Ik, Paulus, die omwille van Christus de boeien draag, wil u verslag uitbrengen van de beproevingen die ik iedere dag moet doorstaan. Mijn bedoeling is dat hierdoor uw liefde tot God groter wordt en wij gezamenlijk God loven, want eindeloos is zijn erbarmen (vgl. Ps. 136 (135), 1). De gevangenis waarin ik mij bevind, is een echte hel: het blijft niet bij voet- en handboeien, ijzeren kettingen en allerlei andere lichamelijke folteringen, maar ik word geconfronteerd met haat, wraakzucht, laster, gemene taal, ruzie, boosaardigheid, vloeken en tieren, kortom met alles wat me met angst en droefheid vervult. Maar God die eens de drie jongemannen uit de vuuroven heeft gered, is mij steeds nabij. Hij heeft mij uit deze beproevingen bevrijd en het bittere zoet gemaakt, want eindeloos is zijn erbarmen.
Te midden van deze kwellingen
die voor anderen een ware terreur zijn, ben ik, God zij dank,
vreugdevol en blij gestemd, omdat ik niet alleen, maar met Christus ben.
Zelf draagt onze Heer en
Meester heel de last van het kruis, mij legt Hij maar een zeer klein
gedeelte en nog wel het uiteinde daarvan op. Bij mijn strijd is Hij niet
alleen toeschouwer, maar zelf is Hij degene die strijdt en overwint en
alles tot een goed einde brengt. Daarom draagt Hij de zegekrans en delen
ook zijn ledematen in de glorie van het hoofd.
Maar hoe kan ik dit
schouwspel verdragen, als ik iedere dag keizers, mandarijnen en hun
trawanten zie die uw heilige Naam onteren, Heer die op de cherubs en
serafs troont (vgl. Ps. 80 (79), 2)? Zie, uw kruis wordt door de
voeten van heidenen vertrapt. Waar is uw glorie? Bij het zien van dit
alles voel ik in mij het vuur van de liefde tot U oplaaien en wil ik
liever dat mijn ledematen worden afgehakt om door mijn dood te kunnen
getuigen van uw liefde.
Toon uw macht, Heer, help en
ondersteun mij, opdat uw kracht in mijn zwakheid zichtbaar wordt en voor
het oog van de heidenen wordt verheerlijkt; anders zou ik onderweg
bezwijken en zouden uw tegenstanders trots hun hoofd kunnen verheffen.
Dierbare broeders, bij het vernemen van dit alles moet u vol vreugde
eindeloos dank brengen aan God van wie alles afkomstig is; zegent met
mij de Heer, want eindeloos is zijn erbarmen. Hoog verheft mijn ziel de
Heer, verrukt is mijn geest om mijn God; zijn keus viel op zijn
eenvoudige dienaar en van nu af zullen alle komende geslachten mij zalig
prijzen (vgl. Lc. 1, 46-48), want eindeloos is zijn erbarmen.
Looft nu de Heer, alle naties der aarde, huldigt de Heer, alle volken rondom (vgl. Ps. 117 (116), 1),
want wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om het sterke te
beschamen; wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend,
heeft God uitverkoren om het hogere te beschamen (vgl. 1 Kor. 27-28).
Door mijn mond en mijn geest heeft Hij de wijsgeren beschaamd, de
leerlingen van de wijzen van deze wereld, want eindeloos is zijn
erbarmen.
Ik schrijf u dit alles, opdat
uw geloof en het mijne samen één zijn. Te midden van de storm werp ik
het anker uit tot voor de troon van God: dat is de hoop die leeft in
mijn hart.
Wat u betreft, geliefde broeders, ‘loopt zo dat gij de krans behaalt’ (1 Kor. 9, 24), rust u toe met het pantser van het geloof (vgl. 1 Tess. 5, 8) en verweert u met de wapens van Christus (vgl. 2 Kor. 6, 7),
zoals mijn patroon, de heilige Paulus, heeft geleerd. Het is beter voor
u met één oog of verminkt het leven binnen te gaan dan met al uw
ledematen buitengeworpen te worden (vgl. Mt. 18, 8-9).
Helpt mij door uw gebeden om volgens de wet te kunnen strijden, om de goede strijd te strijden (vgl. 2 Tim. 4, 7)
en wel ten einde toe, om mijn wedloop op gelukkige wijze te voleinden.
Als wij elkaar in dit leven niet meer zullen zien, zullen wij in ieder
geval in het toekomstige het geluk hebben vóór de troon van het Lam
zonder gebrek samen zijn lof te zingen, eeuwig juichend van vreugde om
de overwinning. Amen.