De verjaardag van de inwijding van de door keizer Constantijn gebouwde Lateraanse basiliek wordt sedert de 12e eeuw op deze dag gevierd. Deze herdenking was aanvankelijk beperkt tot de stad Rome; later werd zij - ter ere van de basiliek die ‘moeder en hoofd van alle kerken in Rome en in de gehele wereld’ wordt genoemd - over alle kerken van de Romeinse ritus uitgebreid, als een teken van liefdevolle verbondenheid met de Stoel van Petrus waarop diegene zetelt die - naar het woord van de heilige Ignatius van Antiochië - het hoofd is van de gehele liefdesgemeenschap.
Lectio altera Lezingendienst
Uit een preek van de heilige Caesarius, bisschop van Arles († 542)
Allen zijn wij door het doopsel tempel van God geworden.
Dierbare broeders en zusters, door de goedheid van Christus vieren wij vandaag met gejuich en vreugde de dag van de inwijding van deze tempel, ofschoon wijzelf Gods ware en levende tempel moeten zijn. Toch vieren de christenvolken deze feestdag van onze moederkerk terecht zo trouw, omdat zij inzien dat zij in de kerk geestelijk herboren zijn: wij die door de eerste geboorte een voorwerp van Gods toorn waren, hebben het door de tweede geboorte verdiend een voorwerp van zijn barmhartigheid te worden. De eerste geboorte bracht ons immers voort om te sterven, de tweede riep ons opnieuw ten leven.
Dierbaren, vóór het doopsel waren wij allen een heiligdom van de duivel, na het doopsel mogen wij een tempel van Christus zijn. Als wij over het heil van onze ziel dieper nadenken, dan zien wij dat wij een werkelijke, levende tempel van God zijn. God woont niet alleen in wat door mensenhand gemaakt is (vgl. Hand. 7, 48) en evenmin in een huis van hout of steen, maar Hij woont vooral in een ziel die naar Gods beeld gemaakt en door de hand van de kunstenaar zelf geschapen is. Zo heeft immers de heilige apostel Paulus gezegd: ‘De tempel van God is heilig, en die tempel zijt gij’ (1 Kor. 3, 17).
Aangezien nu Christus door zijn komst de duivel uit ons hart verdreven heeft om in ons een tempel voor zich te bereiden, moeten wij met zijn hulp en naar eigen vermogen ons ervoor inspannen dat Hij door onze boze werken geen onrecht lijdt. Immers, wie slecht handelt, doet Christus onrecht. Ik heb al gezegd: voordat Christus ons verloste, waren wij een huis van de duivel. Daarna mogen wij Gods huis zijn: God heeft ons immers tot zijn huis willen maken.
Als wij daarom, dierbaren, de dag van de inwijding van deze tempel van God met vreugde willen vieren, moeten wij de levende tempel van God in ons niet door boze werken vernietigen. Laat mij het als volgt zeggen - en dat kunnen allen begrijpen -: telkens als wij naar de kerk komen, moeten wij ons hart zo voorbereiden als wijzelf de kerk willen aantreffen.
Wilt gij een stralende, schitterende basiliek aantreffen? Goed, maar besmeurt uw hart dan niet met het vuil van de zonden. Als gij wilt dat de basiliek vol licht is, wil God dat ook uw hart niet verduisterd is, maar dat er gebeurt wat de Heer zegt: in ons moet het licht van goede werken schijnen en Hij die in de hemel is, moet verheerlijkt worden. Zoals gij in deze tempel binnentreedt, zo wil God in uw hart binnentreden. Hij heeft zelf immers beloofd: ‘Ik zal onder hen wonen en met hen omgaan’ (2 Kor. 6, 16).