Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Om voor U te leven, en eens het eeuwige geluk te
bezitten.
I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven van deze zondag brengt ons in
herinnering dat wij bij de viering van de H. Eucharistie ‘onder het oog van de
goddelijke heerlijkheid’ (‘maiestas’) staan met de kostbare gaven van het
Lichaam en Bloed van Jezus Christus. Als brood en wijn brachten wij onze gaven
naar het altaar, maar na de Consecratie zijn deze door de kracht van de H.
Geest Christus zelf geworden. Wordt deze Offergave door de Engel tot bij de
troon van de goddelijke Majesteit gebracht – zoals het gebed Supplices te in de Romeinse Canon
vraagt: ‘… laat deze gaven in de handen van uw heilige Engel dragen tot op uw
altaar in de hoge, voor uw goddelijke majesteit’, dan zegt onze christelijke
hoop dat als antwoord Gods genade in onze harten neerdaalt. Daarop berust immers de
tweevoudige bede: in eerste instantie smeekt de oratie om de gave van eerbiedige
toewijding (‘devotio’), als waren Kerk, priester en gelovigen tot nu toe zelf
bij de offerande van de gaven tekort geschoten. Maar het bewustzijn is gewekt
dat de overgave nooit groot genoeg is, om aan het mysterie van de Eucharistie
passend en waardig te beantwoorden. Het belangrijkste is de bede God om liefde
te vragen, want zelfs de hoogste liefde kan het niet stellen zonder de
vereniging met God, anders was zij immers geen liefde.
Vervolgens richt de oratie zich op een tweede thema: de
bede om een ‘zalige eeuwigheid’. Men heeft geprobeerd het begrip ‘beata
perennitas’, ‘zalige eeuwigheid’, dezelfde lading te geven als ‘eeuwige
zaligheid’: ‘beatitudo æterna/sempiterna’. Mogelijk berust dit op de
achterliggende gedachte: het zalige voortduren (‘beata perennitas’) van de
liefdevolle overgave in de eeuwigheid, de volmaakte voltooiing van het Offer in
en met de overgave van het Rijk aan de Vader, zoals we lezen in 1 Kor 15,
24.28: “Daarna komt het einde, wanneer hij het koningschap aan God de Vader zal
overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben
onttroond. En wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zich zelf
onderwerpen aan Degene, die het al aan Hem onderwierp, opdat God alles in allen
zij”.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Concede, quæsumus, Domine,
ut oculis tuæ maiestatis munus oblatum et gratiam nobis
devotionis obtineat,
et effectum beatæ perennitatis acquirat.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, laat ons door de gaven die wij voor Uw aanschijn
hebben opgedragen, de genade verkrijgen om voor U te
leven,
en eens
het eeuwige geluk te bezitten.
Werkvertaling
Verleen
[ons], Heer, vragen wij [U],
dat de gave
die wij onder het oog (letterlijk: vóór de ogen) van uw Majesteit hebben
opgedragen, ons de genade van godsvrucht, moge verkrijgen,
en ook [om
het opsommende karakter van de tweeledige opsomming tot uitdrukking te brengen]
de verwezenlijking van een gelukzalige eeuwigheid moge verwerven. (cf MR 1962)
L
i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t
e n
De brontekst van de oratio super munera van
deze zondag vinden we in het Sacramentarium Gregorianum [Hadrianum], 9 eeuw,
73, 2. In meer dan dertig handschriften opgenomen was de oratie in gebruik op
het vaste land van Europa en het Britse schiereiland.
De oratio super munera van vandaag is
identiek aan de secretatekst van Palmzondag (Missale Romanum [MR] 1962).
(E. Moeller +, J.M. Clément + en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum,
I, A-C, Brepols, Turnhout 1992, nr. 723, p. 352, sub A.).
Op enkele kleine tekstverschillen na is de
oratie voorts identiek aan de secreta van de zondag onder het Octaaf van
Kerstmis (MR 1962). In deze oratie is de anaklese ‘omnipotens Deus’ en heeft de
genitivusvorm ‘devotionis’ het adiectivum ‘piæ’ bij zich.
Naast bovengenoemde bron geeft het Corpus
Orationum op p. 353 sub B en C nog een aantal bronnen met kleine tekstvariaties
ten opzichte van de A-categorie alsook de rubrieken in MR 1962.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Concede, quæsumus, Domine,
2a. ut oculis tuæ maiestatis munus oblatum et gratiam nobis
devotionis obtineat,
2b. et effectum beatæ perennitatis acquirat.
Redekundig
is de oratio opgebouwd uit één doorlopende frase, samengesteld uit de
imperativusvorm concede aan de spits van de oratie, klassiek gevolgd door de
tussenzin quæsumus, waarvan we de functie al dikwijls hebben gezien, vervolgens
het adres Domine tot de Vader met in de bijzin van coniunctief karakter,
beginnend met het voegwoord ut, een eerste bede om van zijn kant de genade te
verwerven van de juiste gesteltenis bij ons aansluiten bij het Offer van
Christus, voortgezet met een tweede bede die strekt tot bestendiging door het
verkrijgen van de vereniging met de H. Drieëenheid in de eeuwige en zalige
aanschouwing.
De
tekstfragmenten gratiam devotionis (r. 2a) en effectum perennitatis (r. 2b) laten eeen parallellie
zien van accusativusvormen –am + -um en genitivusvormen –is. Een volgende parallellie
zijn de begrippen tuæ maiestatis (2a) en beatæ perennitatis (2b). De laatste
twee begrippen liggen ook inhoudelijk dicht bij elkaar gezien hun
eschatalogische dimensie.
De
prædicaten obtineat (2a) en acquirat (2b) vertonen klank-, resp. eindrijm..
Mooi
is de slotcadens perennitatis acquirat.
In
het Gebed over de gaven smeken wij dat de aangeboden gaven ons hier en nu de
genade van de godsvrucht (etymologische betekenis: vreze Gods, godvrezendheid,
vroomheid) moge schenken, m.a.w. de goede grond voor de genade), en daarenboven
en daaruit voortvloeiend de structurele gesteldheid van de eeuwige
gelukzaligheid.
Ad
1
Concede,
verleen, vergun, schenk, - prædicaat van de openingsfrase in de imperativusvorm
enkelvoud van het verbum concedere, concessi, concessum 3, - ook met
betekenissen ‘toegeven, inwilligen, tegemoet komen’ welke we in onze taal
terugzien in het leenwoord ‘concessie’ en aanverwante begrippen
Quæsumus
als tussenzin kunnen we deze keer laten rusten!
Domine,
[o] Heer, anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Door
het gebruik van de gebiedende wijs wordt God gevraagd te geven waar de Kerk om
bidt. God wordt gevraagd goedgunstig te staan tegenover het offer van de Kerk.
Terwijl niemand Gods genade mag verwachten of er recht op heeft, smeekt de Kerk
nederig – quæsumus- God om zijn goddelijke genade over de gaven uit te
strekken.
Ad 2a
[Ut] obtineat, [op-/zodat] hij/zij/het moge verkrijgen, -
prædicaat in de coniunctivusvorm (optativus), 3e pers. enkelvoud van
het præsens.
Munus oblatum, het [U] opgedragen offer, - subject in twee
congruerende nominativusvormen bij het prædicaat obtineat én op grond van de
coniunctie et…et bij het prædicaat acquirat
in r. 2b. Oblatum is het participium passivi perfecti onzijdig enkelvoud, hier
bij het substantivum munus als adiectivum gebruikt.
Gratiam devotionis, genade van godsvrucht, - object van het
prædicaat, samengesteld uit de accusativusvorm gratiam gevolgd door de bijvoeglijke
bepaling devotionis in de genitivusvorm: genitivus qualitativus (hoedanig) of
explicativus (toelichting).
Nobis, [aan, voor] ons, - bijwoordelijke bepaling in de
dativus commodi (van voordeel)
Oculis tuæ maiestatis, onder het oog / voor de ogen van uw
Majesteit, - bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativus oculis
(ablativus loci) gevolgd door de bijvoeglijke bepaling tuæ maiestatis in twee
congruerende genitivusvormen: genitivus possessivus..
Ad 2b
[ut]
acquirat, [op-/zodat] hij/zij/het moge verkrijgen, - 3e pers.
enkelvoud coniunctivi præsentis van het verbum acquiere, acquisivi, acquisitum,
3, verwerven.
Het
prædicaat heeft zoals gezegd munus oblatum van r. 2a als subject en als object effectum beatæ perennitatis, de uitwerking van/tot een
gelukkige eeuwigheid, op te splitsen in de accusativusvorm effectum en de
bijvoeglijke bepaling beatæ perennitatis in twee congruerende
genitivusvormen: genitivus qualitatis of objectivus.
Gezien de parallelle zinsopbouw van de door de coniunctie et samengevoegde
zinsdelen, ligt een gelijksoortig gebruik van de genitivus in de lijn der
verwachting (possessivus), hoewel een qualitatis ook zeker zou kunnen,
aangezien hier een gesteldheid wordt aangegeven.
V o c a b u l a r i u m
Maiestas
De
term maiestas komt vijf maal voor in
de oraties super munera van de zondagen VII, XVI, XXII, XXX en XXXIII door het
jaar. In de meeste gevallen is de referentie direct, bijvoorbeeld – ‘et
maiestatem tuam convenienter hoc munere veneremur’, dat wij uw Majesteit passend met/door dit Offer mogen aanbidden. A.
Blaise meent dat het gebruik van abstracte begrippen zoals maiestas een
grotere plechtigheid en reverentie toevoegen dan de beperking tot eenvoudige
vormen van het persoonlijke voornaamwoord tu (A. Blaise, Le
Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques.
Ouvrage revue par Dom A. Dumas
O.S.B., Brepols Turnhout 1966, 138).
Maiestas
werd gebruikt als vertaling voor een van de twee essentiële elementen van het
begrip δóξa του θεou (Glorie van God), in het Hebreeuws Kebod Jahweh. terwijl het begrip claritas meestal het concept van ‘licht’ uitdrukte, was maiestas
de gebruikelijke term voor het element kracht dat er in vervat is. In de
oraties is de Bijbelse invloed van het woord maiestas evident. Gods machtige bescherming wordt gevraagd door de
frase: ad protegendum nos, dexteram tuæ
maiestatis extende, strek de rechterhand van uw Majesteit uit om ons te
beschermen (Collecta, Dom. III Quadrag. MR 1961). Potentia wordt
geïdentificeerd met maiestas in de colelcta van het feest van de H.
Drieëenheid:
et
Unitatem adorare in potentia maiestatis, en uw eenheid te aanbidden in de kracht van uw Majesteit. Voorts ook
de typisch bijbelse tekst: munera … quæ oculis tuæ maiestatis offerimus,
de offergaven die wij voor de ogen van uw Majesteit opdragen (Secreta, 2 febr.,
MR 1962).
In het gebed ‘Unde et memores’ na de Consecratie
van de Canon Romanus: offerimus præclaræ maiestati tuæ de tuis donis,
offeren wij aan uw verheven Majesteit, staat majestas voor de persoon van God
zelf. En ook verderop in het gebed ‘Supplices te rogamus’ de frase: in
conspectu divinæ maiestatis tuæ, vóór uw goddelijke Majesteit.
In al deze voorbeelden is de invloed van de
hofstijl merkbaar. Zoals vroeger al aangestipt werd de term Maiestas tua gebruikt
als eretitel voor de Romeinse keizers zoals
ten tijde van de dichter Horatius [65 vChr-8 vChr.] : neque parvum
carmen recipit maiestas tua, geen gering gezang ontvangt uwe Majesteit (Epist.
2, 1, 258). Als aanspreektitel van God werd de term hoogst zelden door
christelijke auteurs gebruikt en slechts voor de keizer aangewend. Misschien
was een latere connotatie van de term die een bijzondere eigenschap van God
alleen opriep, nog sterk in de 6e eeuw, toen het gebruik van de term
voor God algemeen werd. Dat voor niemand anders – zelfs niet in de oraties van
de martelaren – de term werd gebruikt, maar slechts voor God werd gereserveerd,
geeft gewicht aan deze veronderstelling. Concluderend kan worden gezegd dat de Bijbelse
invloed te zien is in het gegeven dat de term maiestas wordt gebruikt
binnen een context van andere Bijbelse uitdrukkingen, met name die kracht
uitdrukken, en ook het feit dat de term exclusief voor God is gereserveerd. De
invloed van de hofstijl ziet men in het gebruik van een abstract begrip boven
een concreet begrip.
Effectus, -us, m., is “een
handeling, bewerking”, maar met het oog op het resultaat van een handeling
betekent het: “resultaat, uitwerking, effect, strekking, doel”. Het verwante
verbum efficere, effeci, effectus 3, heeft betekenissen als voortbrengen,
veroorzaken, bewerken, maken, tot stand brengen. Afleidingen in het Nederlands:
effect, effectief en ook efficiënt (ontleend aan efficientis, genitief van het
participium præsens efficiens).
Lette men er op dat de vorm
effectus kan zijn: 1. het substantivum met bovengenoemde betekenissen en 2.
effectus, -a, - um, participium perfecti passivi van efficere met betekenis
bewerkt [zijnde] enz.
Perennitas betekent ‘bestendige duur,
onvergankelijkheid, eeuwigheid’.
Met het begrip devotio,-onis f, - 1. toewijding, gehechtheid 2. godsvrucht, godsvruchtigheid,
zijn we al langer vertrouwd. Zie
bijvoorbeeld de uitleg toelichting bij de Oratio super munera van de 1e
zondag van de Advent. Verwante begrippen: het verbum devovere, vovi, votum, 1.
aan God toewijden, 2. toewijden. Devotus, -a,-um, 1. aan God gewijd,
godvruchtig. Herinner u de aanhef van de aan de H. Thomas van Aquino
toegeschreven eucharistische hymne Adoro te, devote, latens Deitas – ik aanbid
U godvruchtig, verborgen Godheid. Denkt u ook aan de laat-middeleeuwse
spiritualiteit (15e eeuw) van de Moderne Devoten, die een
innerlijke geestelijke hervorming nastreefden door een nieuwe oriëntatie op
Evangelie en goede mystieke literatuur waardoor ook de ‘gemene’ mens goede
daden en beschouwing leerde combineren en niet langer van de waan van de dag
afhankelijk behoefde te zijn. Zie ook de bespreking van het collectegebed van
de 4e zondag Quadragesima).
Voor ‘gratia’ moge
worden verwezen naar de bespreking van de oratio super munera [OSM] van de 29e
zondag door het jaar. Het commentaar aldaar bevat tevens een verwijzing naar
‘gratia’ in de OSM van de zondag van vandaag.
C o m m e n t a a r
Afgelopen woensdag vierden we de gedachtenis van de H.
Albertus Magnus, bisschop en kerkleraar. Zijn commentaar (lectio altera in het
Leziningenofficie) op het evangelie van Lucas (22, 19) sluit goed aan bij het
Gebed over de gaven van deze zondag. (Opera omnias, Parijs, 1880-1889, 23,
672-674)
‘Doet dit tot een gedachtenis aan Mij’ (Lc 22, 19). Hierin vallen twee dingen op. Ten
eerste is het de opdracht om dit sacrament te vieren, hetgeen blijkt uit de
woorden ‘Doet dit’. Vervolgens staat er dat dit sacrament een gedachtenis moet
zijn aan de Heer die voor ons gestorven is.
Jezus zegt dus:
‘Doet dit’. Een nuttiger gebod immers kon Hij ons niet opleggen. Geen enkel
ander is aangenamer, heilzamer, lieflijker en meer in overeenstemming met het
eeuwig leven. We zullen dit nu stap voor stap aantonen.
Dit gebod is nuttig
voor de vergiffenis van de zonden en zeer nuttig in ons leven voor de volheid
van de genade. De Vader van de hemelse geesten ‘voedt ons op voor ons welzijn,
om ons deel te geven aan zijn eigen, eeuwige heiligheid’ (Hebr 12, 10). Welnu, de heiligheid van de Vader ligt in het offer
van de Zoon, dat wil zeggen: als Christus zich in het sacrament opdraagt, biedt
Hij zich aan de Vader aan ten bate van ons en aan ons biedt Hij zich als
voedsel aan. ‘Omwille van hen wijd Ik Mij aan U’ (Jo 17, 19). ‘Door de eeuwige Geest heeft Christus zichzelf aan God
geofferd als een smetteloos offer, dat ons inwendig zuivert van dode werken om
de levende God te eren’ (Hebr 9, 14).
We kunnen niets
aangenamers doen. Want wat is er aangenamer dan datgene waarin God ons zijn
oneindige goedheid toont? ‘Uw volk hebt gij met engelenspijs gevoed en hun
vanuit de hemel zonder ophouden een toebereid brood gegeven, dat iedere smaak
in zich had en aangenaam was voor ieder die het proefde. Uw gave immers maakt
op zichzelf uw goedheid jegens uw kinderen zichtbaar, maar zij voegde zich
bovendien naar het verlangen van de gebruiker en veranderde in wat ieder
wenste’ (Wijsh 16, 20-21).
De Heer had ook
niets heilzamers kunnen opdragen. Want dit sacrament is de vrucht van de boom
des levens. Wie er met de overgave van een oprecht geloof van eet, zal de dood
niet voor eeuwig smaken. Een boom des levens is dit sacrament voor wie het
verwerven, en wie trouw eraan blijven, zijn gelukkig (vgl. Spr 3, 18). ‘Zo zal hij die Mij eet, leven door Mij’ (Jo 6, 57).
De Heer kan ook
niets lieflijkers opdragen. Immers, dit sacrament bewerkt liefde en eenheid.
Het is immers het teken van de grootste liefde, wanneer men zichzelf als
voedsel geeft. Wie geeft er ons zijn vlees, zodat we verzadigd worden? (vgl. Job 31, 31 - Vulg.). Het is alsof Christus zegt: zozeer heb Ik hen liefgehad en
zij Mij, dat Ik verlang om door hen gegeten te worden en door hen opgenomen te
worden, zodat ze als mijn ledematen in Mij worden ingelijfd. Inniger en
natuurlijker kunnen zij met Mij en Ik met hen niet verenigd zijn.
De Heer had niets
kunnen opdragen dat meer in overeenstemming met het eeuwig leven is. Want het
bereiken van het eeuwig leven vloeit voort uit het feit dat God zichzelf als
smakelijk voedsel schenkt aan hen die een leven leiden dat overeenstemt met de
gelukzaligheid.
*
Het mysterie van de
H. Eucharistie is het hart en het middelpunt van de Liturgie, omdat het de
levensbron is die ons zó zuivert en sterkt, dat wij niet voor onszelf leven,
maar voor God, en met elkaar verenigd zijn in een innige liefde.
Om het
onafscheidelijk verband tussen geloof en godsvrucht goed tot uiting te laten
komen heeft het 2e Vaticaans Concilie in de Constitutie over de H. Liturgie in
nr. 47 de leer van de Kerk op dit punt samengevat: “Onze Verlosser heeft bij
het laatste avondmaal, in de nacht, waarin Hij werd verraden, het eucharistisch
Offer van zijn Lichaam en Bloed ingesteld, om hierdoor het kruisoffer door de
eeuwen heen voort te zetten tot aan zijn komst en zó aan zijn geliefde Bruid,
de Kerk, het gedachtenisteken van zijn dood en verrijzenis toe te vertrouwen:
het sacrament van goedheid, het teken van eenheid, de band van liefde, het
paasmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de ziel met genade wordt vervuld en
ons een onderpand wordt geschonken van de toekomstige heerlijkheid”.
Door deze woorden
wordt zowel het Offer benadrukt, dat behoort tot het wezen van de Mis, die
dagelijks wordt gevierd, alsook het sacrament waaraan de gelovigen deelachtig
worden door de heilige Communie waarin zij het Vlees van Christus eten en zijn
Bloed drinken en de genade ontvangen,
die het begin is van het eeuwig leven, en het geneesmiddel der onsterfelijkheid
overeenkomstig het woord van de Heer: “Wij mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt,
heeft eeuwig leven. En Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Jo 6, 55)
De H. Eucharistie
verleent de gelovigen een onschatbare waardigheid. Niet alleen immers op het
ogenblik dat het Offer wordt opgedragen en het Sacrament wordt voltrokken, maar
ook na het opdragen van het Offer en het voltrekken van het Sacrament, wanneer
de H. Eucharistie in een kerk of oratorium bewaard blijft, is Christus in
waarheid de Emmanuel de “God met ons”. Dag en nacht is Hij in ons midden, woont
Hij onder ons, vol van genade en waarheid (Jo
1, 14). Hij leert ons hoe we moeten leven. Hij voedt onze deugden, troost
de bedroefden, sterkt de zwakken, en nodigt allen, die tot Hem komen, uit, Hem
na te volgen, van Hem te leren om zachtmoedig en nederig van hart te zijn, niet
het eigen belang te zoeken, maar dat van God. Een ieder dus , die een
bijzondere godsvrucht heeft tot de heilige Eucharistie en ernaar streeft om aan
Christus, die ons oneindig liefheeft, bereidwillig en edelmoedig zijn
wederliefde te schenken, zal tot zijn grote vreugde en voordeel ervaren en
begrijpen, hoe kostbaar het leven is ‘met Christus, verborgen in God’ (Kol 3, 3), en hoe waardevol het is, zich
te onderhouden met Christus; want hier op aarde is niets zo aantrekkelijk en
niets zozeer in staat, ons vooruit te brengen op de weg der heiligheid.
Paus
Paulus VI, Encycliek ‘Mysterium fidei’, 3 september 1965, over de leer en de
verering van de H. Eucharistie. Ecclesia
Docens H’sum 1965, nrs. 4-5, 67.