Lectio
altera
E Lítteris pastorálibus sancti Cároli
Borroméo epíscopi
(Acta Ecclesiæ Mediolanensis, t.2, Lugduni, 1683, 916-917)
De Adventus tempore
Ecce, dilectíssimi, tempus illud ádeo celebrátum, et sollémne
tempus, ut ait Spíritus Sanctus, acceptábile, dies salútis, pacis et
reconciliatiónis, tempus quod, ut tot olim votis et suspíriis eníxius ab
antíquis patriárchis et prophétis ardentíssime concupítum, cum effúsa lætítia a
iusto Simeóne tandem visum, et semper ab Ecclésia sollémniter ádeo celebrátum,
sic a nobis debet pia mente, láudibus, et grátiis ætérno Patri, pro exhíbita in
hoc mystério misericórdia, in perpétuum habéndis péragi; hoc nempe Unigéniti
sui advéntu ex imménso in nos peccatóres amóre illum misit, qui a dǽmonis
tyránnide et império nos vindicáret, ad cælum invitáret, in cæléstia penetrália
nos introdúceret, veritátem ipsam nobis exhibéret, in morum rectitúdine nos
institúeret, virtútum sémina communicáret, grátiæ suæ thesáuris locupletáret,
nos dénique in fílio suos et vitæ ætérnæ herédes ascísceret.
Hoc équidem mystérium dum
ánnuum ab Ecclésia recólitur, monémur ut tantæ caritátis nobis exhíbitæ memória
in perpétuum renovétur; nos item édocet Christi advéntum non iis modo qui Salvatóris illíus ævo vivébant
profuísse, sed eius virtútem nobis ómnibus adhuc communicándam, si sanctæ fídei
et sacramentórum ópera grátiam, quam nobis ille proméruit, excípere et iuxta
eam vitæ nostræ mores sub eius obœdiéntia dirígere velímus.
A
nobis adhuc éxpetit Ecclésia, ut intellegámus quod, ut semel in carne venit in
mundum, sic subláto ex parte nostra óbice, quálibet hora et moménto ad nos
íterum veníre parátus sit, nostris in ánimis cum gratiárum abundántia
spiritáliter habitatúrus.
Hinc
Ecclésia, ut mater piíssima salutísque nostræ studiosíssima, ex témporis huius
occasióne hymnis, cánticis aliísque Spíritus Sancti vócibus ritibúsque nos
édocet, quo pacto tantum benefícium grato ánimo excipiámus, eiúsque fructu
ditémur, et ídeo ad Christi Dómini advéntum mens nostra non minóri apparátu, ac
si adhuc ventúrus esset in mundum, disponátur; nec divérso ab eo tam verbis
quam exémplis véteris Testaménti, patres, eos ut imitémur, nos edocuérunt.
De Adventstijd
Hier is nu, zeer geliefden, die zo gevierde
en plechtige tijd aangebroken, zoals de Heilige Geest zegt: die aangename tijd,
dag van heil, vrede en verzoening. Zoals naar deze tijd vroeger met aandrang
onder zuchten en gebeden door de oude patriarchen en profeten allervurigst werd
verlangd, naar welke met een bovenmatige vreugde door de rechtvaardige Simeon werd
uitgezien en altijd door de Kerk zo plechtig werd gevierd – zo moet die tijd nu
in een vrome geest, met lof en dank aan de eeuwige Vader, voor altijd worden
gevierd voor zijn betoonde barmhartigheid in dit mysterie; want gedreven door
zijn onmetelijke liefde tot ons, zondaars, heeft Hij door deze komst van zijn Eniggeborene
Hèm gezonden die ons zou opeisen uit de tyrannie en de heerschappij van de
satan, die ons zou uitnodigen tot de hemel en ons in het hemelheiligdom zou
binnenleiden, die ons de waarheid zélf
zou openbaren, ons op de weg van de deugd zou plaatsen, ons het zaad van de
deugden zou schenken, ons met de met de schatten van zijn genade zou verrijken
en die ons tenslotte als zijn kinderen en erfgenamen zou maken van het eeuwig
leven.
Terwijl nu ieder jaar dit mysterie door de
Kerk wordt herdacht, worden wij ertoe
aangemaand de gedachtenis aan een zo
grote liefde, ons bewezen, voor altijd
te hernieuwen; het mysterie leert ons ook, dat Christus’ komst niet alleen voor
degenen van nut was, die in de tijd van de Verlosser leefden, maar dat de
kracht ervan ons allen nú kan worden meegedeeld, als wij door het heilig geloof
en de sacramenten de genade, die Hij voor ons heeft verdiend, willen ontvangen
en volgens die genade onze levenswijze willen inrichten volgens de gehoorzaamheid
aan haar.
Van ons verlangt de Kerk verder: in te
zien, dat, zoals Hij eenmaal in het vlees in de wereld is verschenen, Hij ook
aldus elk uur en elk moment bereid is
opnieuw tot ons te komen, als wij van onze kant het beletsel daartoe wegnemen,
en dat Hij met een overvloed van genaden op geestelijke wijze in onze zielen
zal komen wonen.
Vandaar dat de
Kerk, als een allerliefdevolste moeder en ten hoogste bedacht op ons heil, bij
gelegenheid van deze tijd met hymnen, gezangen en andere woorden van de Heilige
Geest en met ceremonieën ons onderricht, hoe wij zulk een weldaad met een
dankbaar hart kunnen ontvangen, met de vrucht ervan verrijkt kunnen worden, en
onze geest aldus niet minder bereid wordt gemaakt tot de komst van Christus, de
Heer, dan wanneer hij nog op aarde moest komen; en niet anders hebben de Vader
in het Oude Testament zowel door hun woord als door hun voorbeeld ons geleerd
hen na te volgen.