zaterdag 27 november 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” Eerste zondag van de Advent


Afb.: Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Geef dat de eredienst die wij in dit leven mogen vieren ons brengt tot het geluk van de eeuwige verlossing.

In l e i d i n g
Met de Advent begint een nieuw liturgisch jaar. Elk jaar opnieuw presenteert en beleeft de H. Kerk in de liturgie de geschiedenis van onze verlossing en de mysteries van het leven, de dood, de verrijzenis en de wederkomst van de Heer.
Ten opzichte van het vorig jaar heeft ons leven steeds opnieuw grote of kleinere veranderingen ondergaan en zo staan wij steeds opnieuw op een andere en nieuwe manier tegenover de onveranderlijke mysteries van het geloof. Het liturgisch jaar geeft ons een cyclus en daarmee structuur en achtergrond om steeds opnieuw alle geheimen van ons geloof te overwegen waarvan wij weten dat we die bij leven nooit geheel zullen doorgronden maar waarvan de herhalende overweging ons wel dichter bij God kan brengen.
Het is Jezus Christus zelf die ons door middel van de inhoud van de gebeden van de H.Mis opvoedt en vormt zodat wij op onze beurt de wereld rondom ons vorm kunnen geven.
Hoe belangrijk is het voor ons te weten hoe de Kerk werkelijk bidt en hoe wij als lidmaten van de Kerk ieder verondersteld worden dat ook te doen?
Gelovige katholieken hebben de behoefte met de Kerk en door middel van haar te bidden en aldus door haar te worden gevormd.
De officiële taal van de Romeinse en Westerse liturgie is het Latijn, ofschoon de volkstaal tegenwoordig bijna compleet overheerst op plaatsen waar de post-conciliaire liturgie wordt gepractiseerd. Onze priorij houdt zich aan de vernieuwde, postconciliaire liturgie en bidt de getijden geheel in het Latijn. Wie met ons wil komen meebidden is welkom: het horarium staat op onze website (http://www.priorijthabor.nl/horarium).
Vanaf deze zondag zullen we na de reeks Collectagebeden in 2015-2016 de Oratio super munera – het Gebed over de Gaven (Oratio super oblata, Secreta) belichten.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, quæsumus, Domine, munera quæ de tuis offerimus collata beneficiis,
et quod nostræ devotioni concedis effici temporali,
tuæ nobis fiat præmium redemptionis æternæ.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, wij bidden U: aanvaard de gaven die wij U aanbieden uit het goede
dat Gij ons hebt  geschonken.
Geef dat de eredienst die wij in dit leven mogen vieren ons brengt tot het geluk van de eeuwige verlossing.

Werkvertaling
Aanvaard, vragen wij U, Heer, de gaven, die, bijeengebracht uit uw weldaden, wij [U] aanbieden,
en, moge, dat wat U laat geworden voor onze tijdelijke toewijding [toewijding in de tijd, in ons leven]
voor ons het loon worden voor uw eeuwige verlossing [voor de eeuwige toestand van verlossing door U]

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het gebed over de gaven van deze zondag kwam niet voor in het preconciliaire Romeinse Missaal, maar is geput uit het Sacramentarium van Verona,  575, mense Iulii, orationes et preces diurnæ. (Codex: Verona, Kapittelbibliotheek, LXXXV (80) sæc. VI-VII, genoemd Leonianum, samengesteld uit “libelli missæ” (1) afkomstig uit diverse Romeinse periodes.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V. Brepols, Turnhout 1996, p.147,nr. 5823)

(1) De “libelli missæ”, verzamelingen van oorspronkelijk geïmproviseerde liturgische teksten, zijn de voorlopers van de “sacramentaria” die op hun beurt voorafgingen aan de codificatie van liturgische teksten in het Missale Romanum, verordend door het Concilie van Trente [1545-1563]. De libelli fungeerden als geheugensteuntjes bij de voorbereiding van teksten voor de eredienst, maar werden ook tijdens de diensten zelf gebruikt om de gebeden  eruit af te lezen, zoals Gregorius van Tours in De vita Patrum (cap. 16, Patrologia Latina 71, 1075) vermeldt. Libellus is het verkleinwoord voor liber, boek. De libelli bleven lange tijd dienst doen voor privégebruik, met name voor gelezen missen; in de bisdommen circuleerden bovendien diverse libelli met onderlinge tekstverschillen totdat het Romeinse Missaal als uniforme standaardeditie in gebruik werd genomen met de cyclus van het Kerkelijk Jaar, het Eigen van de Heiligen, het Gemeenschappelijke van de Heiligen, de Votiefmissen enz.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, quæsumus, Domine, munera quæ de tuis offerimus collata beneficiis,
2. et quod nostræ devotioni concedis effici temporali,
3. tuæ nobis fiat præmium redemptionis æternæ.

Ad 1.
De openingszin van de oratie bevat op compacte wijze de eerste bede met de imperativusvorm præsentis activi suscipe, aanvaard, neem aan – aan de kop, waardoor de vorm in extra reliëf wordt geplaatst. Quæsumus: een korte tussenzin bestaande uit één enkele werkwoordsvorm,  behorend tot de verba defectiva (onvolledige werkwoorden waarvan slechts enkele vormen voorkomen, zoals aio, ais, ait, aiunt, ik zeg, jij zegt, hij/zij zegt, zij zeggen. Quæsumus heeft grammaticaal nog naast zich quæso, beide zijn alleenstaande vormen, die dikwijls in de oraties voorkomen, zelden echter aan het begin van de zin. Quæsumus heeft hier een verzachtende functie die de gebiedende wijs suscipe wat mildert. Domine, vocativusvorm van Dominus, [o] Heer.  Munera, gaven, giften,geschenken – het lijdend voorwerp of het object van het verbum suscipe in de accusativusvorm meervoud van munus, -eris N. Munera wordt gevolgd door de relativumvorm (betrekkelijk voornaamwoord) : munera quæ…collata, de gaven, die/welke, bijeengebracht -  waarmee een afhankelijke bijzin wordt ingeluid (t/m beneficiis). Collata: participium perfecti passivi onzijdig meervoud, hier bijvoegelijk gebruikt bij munera. De begrippen munera en collata vormen een hyperbaton (uiteenplaatsing). De sterke aanwezigheid van de i–klank valt voorts op: Suscipe, Domine, tuis offerimus beneficiis.  Het gezegde offerimus, wij offeren, staat in de indicativus præsentis activi modus, omdat de handeling (het offeren) een actualiteit is. De tuis beneficiis , uit uw weldaden -  congruerende ablativusvormen gedicteerd door het præpositum de. Tuis beneficiis: opnieuw een hyperbaton van een woordenpaar dat bij elkaar hoort.
Ad 2-3.
Et, verbindingspartikel dat de eerste bede verbindt met de tweede. Het gezegde van het tweede deel van de oratie is fiat, 3e persoon enkelvoud coniunctivus van het verbum fio, factus sum, 1. worden 2. geschieden vanwege het wenskarakter (optativus). (Herinner u: Fiat mihi secundum verbum tuum, mij geschiede naar uw woord).
Het zinsdeel quod [eig.: id quod], een onzijdig reflexivum in de accusativusvorm, object van het verbum concedis met het werkwoordelijk deel van het gezegde effici bij zich tot en met temporali , kan beschouwd worden als het subject van het verbum fiat in regel 3. . Het antecedent van quod is hier niet genoemd, noch anticipeert quod op een verderop genoemd antecedent. Concedis, 2e persoon enkelvoud indicativi activi van concedere, toestaan, toegeven, verlenen; effici, infinitivusvorm van het passivum van het verbum efficio, effeci, effectum: 1. voortbrengen 2. veroorzaken, bewerken 3. maken.  Nostræ devotioni…temporali, voor onze tijdelijke godsvrucht, bijwoordelijke bepaling bestaande uit drie congruerende dativusvormen, meewerkend voorwerp waarvan devotioni…temporali een volgend hyperbaton vormen.
Nobis, voor ons, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (commodi= van voordeel), meewerkend voorwerp. Præmium, -ii N, prijs, beloning, loon, “premie”: naamwoordelijk deel van het gezegde fiat…præmium.
De nominativusvorm præmium wordt nader gepreciseerd door de bijwoordelijke bepaling
tuæ…redemptionis æternæ in drie congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus) te lezen als een genitivus obiectivus: het loon voor. In deze laatste regel zien we voor de vierde maal in deze oratie de een hyperbaton als stijlfiguur.
In regel 2 en 3 van de oratie staan twee antithesen: nostræ (r. 2) tegenover tuæ (r. 3) en  temporali (r. 2) tegenover æternæ (r. 3).

De woordvolgorde in het Latijn van deze oratie is dus op een opmerkelijke wijze geconstrueerd, en dat bewerkt een fraai retorisch effect. Woorden die bij elkaar horen worden gescheiden (hyperbaton) en bepaalde concepten zijn daar tussen in geplaatst. De woordvolgorde maakt duidelijk hoe de concepten met elkaar verband houden. Het Latijn daagt ons uit om bepaalde verschillende ideeën in ons hoofd vast te houden in afwachting van de slotformulering en de conclusie van het gebed, vergelijkbaar met een goochelaar die met veel voorwerpen van verschillende vormen tegelijk in de lucht jongleert en behendig zorgt dat die niet vallen. Dit maakt het vertalen van het Latijn in vlot lopend Nederlands tot een uitdaging!

E n k e l e  t e r m e n
Devotio
In de tijd van de oude Romeinen betekende het begrip devotio - een vorm van een consecratio  -  de rituele toewijding van een vijand, of een toewijding van zichzelf,  aan de goden van de onderwereld, de dii manes. Toen de Romeinen bijvoorbeeld in 295 v. Chr. voor hun leven vochten tegen een coalitie van Galliërs en Samnieten, verrichtte de consul Publius Decius Mus een devotio en reed vervolgens in op de vijand met de toga over zijn hoofd getrokken waarna de vijand hem doodde. Romeinen verkiezen niet te sterven met onbedekt hoofd of blote voeten. U herinnert zich wellicht dat Julius Cæsar alvorens vermoord te worden zich inspande zijn hoofd en voeten te bedekken. De Romeinse pontifex maximus placht te bidden en te offeren met de toga over het hoofd getrokken. Bij een militaire devotio leunde de generaal die het object van de devotio was, in toga op een speer, en herhaalde een gebed dat door de pontifex werd uitgesproken. Met de toga over zijn hoofd, zoals een priester op de wijze van de Gabijnen (oude Italische stam), reed hij vervolgens op de vijanden af. Wanneer deze dit overleefde kwam hij nooit meer in aanmerking een religieuze handeling te verrichten en werd in zijn plaats een groot standbeeld begraven. Een andere vorm van devotio vinden we tijdens de plundering van Rome in 390 voor Chr. toen enkele senatoren, gekleed in hun toga’s, in hun huizen wachtten tot zij door de indringers werden gedood. Een beroemd geval in dit verband was dat van een senator die smeekte zelfmoord te mogen plegen indien keizer Caligula van een ziekte zou genezen. Caligula genas en vroeg nakoming van de devotio, id est in dit geval het toegezegde levensoffer. Dit verhaal is te vinden in de boeken van  de bekende schrijver Robert Graves I Claudius (Ik, Claudius) die ook zijn verfilmd in een serie door de BBC die ook in Nederland is uitgezonden.
Bij elke gelegenheid was de devotio een handeling van zelf-opoffering, ritueel voltrokken, om in eigen persoon de redding van anderen op zich te nemen. Er was een geestelijke toewijding voor een al dan niet tijdelijk effect. Devotio is een begrip dat overladen is met eeuwenlange Romeinse tradities van gebed en offer.
Collata
Het Latijnse word  collata  roept het beeld op van arbeiders die bezig zijn op akkers, in boomgaarden, wijngaarden, bossen en ook steengroeven producten te verzamelen, te oogsten en bijeen te brengen, die het resultaat zijn van hun eigen arbeid én de zegen van God. Collata betekent de dingen die bijeen zijn gebracht, de dingen die verzameld zijn (vgl. Conferre,    fero, tuli, latum, 1. bijeendragen, dragen 2. bijdragen, maar ook ter vergelijking bijeen brengen, om welke reden we de afkorting “cf” gebruiken met de betekenis “vergelijk (met)”.

C o m m e n t a a r
U herinnert zich dat bij de collectegebeden, de eerste reeks van de Romeinse oraties, God wordt aangeroepen  met vermelding van een van zijn karakteristieke eigenschappen, weldaden of heilsdaden, in welk licht vervolgens de bede werd geformuleerd.  In het onderhavige gebed erkennen we God als de Bron van alle weldaden en belijden we dat hetgeen naar het altaar is gebracht van Hem komt. In dit perspectief schept de oratie een contrast tussen het eeuwige en het tijdelijke, dat gebonden is aan de tijd van nu.   In de sfeer van het tijdelijke beantwoordt God onze devotio, en daarmee wordt beoogd, een eeuwige beloning te verwerven, uiteraard alleen als aan de daarvoor geldende eisen wordt voldaan. De Latijnse versie van de oratie plaatst hetgeen wij doen en hetgeen God doet naast elkaar. Wij vragen God hetgeen Hij reeds gaf, van onze kant terug te willen ontvangen en deze gaven vervolgens volledig te veranderen (fiat) tot “beloning van de eeuwige redding” – Hemzelf.
De structuur van de oratie – een complexe vervlechting van begrippen en denkbeelden – wijst op de betekenisinhoud: door middel van ons werk en onze toewijding moeten wij Hem de goede gaven teruggeven die reeds de Zijne waren en die Hij, anticiperend, zal veranderen, zoals alleen Hij dat kan. Christus maakt Zichzelf tot beloning van onze pogingen en inspanningen.

De gaven die de Kerk voor het Eucharistische Offer de Vader gaat aanbieden liggen op het altaar. Brood, wijn en water, de waarneembare “grondstoffen” voor het sacramentele offer en de eucharistische maaltijd worden aangedragen en aangeboden door mensenhanden, maar werden ontvangen uit Gods milde hand, zo bidt de priester bij de bereiding van deze gaven (Ordo Missæ). Het begrip munera in de liturgie omvat in feite alles wat we de Heer aanbieden in de H. Mis: de stoffelijke en geestelijke offergaven: hostias et preces.
Dat deze gaven geschenken van God zijn beklemtoont ook de oratie van deze 1e Adventszondag: het zijn gaven die genomen zijn uit hetgeen God ons heeft geschonken. Met het motief zijn we vertrouwd, vooral uit de formulering in de oude Romeinse Canon “Unde et memores”: “Offerimus præclaræ maiestati tuæ de tuis donis ac datis” – Wij brengen aan Uw verheven  majesteit het volmaakte offer van Uw eigen giften en gaven. Frequent immers komen we dit motief tegen in de schat van de Romeinse oraties en ook vandaag in het postconciliaire missaal.
Hoe dikwijls klinkt de bede: “Neem onze gaven” aan of “Aanvaard genadig, Heer, dit offer van ons”: het is de erkenning dat het genade is wanneer wij brood en wijn mogen aandragen en God deze aanvaardt.
Op de vraag onze gaven te willen aanvaarden  volgt een tweede bede die de actuele viering in de tijd (“devotio nostra temporalis”) overstijgt in een verlangen naar de “redemptio æterna”, de eeuwige verlossing.
Men kan zich afvragen waar de oratie op doelt als zij spreekt van “dat wat”(“quod”), God voor de actuele viering  “effici concedit”. (Het Nederlandse Altaarmissaal vertaalt “de eredienst”).  Heeft zij brood en wijn op het oog, de vruchten van de aarde, waaraan Hij voor de H. Eucharistie wasdom geeft? Wat vooraf gaat aan de door God zelf geschonken offergaven  kan tot deze duiding voeren en dan zou het kunnen betekenen: “Dat wat U voor deze actuele viering laat groeien”. Maar ook zouden Lichaam en Bloed van de Heer bedoeld kunnen zijn, waartoe brood en wijn door God in de consecratie worden veranderd. Dan zou de betekenis zijn: ”Dat wat U – uit brood en wijn – voor deze actuele viering laat worden”. Wat precies is bedoeld, blijft als het ware diffuus. Het zwevende heeft een bepaalde stilistische charme. Het Nederlandse Altaarmissaal heeft deze tweeledigheid niet overgenomen, maar slechts één uitleg – te weten de tweede betekenis: de eredienst - gebezigd. Binnen de tijd staat het “sacrament van verlossing”, het Lichaam en Bloed van de Heer, in het hiernamaals  de tafel van het eeuwige bruiloftsmaal. Hier klinkt de echo van de belofte: “Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt heeft eeuwige leven, en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Jo 6.54). De oratie bidt om datgene, wat de Heer belooft en dat we ook herkennen in de laatste regel van de antifoon O sacrum convivium: “[…] et futuræ gloriæ nobis pignus datur”: “en van de toekomstige heerlijkheid wordt ons het onderpand gegeven” (ad Magnificat van Sacramentsdag).

De context van deze oratie is de volgende:  We staan aan het begin van de Advent, de tijd van voorbereiding op de Komst van de Heer, spiritueel opnieuw beleefd in de tijd, in het hart van de gelovigen en anticiperend op de wederkomst van de Heer op het einde der tijden. De Advent is een tijd van inkeer en boete als voorbereiding op de Komst van Jezus in de kribbe, als pasgeboren Kind en tegelijk Koning: God wordt mens! De Adventstijd is als het ware een drempel die het einde van de wereld verbindt met de wedergeboorte van God op aarde in de nieuwe Adam. In de Advent beleven we hoe de Heer komt met actuele genade, in de woorden van de priester… Hoc est corpus meum… Dit is Mijn Lichaam, in de H. Communie, in de persoon van de naaste en in de behoeftigen. Sint Jan de Doper spoort ons in de Advent aan de paden van de Heer recht te maken, want Hij komt werkelijk. Christus Zelf zal onze paden recht maken op zijn eigen wijze als wij dit niet zelf vooraf hebben gedaan.

Een nieuw liturgisch jaar begint. Laten we bidden dat deze komende tijd van voorbereiding op de Komst van Christus met Kerstmis, ons en onze dierbaren veel materiële en geestelijke zegeningen mag brengen.
(Onder dankzegging deels ontleend aan teksten van father J. Zuhlsdorf (WDTPRS), J. Pascher, Die Orationen des Missale Romanum Papst Paul VI. I. Teil. en anderen.