zaterdag 13 november 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 33e zondag per annum / door het jaar Om voor U te leven, en eens het eeuwige geluk te bezitten.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Om voor U te leven, en eens het eeuwige geluk te bezitten.

I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven van deze zondag brengt ons in herinnering dat wij bij de viering van de H. Eucharistie ‘onder het oog van de goddelijke heerlijkheid’ (‘maiestas’) staan met de kostbare gaven van het Lichaam en Bloed van Jezus Christus. Als brood en wijn brachten wij onze gaven naar het altaar, maar na de Consecratie zijn deze door de kracht van de H. Geest Christus zelf geworden. Wordt deze Offergave door de Engel tot bij de troon van de goddelijke Majesteit gebracht – zoals het gebed Supplices te in de Romeinse Canon vraagt: ‘… laat deze gaven in de handen van uw heilige Engel dragen tot op uw altaar in de hoge, voor uw goddelijke majesteit’, dan zegt onze christelijke hoop dat als antwoord Gods genade in  onze harten neerdaalt. Daarop berust immers de tweevoudige bede: in eerste instantie smeekt de oratie om de gave van eerbiedige toewijding (‘devotio’), als waren Kerk, priester en gelovigen tot nu toe zelf bij de offerande van de gaven tekort geschoten. Maar het bewustzijn is gewekt dat de overgave nooit groot genoeg is, om aan het mysterie van de Eucharistie passend en waardig te beantwoorden. Het belangrijkste is de bede God om liefde te vragen, want zelfs de hoogste liefde kan het niet stellen zonder de vereniging met God, anders was zij immers geen liefde. 
Vervolgens richt de oratie zich op een tweede thema: de bede om een ‘zalige eeuwigheid’. Men heeft geprobeerd het begrip ‘beata perennitas’, ‘zalige eeuwigheid’, dezelfde lading te geven als ‘eeuwige zaligheid’: ‘beatitudo æterna/sempiterna’. Mogelijk berust dit op de achterliggende gedachte: het zalige voortduren (‘beata perennitas’) van de liefdevolle overgave in de eeuwigheid, de volmaakte voltooiing van het Offer in en met de overgave van het Rijk aan de Vader, zoals we lezen in 1 Kor 15, 24.28: “Daarna komt het einde, wanneer hij het koningschap aan God de Vader zal overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond. En wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zich zelf onderwerpen aan Degene, die het al aan Hem onderwierp, opdat God alles in allen zij”.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Concede, quæsumus, Domine,
ut oculis tuæ maiestatis munus oblatum et gratiam nobis devotionis obtineat,
et effectum beatæ perennitatis acquirat.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, laat ons door de gaven die wij voor Uw aanschijn hebben opgedragen, de genade verkrijgen om voor U te leven,
en eens het eeuwige geluk te bezitten.

Werkvertaling
Verleen [ons], Heer, vragen wij [U],
dat de gave die wij onder het oog (letterlijk: vóór de ogen) van uw Majesteit hebben opgedragen, ons de genade van godsvrucht, moge verkrijgen,
en ook [om het opsommende karakter van de tweeledige opsomming tot uitdrukking te brengen] de verwezenlijking van een gelukzalige eeuwigheid moge verwerven. (cf MR 1962)
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de oratio super munera van deze zondag vinden we in het Sacramentarium Gregorianum [Hadrianum], 9 eeuw, 73, 2. In meer dan dertig handschriften opgenomen was de oratie in gebruik op het vaste land van Europa en het Britse schiereiland.
De oratio super munera van vandaag is identiek aan de secretatekst van Palmzondag (Missale Romanum [MR] 1962).
 (E. Moeller +, J.M. Clément + en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, I, A-C, Brepols, Turnhout 1992, nr. 723, p. 352, sub A.).
Op enkele kleine tekstverschillen na is de oratie voorts identiek aan de secreta van de zondag onder het Octaaf van Kerstmis (MR 1962). In deze oratie is de anaklese ‘omnipotens Deus’ en heeft de genitivusvorm ‘devotionis’ het adiectivum ‘piæ’ bij zich.
Naast bovengenoemde bron geeft het Corpus Orationum op p. 353 sub B en C nog een aantal bronnen met kleine tekstvariaties ten opzichte van de A-categorie alsook de rubrieken in MR 1962.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Concede, quæsumus, Domine,
2a. ut oculis tuæ maiestatis munus oblatum et gratiam nobis devotionis obtineat,
2b. et effectum beatæ perennitatis acquirat.

Redekundig is de oratio opgebouwd uit één doorlopende frase, samengesteld uit de imperativusvorm concede aan de spits van de oratie, klassiek gevolgd door de tussenzin quæsumus, waarvan we de functie al dikwijls hebben gezien, vervolgens het adres Domine tot de Vader met in de bijzin van coniunctief karakter, beginnend met het voegwoord ut, een eerste bede om van zijn kant de genade te verwerven van de juiste gesteltenis bij ons aansluiten bij het Offer van Christus, voortgezet met een tweede bede die strekt tot bestendiging door het verkrijgen van de vereniging met de H. Drieëenheid in de eeuwige en zalige aanschouwing.
De tekstfragmenten gratiam devotionis (r. 2a)  en effectum perennitatis (r. 2b) laten eeen parallellie zien van accusativusvormen –am + -um en genitivusvormen –is. Een volgende parallellie zijn de begrippen tuæ maiestatis (2a) en beatæ perennitatis (2b). De laatste twee begrippen liggen ook inhoudelijk dicht bij elkaar gezien hun eschatalogische dimensie.
De prædicaten obtineat (2a) en acquirat (2b) vertonen klank-, resp.  eindrijm..
Mooi is de slotcadens perennitatis acquirat.

In het Gebed over de gaven smeken wij dat de aangeboden gaven ons hier en nu de genade van de godsvrucht (etymologische betekenis: vreze Gods, godvrezendheid, vroomheid) moge schenken, m.a.w. de goede grond voor de genade), en daarenboven en daaruit voortvloeiend de structurele gesteldheid van de eeuwige gelukzaligheid.

Ad 1
Concede, verleen, vergun, schenk, - prædicaat van de openingsfrase in de imperativusvorm enkelvoud van het verbum concedere, concessi, concessum 3, - ook met betekenissen ‘toegeven, inwilligen, tegemoet komen’ welke we in onze taal terugzien in het leenwoord ‘concessie’ en aanverwante begrippen
Quæsumus als tussenzin kunnen we deze keer laten rusten!
Domine, [o] Heer, anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Door het gebruik van de gebiedende wijs wordt God gevraagd te geven waar de Kerk om bidt. God wordt gevraagd goedgunstig te staan tegenover het offer van de Kerk. Terwijl niemand Gods genade mag verwachten of er recht op heeft, smeekt de Kerk nederig – quæsumus- God om zijn goddelijke genade over de gaven uit te strekken.
Ad 2a
[Ut] obtineat, [op-/zodat] hij/zij/het moge verkrijgen, - prædicaat in de coniunctivusvorm (optativus), 3e pers. enkelvoud van het præsens.
Munus oblatum, het [U] opgedragen offer, - subject in twee congruerende nominativusvormen bij het prædicaat obtineat én op grond van de coniunctie et…et bij het prædicaat acquirat in r. 2b. Oblatum is het participium passivi perfecti onzijdig enkelvoud, hier bij het substantivum munus als adiectivum gebruikt.
Gratiam devotionis, genade van godsvrucht, - object van het prædicaat, samengesteld uit de accusativusvorm gratiam gevolgd door de bijvoeglijke bepaling devotionis in de genitivusvorm: genitivus qualitativus (hoedanig) of explicativus (toelichting).
Nobis, [aan, voor] ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativus commodi (van voordeel)
Oculis tuæ maiestatis, onder het oog / voor de ogen van uw Majesteit, - bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativus oculis (ablativus loci) gevolgd door de bijvoeglijke bepaling tuæ maiestatis in twee congruerende genitivusvormen: genitivus possessivus..
Ad 2b
[ut] acquirat, [op-/zodat] hij/zij/het moge verkrijgen, - 3e pers. enkelvoud coniunctivi præsentis van het verbum acquiere, acquisivi, acquisitum, 3, verwerven.
Het prædicaat heeft zoals gezegd munus oblatum van r. 2a als subject en als object effectum beatæ perennitatis, de uitwerking van/tot een gelukkige eeuwigheid, op te splitsen in de accusativusvorm effectum en de bijvoeglijke bepaling beatæ perennitatis in twee congruerende genitivusvormen: genitivus qualitatis of objectivus.
Gezien de parallelle zinsopbouw van de door de coniunctie et samengevoegde zinsdelen, ligt een gelijksoortig gebruik van de genitivus in de lijn der verwachting (possessivus), hoewel een qualitatis ook zeker zou kunnen, aangezien hier een gesteldheid wordt aangegeven.

V o c a b u l a r i u m
Maiestas
De term maiestas komt vijf maal voor in de oraties super munera van de zondagen VII, XVI, XXII, XXX en XXXIII door het jaar. In de meeste gevallen is de referentie direct, bijvoorbeeld – ‘et maiestatem tuam convenienter hoc munere veneremur’, dat wij uw Majesteit passend met/door dit Offer mogen aanbidden. A. Blaise meent dat het gebruik van abstracte begrippen zoals maiestas een grotere plechtigheid en reverentie toevoegen dan de beperking tot eenvoudige vormen van het persoonlijke voornaamwoord tu (A. Blaise, Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revue par Dom A. Dumas O.S.B., Brepols Turnhout 1966, 138).
Maiestas werd gebruikt als vertaling voor een van de twee essentiële elementen van het begrip δóξa του θεou (Glorie van God), in het Hebreeuws Kebod Jahweh. terwijl het begrip claritas meestal het concept van ‘licht’ uitdrukte, was maiestas  de gebruikelijke term voor het element kracht dat er in vervat is. In de oraties is de Bijbelse invloed van het woord maiestas evident. Gods machtige bescherming wordt gevraagd door de frase: ad protegendum nos, dexteram tuæ maiestatis extende, strek de rechterhand van uw Majesteit uit om ons te beschermen (Collecta, Dom. III Quadrag. MR 1961). Potentia wordt geïdentificeerd met maiestas in de colelcta van het feest van de H. Drieëenheid:
et Unitatem adorare in potentia maiestatis, en uw eenheid te aanbidden in de kracht van uw Majesteit. Voorts ook de typisch bijbelse tekst: munera … quæ oculis tuæ maiestatis offerimus, de offergaven die wij voor de ogen van uw Majesteit opdragen (Secreta, 2 febr., MR 1962).
In het gebed ‘Unde et memores’ na de Consecratie van de Canon Romanus: offerimus præclaræ maiestati tuæ de tuis donis, offeren wij aan uw verheven Majesteit, staat majestas voor de persoon van God zelf. En ook verderop in het gebed ‘Supplices te rogamus’ de frase: in conspectu divinæ maiestatis tuæ, vóór uw goddelijke Majesteit.
In al deze voorbeelden is de invloed van de hofstijl merkbaar. Zoals vroeger al aangestipt werd de term Maiestas tua gebruikt als eretitel voor de Romeinse keizers zoals  ten tijde van de dichter Horatius [65 vChr-8 vChr.] : neque parvum carmen recipit maiestas tua, geen gering gezang ontvangt uwe Majesteit (Epist. 2, 1, 258). Als aanspreektitel van God werd de term hoogst zelden door christelijke auteurs gebruikt en slechts voor de keizer aangewend. Misschien was een latere connotatie van de term die een bijzondere eigenschap van God alleen opriep, nog sterk in de 6e eeuw, toen het gebruik van de term voor God algemeen werd. Dat voor niemand anders – zelfs niet in de oraties van de martelaren – de term werd gebruikt, maar slechts voor God werd gereserveerd, geeft gewicht aan deze veronderstelling. Concluderend kan worden gezegd dat de Bijbelse invloed te zien is in het gegeven dat de term maiestas wordt gebruikt binnen een context van andere Bijbelse uitdrukkingen, met name die kracht uitdrukken, en ook het feit dat de term exclusief voor God is gereserveerd. De invloed van de hofstijl ziet men in het gebruik van een abstract begrip boven een concreet begrip.

Effectus, -us, m.,  is “een handeling, bewerking”, maar met het oog op het resultaat van een handeling betekent het: “resultaat, uitwerking, effect, strekking, doel”. Het verwante verbum efficere, effeci, effectus 3, heeft betekenissen als voortbrengen, veroorzaken, bewerken, maken, tot stand brengen. Afleidingen in het Nederlands: effect, effectief en ook efficiënt (ontleend aan efficientis, genitief van het participium præsens efficiens).
Lette men er op dat de vorm effectus kan zijn: 1. het substantivum met bovengenoemde betekenissen en 2. effectus, -a, - um, participium perfecti passivi van efficere met betekenis bewerkt [zijnde] enz. 

Perennitas betekent ‘bestendige duur, onvergankelijkheid, eeuwigheid’.

Met het begrip devotio,-onis f, - 1. toewijding, gehechtheid 2. godsvrucht, godsvruchtigheid,  zijn we al langer vertrouwd. Zie bijvoorbeeld de uitleg toelichting bij de Oratio super munera van de 1e zondag van de Advent. Verwante begrippen: het verbum devovere, vovi, votum, 1. aan God toewijden, 2. toewijden. Devotus, -a,-um, 1. aan God gewijd, godvruchtig. Herinner u de aanhef van de aan de H. Thomas van Aquino toegeschreven eucharistische hymne Adoro te, devote, latens Deitas – ik aanbid U godvruchtig, verborgen Godheid. Denkt u ook aan de laat-middeleeuwse spiritualiteit (15e eeuw) van de Moderne Devoten, die een innerlijke geestelijke hervorming nastreefden door een nieuwe oriëntatie op Evangelie en goede mystieke literatuur waardoor ook de ‘gemene’ mens goede daden en beschouwing leerde combineren en niet langer van de waan van de dag afhankelijk behoefde te zijn. Zie ook de bespreking van het collectegebed van de 4e zondag Quadragesima).

Voor ‘gratia’ moge worden verwezen naar de bespreking van de oratio super munera [OSM] van de 29e zondag door het jaar. Het commentaar aldaar bevat tevens een verwijzing naar ‘gratia’ in de OSM van de zondag van vandaag.
C o m m e n t a a r
Afgelopen woensdag vierden we de gedachtenis van de H. Albertus Magnus, bisschop en kerkleraar. Zijn commentaar (lectio altera in het Leziningenofficie) op het evangelie van Lucas (22, 19) sluit goed aan bij het Gebed over de gaven van deze zondag. (Opera omnias, Parijs, 1880-1889, 23, 672-674)
 ‘Doet dit tot een gedachtenis aan Mij’ (Lc  22, 19). Hierin vallen twee dingen op. Ten eerste is het de opdracht om dit sacrament te vieren, hetgeen blijkt uit de woorden ‘Doet dit’. Vervolgens staat er dat dit sacrament een gedachtenis moet zijn aan de Heer die voor ons gestorven is.
Jezus zegt dus: ‘Doet dit’. Een nuttiger gebod immers kon Hij ons niet opleggen. Geen enkel ander is aangenamer, heilzamer, lieflijker en meer in overeenstemming met het eeuwig leven. We zullen dit nu stap voor stap aantonen.
Dit gebod is nuttig voor de vergiffenis van de zonden en zeer nuttig in ons leven voor de volheid van de genade. De Vader van de hemelse geesten ‘voedt ons op voor ons welzijn, om ons deel te geven aan zijn eigen, eeuwige heiligheid’ (Hebr 12, 10). Welnu, de heiligheid van de Vader ligt in het offer van de Zoon, dat wil zeggen: als Christus zich in het sacrament opdraagt, biedt Hij zich aan de Vader aan ten bate van ons en aan ons biedt Hij zich als voedsel aan. ‘Omwille van hen wijd Ik Mij aan U’ (Jo 17, 19). ‘Door de eeuwige Geest heeft Christus zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat ons inwendig zuivert van dode werken om de levende God te eren’ (Hebr 9, 14).
We kunnen niets aangenamers doen. Want wat is er aangenamer dan datgene waarin God ons zijn oneindige goedheid toont? ‘Uw volk hebt gij met engelenspijs gevoed en hun vanuit de hemel zonder ophouden een toebereid brood gegeven, dat iedere smaak in zich had en aangenaam was voor ieder die het proefde. Uw gave immers maakt op zichzelf uw goedheid jegens uw kinderen zichtbaar, maar zij voegde zich bovendien naar het verlangen van de gebruiker en veranderde in wat ieder wenste’ (Wijsh 16, 20-21).
De Heer had ook niets heilzamers kunnen opdragen. Want dit sacrament is de vrucht van de boom des levens. Wie er met de overgave van een oprecht geloof van eet, zal de dood niet voor eeuwig smaken. Een boom des levens is dit sacrament voor wie het verwerven, en wie trouw eraan blijven, zijn gelukkig (vgl. Spr 3, 18). ‘Zo zal hij die Mij eet, leven door Mij’ (Jo 6, 57).
De Heer kan ook niets lieflijkers opdragen. Immers, dit sacrament bewerkt liefde en eenheid. Het is immers het teken van de grootste liefde, wanneer men zichzelf als voedsel geeft. Wie geeft er ons zijn vlees, zodat we verzadigd worden? (vgl. Job 31, 31 - Vulg.). Het is alsof Christus zegt: zozeer heb Ik hen liefgehad en zij Mij, dat Ik verlang om door hen gegeten te worden en door hen opgenomen te worden, zodat ze als mijn ledematen in Mij worden ingelijfd. Inniger en natuurlijker kunnen zij met Mij en Ik met hen niet verenigd zijn.
De Heer had niets kunnen opdragen dat meer in overeenstemming met het eeuwig leven is. Want het bereiken van het eeuwig leven vloeit voort uit het feit dat God zichzelf als smakelijk voedsel schenkt aan hen die een leven leiden dat overeenstemt met de gelukzaligheid.

*
Het mysterie van de H. Eucharistie is het hart en het middelpunt van de Liturgie, omdat het de levensbron is die ons zó zuivert en sterkt, dat wij niet voor onszelf leven, maar voor God, en met elkaar verenigd zijn in een innige liefde.
Om het onafscheidelijk verband tussen geloof en godsvrucht goed tot uiting te laten komen heeft het 2e Vaticaans Concilie in de Constitutie over de H. Liturgie in nr. 47 de leer van de Kerk op dit punt samengevat: “Onze Verlosser heeft bij het laatste avondmaal, in de nacht, waarin Hij werd verraden, het eucharistisch Offer van zijn Lichaam en Bloed ingesteld, om hierdoor het kruisoffer door de eeuwen heen voort te zetten tot aan zijn komst en zó aan zijn geliefde Bruid, de Kerk, het gedachtenisteken van zijn dood en verrijzenis toe te vertrouwen: het sacrament van goedheid, het teken van eenheid, de band van liefde, het paasmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de ziel met genade wordt vervuld en ons een onderpand wordt geschonken van de toekomstige heerlijkheid”.
Door deze woorden wordt zowel het Offer benadrukt, dat behoort tot het wezen van de Mis, die dagelijks wordt gevierd, alsook het sacrament waaraan de gelovigen deelachtig worden door de heilige Communie waarin zij het Vlees van Christus eten en zijn Bloed drinken  en de genade ontvangen, die het begin is van het eeuwig leven, en het geneesmiddel der onsterfelijkheid overeenkomstig het woord van de Heer: “Wij mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven. En Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Jo 6, 55)
De H. Eucharistie verleent de gelovigen een onschatbare waardigheid. Niet alleen immers op het ogenblik dat het Offer wordt opgedragen en het Sacrament wordt voltrokken, maar ook na het opdragen van het Offer en het voltrekken van het Sacrament, wanneer de H. Eucharistie in een kerk of oratorium bewaard blijft, is Christus in waarheid de Emmanuel de “God met ons”. Dag en nacht is Hij in ons midden, woont Hij onder ons, vol van genade en waarheid (Jo 1, 14). Hij leert ons hoe we moeten leven. Hij voedt onze deugden, troost de bedroefden, sterkt de zwakken, en nodigt allen, die tot Hem komen, uit, Hem na te volgen, van Hem te leren om zachtmoedig en nederig van hart te zijn, niet het eigen belang te zoeken, maar dat van God. Een ieder dus , die een bijzondere godsvrucht heeft tot de heilige Eucharistie en ernaar streeft om aan Christus, die ons oneindig liefheeft, bereidwillig en edelmoedig zijn wederliefde te schenken, zal tot zijn grote vreugde en voordeel ervaren en begrijpen, hoe kostbaar het leven is ‘met Christus, verborgen in God’ (Kol 3, 3), en hoe waardevol het is, zich te onderhouden met Christus; want hier op aarde is niets zo aantrekkelijk en niets zozeer in staat, ons vooruit te brengen op de weg der heiligheid.

Paus Paulus VI, Encycliek ‘Mysterium fidei’, 3 september 1965, over de leer en de verering van de H. Eucharistie. Ecclesia Docens H’sum 1965, nrs. 4-5, 67.