidt de priester om de vruchten van het
mysterie dat gevierd werd. De gelovigen maken zich dit gebed eigen door de
acclamatie Amen.” (Inl. Rom. Missaal 1975, 56k)
Het Gebed na de Communie vormt de samenvatting en het besluit van de gehele
Eucharistieviering, zoals de Collecta dat was van de openingsriten en het Gebed
over de offergaven het samenvattende besluit van de ritus van de bereiding van
de gaven.
Inhoudelijk is het allereerst een dankgebed voor de aanwezigheid van
Christus in de ontvangen gaven waarbij het dankelement meestal uitloopt op een
smeekbede om voortduring van de genade-effecten in het verdere leven en om
deelachtigheid aan het hemelse leven, waarop de Eucharistie anticipeert en deze
in een eschatologisch perspectief plaatst.
De gevraagde effecten hebben derhalve betrekking op het persoonlijke leven van
de gelovigen (heiliging, genezing, zuivering, kracht, verlangen naar de hemel
enz.) alsook op het leven van de Kerk (eenheid, liefde, getuigenis enz.)
Afhankelijk van de tijd van het jaar worden deze effecten vanuit verschillende
gezichtshoeken belicht.
Een snelle blik op de Postcommunio van deze 1e Adventszondag roept de pericope Kol 3, 1-2 in herinnering: “Als ge dan met Christus ten
leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de
rechterhand van God. Zint op het hemelse, niet op het aardse”. Wanneer de
priester de Postcommunio bidt, is de
Eucharistische Christus aanwezig in U. De woontent van de Werkelijke
Tegenwoordigheid (Realis Presentia) van
Christus (tabernakel) bent U nu evenzeer in eigen persoon als het tabernakel in
de kerk.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Prosint nobis, quaesumus, Domine, frequentata mysteria,
quibus nos, inter prætereuntia ambulantes,
iam nunc instituis amare caelestia et inhærere mansuris.
quibus nos, inter prætereuntia ambulantes,
iam nunc instituis amare caelestia et inhærere mansuris.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, wij bidden
U dat de Eucharistie die wij hebben gevierd ons ten goede mag komen. Maak ons
in dit vergankelijk bestaan
gevoelig voor
het geestelijke en bedacht op datgene wat blijft.
Werkvertaling
Moge de viering
van dit Heilig Sacrament ons tot voordeel strekken,
waardoor U ons,
die leven temidden van het voorbijgaande,
reeds nu onderricht
het hemelse lief te hebben en ons te hechten aan het blijvende.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d
e n t en
Het Gebed na de
Communie van vandaag is een nieuwe compositie in de Novus Ordo (Missale Romanum [MR] 1970, MR 1975 en MR 2002), en is
geworteld in twee oraties in het oude Sacramentarium
Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV, 2e helft 6e eeuw, ed. Mohlberg
1956), vgl. Le 1053 en Le 173.
De oratie leent
zich uitstekend om te worden gezongen, zoals het ook hoort! Het drievoudig gebruik
van de letter – t in frequentata mysteria
bewerkt een sterk staccato-effect dat in balans blijft door de assonantie
(klinkerrijm) van de a-klanken. De frase inter
prætereuntia ambulantes, heeft een prachtige melodische cursus (beloop) ,
alsook de slotcadens inhærere mansuris, waarin
de kenner direct de oratietaal zal herkennen.
In de Romeinse
liturgie heeft de Oratio post Communionem steeds een strakke opbouw en een compactheid
van uitdrukking. Met de Collecta en de Oratio super munera behoort de Oratio
post Communionem tot de vaste elementen van de Romeinse sacramentaria
(Verzamelingen van gebeden bestemd voor de H. Mis).
S t r u c t u u r a n a l y s e e
n s t i j l f i g u r e n
1.Prosint nobis, quaesumus, Domine, frequentata mysteria,
2a.quibus nos, 3. inter prætereuntia ambulantes,
2b.iam nunc instituis amare caelestia et inhærere mansuris.
2a.quibus nos, 3. inter prætereuntia ambulantes,
2b.iam nunc instituis amare caelestia et inhærere mansuris.
De oratie bestaat uit één enkele zin,
gevormd door de hoofdzin Prosint . . . mysteria (1), een afhankelijke bijzin
quibus . . . mansuris (2a-2b) waarin de
tussenzin inter . . . ambulantes (3) is opgesloten.
Ad 1
Prosint: praedicaat in de coniunctivusvorm præsentis
indicativi, 3e persoon meervoud
met “frequentata mysteria” als subject.
Nobis, bijwoordelijke bepaling in de dativus commodi
(van voordeel)
Quæsumus: tussenzin, bestaande uit een enkel prædicaat
Domine: aanspreekvorm van God in de vocativusvorm.
Ad 2a-2b
Relatieve bijzin met het betrekkelijk voornaamwoord
quibus in de ablativusvorm pluralis refererend aan het antecedent frequentata
mysteria, te vertalen als “waardoor, waarmee”.
Instítuis . . . amare . . . inhærere, praedicaatsgroep
met het koppelwerkwoord instituis, 2e persoon praesentis indicativi
van het verbum institúere, 3e conjugatie, gevolgd door twee
infinitivusvormen.
Iam, nunc: bijwoordelijke bepalingen van tijd.
Cælestia: lett. de hemelse dingen, het hemelse =
object van de infinitivusvorm amare en
staat in de accusativus pluralis van het adiectivum cæleste, - is, n., hier
zelfstandig gebruikt.
Mansuris: lett. de dingen die zullen blijven, het
blijvende = object van de infinitivusvorm. inhærere in de dativus pluralis van het
zelfstandig gebruikte participium
futurum activi. Het verbum inhaerere komt zowel voor met het praepositum ad met
de accusativus of alleeen met de dativus, zonder voorzetsel.
Ad 3
Inter prætereuntia ambulantes: tussenzin, bijwoordelijke bepaling die
het object nos (2a) nader illustreert.
S t i j l f i g u r e n
Frequentata mysteria met alliteratie (-tata) en
assonantie (zie hiervoor)
Dominante aanwezigheid van de –i en –a klanken
Ambulantes: metafoor (vergelijking met alleen het
beeld)
Antithese van ambulantes en inhærere, prætereuntia en
mansuris, prætereuntia en cælestia
V o c a b u l a
r i u m
Prosint – De grammatica’s helpen ons te zien dat prosint de 3e person meervoud
præsentis activi is in de coniunctivus van het verbum prosum, profui,
prodesse, “nuttig -, voordelig zijn, van nut zijn, goed doen, ten geode
komen, weldoen, helpen”. In sommige Romeinse sacristieën is het na de H. Mis gebruik
dat misdienaars, acolieten en gewijde bedienaren in een rij wachten totdat de
celebrant binnenkomt en buigt voor het kruis. Als hij zijn bonnet heeft
afgenomen en een buiging maakt naar het kruis zeggen allen “Prosit!” dat
betekent, “Moge hetgeen U zojuist hebt gedaan U tot voordeel strekken!” De
celebrant antwoordt “Vobis quoque!” (enkelvoud “Tibi quoque!”), “En
U ook!”.
In Nederland en
Duitsland wordt een heildronk (of toast) onder andere uitgebracht met de
woorden “Proost!” of “Prosit!”
Quæsumus – behoort tot
de verba defectiva (onvolledige werkwoorden waarvan slechts enkele vormen
voorkomen, zoals aio, ais, ait, aiunt, ik zeg, jij zegt, hij/zij zegt, zij
zeggen. Quæsumus heeft grammaticaal nog naast zich quæso, ik smeek / vraag, beide
zijn alleenstaande vormen, die dikwijls in de oraties voorkomen, zelden echter
aan het begin van de zin. Het tussenwerpsel quæsumus dat in een aantal gevallen
het ritmische verloop van de oratie ondersteunt, heeft daarnaast dikwijls een verzachtende
functie ten opzichte van de imperativusvorm aan het begin van de Romeinse
oraties – zoals de oratio Super Munera Suscipe,
quæsumus … van deze zelfde zondag laat zien, maar onderstreept in de oratie
van vandaag de coniunctivusvorm prosint
die een biddende wens uitdrukt.
Frequento betekent 1. dikwijls bezoeken 2. in grote getale samenkomen
3. bijwonen, vieren 4. Herhalen 5. fequenteren. Frequentare is hier
gelijkwaardig aan celebrare en heeft
ook betekenissen als dikwijls celebreren/vieren, of eenvoudig celebreren, of
ook deelnemen aan een celebratie of een openbaar festival: cf frequentare
mysteria (Gelasianum I, 25, 170), dikwijls de mysteries / sacramenten
vieren. Zie A. Blaise, Le Vocabulaire
Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revu par Dom Antoine Dumas
O.S.B.. Brepols, Turnhout 1966, 119-120, § 4.
Ambulare -
1. wandelen, reizen 2. een levenswandel leiden, leven. Vgl. de “Nederlandse” afleidingen,
ambulance, ambulant.
Institúere, instítui, institútus (3e conjugatie), heeft vele betekenissen: 1.
plaatsen in of op 2. oprichten, aanleggen, instellen 3. ondernemen, aanvangen
4. aanstellen, invoeren 5. inrichten, regelen 6.onderrichten, onderwijzen,
vormen. Het Nederlands kent woorden die van dit werkwoord zijn afgeleid,
bijvoorbeeld instituut, institutie, institutionalisering.
Praetereuntia, participium
præsens activi in het meervoud van het verbum praeter-eo, -ivi en ii, itum, (præterire) met betekenissen als voorbijgaan, passeren,overslaan, ontgaan,
niet opletten, overtreffen, ondergaan,
overtreden. Het participium passivum præteritum: waar men (aan) voorbij gegaan
is, en van de tijd gezegd: verlopen,
verstreken, vervlogen. Vgl. diebus decem præteritis (Cicero), na verloop van
tien dagen. Het adiectief gebruikt participium passivum præteritus, a, - um
betekent verleden, vervlogen; het substantivum præteritum, - I, het verleden,
dat wat voorbij is. Præterire modum: de maat overschrijden (Ovidius).
Mansuris - een vorm van het participium futurum activi in
de dativus meervoud van maneo, mansi,
mansus: blijven, verblijven, blijven staan, blijven duren, volharden,
volhouden. Hier dus: “de dingen die blijvend zullen zijn”.
C o m m e n t a
a r
De oratie begint
met de algemene bede dat de Eucharistieviering ons ten goede mag komen. Daar
blijft het niet bij want in de relatieve zin die bij het concept ‘mysteria’
hoort wordt gezegd waarin het gevraagde bestaat: het mysterie / het sacrament
van de H. Eucharistie zou ons moeten opvoeden/vormen tot de liefde voor het
hemelse en om dat wat blijvend is, aan te hangen. Deze gedachte komt veelvuldig
voor in de liturgie; vergelijk bijvoorbeeld de Postcommunio van de 2e zondag
van de Advent waarin de frase doceas nos
terrena sapienter perpendere et
cælestestibus inhærere, leer ons het aardse wijs af te wegen en het hemelse
aan te hangen, inhoudelijk identiek is aan het idee ‘voorbijgaand en blijvend’.
De gedachte berust op de idee het aardse
of vergankelijke gering en het hemelse of onvergankelijke hoog te schatten.
Zo staat dan ook
in de onderhavige oratie het contrast centraal, wanneer het gebed de
situatie van de biddende kenschetst als een wandelen temidden van vergankelijkheid.
De oratie richt zich op het “hemelse” en “het onvergankelijke”.
De
oorspronkelijke tekst van deze oratie presenteert ons enkele antieke motieven.
Het onvergankelijke of onveranderlijke en het verlangen ernaar heeft altijd het
denken van de mensen, religieus als zij waren, beheerst. Het onvergankelijke is
voor hem de hemel, meer exact het hemelgewelf met de vaste sterren. De religieuze
mens lijdt onder de veranderlijkheid van zijn wereld, maar het mysterie belooft hem een zielereis naar de hemel. De weg
is lastig, maar tenslotte arriveert hij daar waar geen verandering of
sterfelijkheid meer is.
De biddende
gekerstende mens, die Gods majesteit toezingt als de Conditor alme siderum /
milde Schepper van de sterren, kon deze zielereis door de kosmos achter zich
laten; het wandelen door de ‘prætereuntia’, het vergankelijke, en het verlangen
naar het hemelse en blijvende, gelden niettemin ook hem.
In vroeger
tijden was voor veel mensen duidelijk dat het leven na de dood belangrijker is
dan dat voor de dood. Bach begreep dat heel goed: “Welt, ich bleibe nicht mehr
hier,
Hab ich doch
kein Teil an dir, Hier muss ich das Elend bauen, Aber dort, dort werd ich
schauen” (vertaling: Wereld, ik blijf niet meer hier, ik heb toch aan jou geen
deel.Hier moet ik het met ellende doen, maar daar, daar zal ik aanschouwen, BWV
82).
In de loop der
tijden ondergaat ook het levensgevoel veranderingen. De H. Schrift is duidelijk
wat de gelovige levenshouding zou moeten zijn: “Zij die met het aardse omgaan,
moeten er niet in opgaan”, “We zijn in de wereld maar niet van de wereld”. De
verwijzing naar het leven op aarde wordt ook
wel “Diesseits” (hier) genoemd, en die naar het hemelse “Jenseits”
(ginder, daar). Diesseits is het leven aan deze zijde van het graf. Het is
gericht op het aardse, op de dingen van het hier en nu, op de zorg voor het
bestaan. Het hier heeft ook een negatieve, verkeerde kant: opgaan in de dingen
van deze wereld. Door zorg en tegenslag in tijdelijke zaken, maar ook door
weelde en overvloed, kan een mens het hemelse, de andere kant, de gerichtheid
op het eeuwige - al dan niet tijdelijk - vergeten. Jenseits is het leven aan de andere kant van
het graf; de geestelijke gerichtheid op
het toekomende leven waar wij zullen zijn bij Onze Lieve Heer. Jenseits verwijst
naar een leven dat verwachtingsvol uitziet naar het nieuwe Jeruzalem, waar alle
leed geleden is.
Een mens kan
genieten van de schoonheid van de natuur, muziek, of een goed boek. Ook kunnen
we genieten van ons werk, de vakantie en andere ontspanning, tijd, van de
contacten met andere mensen (huwelijk, vrienden, ouders, kinderen). Je mag ook genieten van wat je hebt, als je
maar niet denkt dat je bent wat je hebt. Het genot voor de dood is op zichzelf
niet verkeerd! Duidelijk moge echter zijn, dat het heden voorbij gaat; niets
van het tijdelijke blijft.
De oratie beschrijft
dit spanningsveld: de bidder wordt voorgesteld als een mens die verlost wil
worden uit het vergankelijke, maar voorlopig nog temidden van het voorbijgaande
moet blijven leven. Vervolgens spreekt de oratie over een soort opvoeding tot
het eeuwige doel door middel van de H. Eucharistie, een opvoeding/vorming tot
de liefde voor het hemelse en het aanhangen van het blijvende. Inderdaad kan
men in de viering van het Eucharistische Sacrament, zeker als men het frequentata mysteria als een veelvuldige
viering interpeteert, als een richtinggevende vorming tot het eeuwige in de zin
van de oratie beschouwen. De oratie zegt derhalve dat de mens die op aarde
temidden van een vergankelijke wereld moet leven, naar het hemelse en blijvende verlangt en
ondertussen tot die hoge, eeuwige bestemming wordt gevormd, niet tot het
vergankelijke moet vervallen maar het eeuwige moet beminnen en daaraan vasthouden.
Het ligt in het
wezen van de H. Eucharistie besloten, dat zij is gericht op de wederkomst van
Christus: “Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de
dood van de Heer, totdat Hij wederkomt” (1 Kor 11, 26). Daar zij Christus’
kruisoffer en kruisdood tegenwoordig stelt loopt zij uit op de overgave van
Christus en zijn rijk aan de Vader (vgl. 1 Kor 15, 24.28) en het bruiloftsmaal
van het Lam (Apoc 19, 9).
De adventsliturgie
omvat alle wegen waarlangs de Heer naar ons toe komt: zijn komst in Bethlehem en op het einde der
tijden, zijn komst in actuele genade, zijn komst in de woorden van de H.
Schrift. Hij komt in de H. Communie. Hij komt tot ons in de persoon van de behoeftige.
Hij komt bij de woorden van de priester:
Dit is mijn Lichaam, dit is mijn
Bloed, . dat voor u en alle mensen wordt vergoten tot vergeving van de zonden.
L i t u r g i s
c h e r f g o e d
O sacrum convivium!
in quo Christus sumitur:
recolitur memoria passionis eius:
mens impletur gratia:
et futuræ gloriæ nobis pignus datur.
Alleluia.
O heilig gastmaal
waarin Christus wordt genuttigd;
de gedachtenis van zijn lijden wordt gevierd;
de ziel met genade wordt gevuld,
en ons het onderpand voor de toekomstige
heerlijkheid wordt gegeven.
waarin Christus wordt genuttigd;
de gedachtenis van zijn lijden wordt gevierd;
de ziel met genade wordt gevuld,
en ons het onderpand voor de toekomstige
heerlijkheid wordt gegeven.
Alleluia.
Antifoon bij het Magnificat van de IIe Vespers uit het Officie van
Sacramentsdag,
toegeschreven aan de H. Thomas van Aquino.
Voor de inleiding werden enkele passages ontleend aan J. Hermans, De liturgie van de Eucharistie. Inleiding
tot het nieuwe Missaal. Studia Rodensia 1.Brugge-Nijmegen 1979, p. 400-401.