Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex
Collatiónibus sancti Thomæ de Aquíno presbýteri
(Coll.
super Credo in Deum: Opuscula theologica 2, Taurini 1954, pp. 216-217)
In vita ætérna
primum est quod homo coniúngitur Deo. Nam ipse Deus est præmium et finis ómnium
labórum nostrórum: Ego protéctor tuus sum, et merces tua magna nimis. Consístit autem
hæc coniúnctio in perfécta visióne: Vidémus nunc per spéculum in ænígmate;
tunc autem fácie ad fáciem.
Item consístit in
ómnium beatórum iucúnda societáte, quæ socíetas erit máxime delectábilis, quia
quílibet habébit ómnia bona cum ómnibus beátis. Nam quílibet díliget álium
sicut seípsum, et ídeo gaudébit de bono alteríus sicut de suo. Quo fit ut
tantum augeátur lætítia et gáudium uníus, quantum est gáudium ómnium.
Tweede lezing
Uit de ‘Collationes’ van de H.
Thomas van Aquino, priester
(Coll.
super Credo in Deum: Opuscula theologica 2, Taurini 1954, pp. 216-217)
Ik zal verzadigd worden wanneer uw glorie verschijnt
Heel
passend wordt bij het eind van al onze verlangens, namelijk het eeuwig leven,
als slot van de geloofspunten in het Symbolum
gegeven, wanneer gezegd wordt: (ik geloof) ‘in het eeuwig leven. Amen’.
In
het eeuwig leven ligt op de eerste plaats opgesloten, dat de mens met God
verenigd wordt. Want God zelf is de beloning en het einddoel van al onze
werken: Ik ben u tot beschermer;
overgroot zal uw loon zijn. Maar die vereniging bestaat in het volmaakt
aanschouwen: Thans zien wij in een
spiegel, onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht
Ook
bestaat het eeuwig leven in de hoogste lof, zoals de Profeet zegt: Men zal er vreugde en blijdschap in vinden,
dankzegging en lofgezang.
Het
bestaat ook in de volmaakte bevrediging van onze verlangens, want daar zal
iedere zalige nog meer bezitten dan hij heeft verlangd en gehoopt. Dat is ook
de reden, waarom niemand in dit leven zijn verlangens volledig kan bevredigen
en ook nooit enig schepsel het verlangen van de mens kan verzadigen. Want God
alleen kan verzadigen en overtreft alles tot in het oneindige. Vandaar dat er
voor ons nergens rust is dan in God, zoals Augustinus zegt: Gij
hebt ons, Heer, voor U gemakt, en ons hart is onrustig totdat het rust in U.
En
omdat de heiligen in het vaderland God volmaakt zullen bezitten, is het
duidelijk dat daar hun verlangens verzadigd worden en de glorie daar nog
bovenuit gaat. En zo zegt de Heer: Ga
binnen in de vreugde van uw Heer. En Augustinus zegt: Niet heel de vreugde zal binnengaan in de verheugden, maar alle
verheugden zullen binnengaan in de vreugde. Ik zal verzadigd worden, wanneer uw
glorie verschijnt; en wederom: Die al
uw verlangens bevredigt.
Want
al wat begerenswaardig is, is daar geheel in overvloedige mate. Als er
genoegens worden begeerd, dáár zal het hoogste en volmaakste genoegen zijn,
want over dat hoogste goed, namelijk God, wordt gezegd: Aan uw rechterhand overvloedige vreugden voor eeuwig.
Ook
bestaat het in het aangename gezelschap van alle zaligen, want dit gezelschap
zal het meest begerenswaardig zijn, omdat ieder met alle heiligen al het goede
zal bezitten. Want iedereen zal de ander beminnen als zichzelf, en zo zal men
zich over het geluk van de ander verheugen als over zijn eigen geluk. Zo zal
het ook geschieden, dat de blijdschap en de vreugde van ieder afzonderlijk
zoveel groter wordt als de vreugde is van allen.