zaterdag 27 november 2021

Overweging bij begin van de Advent - Een wachten dat tegelijk een hopen is in alle nood, geborgen in liefdevol erbarmen.



Een fundamenteel element van de Advent is het wachten, dat tegelijkertijd een hopen is. Daarmee verwijst de Advent naar wat de christelijke tijdsbeleving en de betekenis van de geschiedenis is. 

Jezus heeft dat in verschillende gelijkenissen aanschouwelijk gemaakt: in het verhaal van de knechten die op de terugkeer van hun meester wachten, of er gewoon niet aan denken en zich gedragen alsof zij heer en meester zijn over hetgeen hen is toevertrouwd (Mt 24, 45-51); of met de het verhaal van de bruidsmeisjes die de bruidegom verwachten of juist niet kunnen verwachten (Mt 25, 1-13) en in de gelijkenis van het zaad en de oogst (Mt 13, 18-23).

De mens is in zijn leven iemand die wacht: als kind wil hij volwassen worden, als volwassene wil hij vooruit komen in het leven en slagen; tenslotte verlangt hij naar rust en uiteindelijk komt voor sommige mensen de tijd dat zij ontdekken dat zij te weinig hebben gehoopt….. anderen hopen en geloven in een voltooiing na dit leven.

Maar de mensen in het algemeen zijn altijd blijven hopen op betere tijden, ‘hoop doet leven’; de christenen hopen dat de Heer heel hun leven begeleidt en dat Hij eens al onze tranen en lasten zal verzamelen, zodat alles zijn verklaring en vervulling vindt in Zijn Rijk. Dan bestaat er geen zinloze tijd meer, er is altijd hoop. Vanuit de ouderdom kan men terugkijken, maar de tijd van het rusten is ook de tijd dat een uitwendige schijnbare nutteloosheid in hoge mate een groeien naar God kan worden.

Nu nog zien we vol hoop en vastberadenheid naar die toekomst van eeuwig geluk uit, de deur die Christus voor ons heeft geopend: ooit zullen wij er binnengaan en wonen wanneer Hij komt in heerlijkheid voorgoed. Dat is de Wederkomst van Christus in goddelijke majesteit.

Hij zelf ontsteekt in ons de vreugde en de kracht om toe te leven naar de dag van zijn Geboorte. Laat Hij ons vinden, waakzaam, biddend, vol van dat geheim. Dat is eerste komst van Christus bij zijn Menswording, zijn komst binnen onze geschiedenis. 

Zo verwoorden de twee prefaties van de Advent het verlangen naar de komst van Jezus. 

Veel directer echter is Jezus wanneer we de eerste woorden van Hem in het nieuwe liturgische jaar horen: ‘Wees op uw hoede, wees waakzaam, want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is.’ En als er iets is dat we de voorbije maanden dag na dag gehoord hebben, is het wel dat we op onze hoede, dat we dus waakzaam moeten zijn, want we weten niet wanneer het coronavirus daar is. Maar ook zonder dat virus zijn het woorden die we heel dikwijls horen, en die we in al hun varianten wellicht ook dikwijls zelf gebruiken. Varianten als ‘let op’, ‘pas op’, ‘wees voorzichtig.’ ‘Let op als je de straat oversteekt of de trappen afgaat’. ‘Let op wat je zegt, dat je niemand kwetst.’ ‘Weest voorzichtig met de glazen en de borden, zodat niets wordt gebroken’. 

De Advent is niet een heilig spel van de liturgie, aan de hand waarvan in de teksten van de H. Mis en het Goddelijk Officie de heilsgeschiedenis voor ons opnieuw aanschouwelijk wordt gemaakt, opdat wij het heil nu met vreugde kunnen beleven. De Advent is niet enkel ‘her-innering’ van het verleden, maar Advent is ons leven nú, onze werkelijkheid. De Kerk wijst ons ook op de waarheid van de betekenis van ons christelijk bestaan.

De Adventstijd maakt ons hiervan telkens aan het begin van een nieuw kerkelijk jaar levendig bewust. De teksten nodigen ons uit en doen ons beseffen dat onze zonden en tekorten niet te maken hebben met een toestand van niet-verlost zijn, die ooit boven de wereld hing of nog hangt, maar met onszelf alles te maken hebben en ook binnen de Kerk een feit zijn. Tot ons christen-zijn behoort ook dat we los komen van onze duistere aanvechtingen en God ons leven klaar en volledig open voorleggen. Juist Hem mogen we moeten wij de lasten van ons leven eerlijk en waarachtig toevertrouwen. Advent betekent met God spreken zoals Job het heeft gedaan, ook wanneer we als Job geen antwoorden hebben en alleen maar overblijft God het antwoord te laten en Hem te zeggen hoe we dikwijls zonder antwoord in onze duisternis staan.

Geven we daarom metterdaad gehoor aan de woorden van de H. Paulus in de korte lezing van de Lauden van de 1e Adventszondag: “Abiciamus ergo opera tenebrarum et induamur arma lucis” (Rom 13, 12b) - Leggen we dus de werken van de duisternis af en bekleden we ons met de wapenrusting van het licht.

Vandaag zingen we in de Getijden gedeelten van de sequens Dies iræ. De Jongste Dag wordt geanticipeerd tegen een grootse achtergrond van een wereldbrand. Het is een ernstige bezinning op het einde van de wereld zoals die zich nu manifesteert, maar ook op het einde van ons eigen leven. Jezus wordt aangeroepen als Fons pietatis (Bron van medelijden) en Iesu pie (Goede Jezus), die de zondares en de goede moordenaar heeft vergeven. Er is redding en hoop.

Vanuit het besef dat Christus, weliswaar tegen een kostbare prijs, de dood voorgoed heeft overwonnen kunnen we straks het Paasofficie zingen, als sluiting van de voortgezette Paastijd, om vervolgens opnieuw wachtend, wakend, biddend en werkend uit te zien naar de drie komsten van Christus: met Kerstmis als herdenking van zijn komst in de geschiedenis van de mensen, zijn komst op het einde der tijden en zijn komst in genade bij het ontvangen van de H. Communie. Veni, Domine, noli tardare, Kom, Heer, wacht niet langer.

De Advent leert ons dat alle nood naar ziel en lichaam geborgen is in een liefdevol erbarmen, gevangen en overtroffen is door de vergevende en reddende genade van onze Verlosser.
Als men dit zo beleeft kan men terecht spreken van een zalig Kerstfeest en blije Kersttijd.