Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Sermónibus
sancti Augustíni epíscopi
(Sermo
256, 1. 2. 3: PL 38, 1191-1193)
Hic cantémus
Allelúia adhuc sollíciti, ut illic possímus aliquándo cantáre secúri. Quare hic
sollíciti? Non vis ut sim sollícitus, quando lego: Numquid non tentátio est
vita humána super terram? Non vis ut sim sollícitus, quando mihi adhuc
dícitur: Vigiláte et oráte, ne intrétis in tentatiónem? Non vis ut sim
sollícitus, ubi sic abúndat tentátio, ut nobis ipsa præscríbat orátio, quando
dícimus: Dimítte nobis débita nostra, sicut et nos dimíttimus debitóribus
nostris? Cotídie petitóres, cotídie debitóres. Vis ut sim secúrus, ubi
cotídie peto indulgéntiam pro peccátis, adiutórium pro perículis? Cum enim díxero
propter prætérita peccáta: Dimítte nobis débita nostra, sicut et nos
dimíttimus debitóribus nostris, contínuo propter futúra perícula addo et
adiúngo: Ne nos ínferas in tentatiónem. Quómodo est autem pópulus in
bono, quando mecum clamat: Líbera nos a malo? Et tamen, fratres, in isto
adhuc malo cantémus Allelúia Deo bono, qui nos líberat a malo.
Tweede lezing
Uit de Preken van de H.
Augustinus, bisschop
(Sermo 256, 1. 2. 3: PL 38, 1191-1193)
Zingen wij een Alleluia voor de goede God, die ons bevrijd heeft
van het kwaad
Laten
wij hier het Alleluia zingen, nu wij nog vol zorgen zijn, om het een dáár te
kunnen doen, waar wij veilig zijn. Waarom zijn wij vol zorgen? Wilt gij dan,
dat ik niet verontrust ben, wanneer ik lees: Is het mensenleven op aarde dan geen beproeving? Wilt gij dan, dat
ik niet verontrust ben, wanneer mij ook nog gezegd word: Waakt en bidt, opdat ge niet in bekoring komt? Wilt ge dan, dat ik
niet verontrust ben, wanneer de beproeving zo hoog stijgt dat, wanneer wij
bidden, ons gebed zelf ons voorschrijft: Vergeef
ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven? Dagelijks
zijn wij bidders, dagelijks ook schuldenaren. Wilt gij soms, dat ik mij veilig
voel, wanneer ik dagelijks vergeving vraag voor mijn zonden en om hulp in
gevaren? Want wanneer ik wegens mijn vroegere zonden zal zeggen: Vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan
anderen hun schuld vergeven, voeg ik er, om de toekomstige gevaren, altijd
aan toe: Leid mij niet in bekoring. En
hoe kan het volk in goeden doen zijn, wanneer het met mij uitroept: Verlos ons van het kwade? En toch, broeders, temidden van dat kwaad
moeten we toch ons Alleluia blijven zingen voor de goede God, die ons bevrijdt
van het kwade.
Ja,
laten wij zelfs in gevaren, in bekoringen, die zowel van anderen als van
onszelf komen, ons Alleluia zingen. Want
God is getrouw, die niet zal toelaten, is er gezegd, dat gij boven uw krachten bekoord wordt. Laten we dus ook nu ons
Alleluia zingen. De mens is nog wel schuldig maar God is getrouw. Er staat
niet: Hij zal niet toelaten dat gij bekoord wordt; maar: Hij zal niet toelaten, dat gij bekoord wordt boven uw krachten, maar
Hij zal met de bekoring ook geven dat ge eruit komt om ze te kunnen doorstaan. Gij
zijt in een bekoring gekomen; maar God zal ook het eruitgaan geven, zodat ge
niet in die bekoring bezwijkt; opdat, zoals het vat van de pottenbaker, gij
gevormd wordt door het woord van de prediking en daarna gehard wordt door de
verdrukking. Maar wanneer ge erin komt, denk dan aan het eruit gaan. Want God
is getrouw: De Heer waakt over uw
binnenkomen en uitgaan.
En
verder – wanneer dit lichaam onsterfelijk en onbederfelijk is geworden als alle
bekoring voorbij is, terwijl toch van de andere kant het lichaam de dood is gewijd -, waarom is het dan dood? Vanwege de zonde. Maar uw geest leeft.
Waarom ? Dank zij de gerechtigheid.
Moeten wij dan het dode lichaam opgeven? Neen, want haar: Maar als de Geest van Hem, die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u
woont, zal Hij, die Christus van de doden heeft doen opstaan, ook uw
sterfelijke lichamen levend maken. Want nu is het een natuurlijk lichaam,
dan een geestelijk.
O,
dat gelukkig Alleluia daar! Dat veilige! Dat zonder tegenstand! Waar niemand
vijand is en geen vriend verloren gaat. Daar zijn lofzangen tot God en ook hier
zijn lofzangen tot God. Hier echter door bedrukten, daar door veiligen; hier
door sterfelijken, daar door die altijd zullen leven; hier in hoop, daar in
werkelijkheid; hier onderweg, daar in het vaderland
Laten
wij daarom, mijn broeders, nu zingen, niet in genoeglijke rust, maar tot troost
bij het zwoegen. Zoals zij, die onderweg zijn, gewoon zijn te zingen: zing ook,
maar ga voort. Verzacht uw zwoegen door te zingen. Geef u niet over aan
lusteloosheid. Zing en ga voort. Wat is dat: ga voort? Vertrek, ga voort in het
goede. Want er zijn er volgens de Apostel, die voortgang maken in het slechte.
Maar als gij vertrekt, blijf dan lopen. Maar vertrek in het goede, in het ware
geloof, in goede zeden. Zing dan en ga voort!