zaterdag 13 november 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica XXXIII per annum 33e zondag door het jaar Moge deze gedachtenisviering van Uw Zoon de liefde in ons versterken


 Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Moge deze gedachtenisviering van Uw Zoon de liefde in ons versterken
I n l e i d i n g
Met de woorden van de instellingsritus “Doet dit tot gedachtenis aan Mij” (Lc 22,19) als fundamentele opdracht aan zijn Apostelen heeft Christus het mysterie van de H. Eucharistie ingesteld, waarin de gaven van zijn Kerk geconsacreerd worden en als Zijn gaven, als spijs en drank, als voedsel aan de Zijnen worden aangereikt.
“Als bedienaren van deze heilige Geheimen, stellen de priesters, met name in het H. Misoffer, op bijzondere wijze de persoon van Christus tegenwoordig, die zichzelf als Slachtoffer heeft gegeven tot heiliging van de mensen; en daarom worden zij uitgenodigd om dat waarmee zij omgaan ook na te volgen, voor zover zij bij de viering van het Mysterie van de dood des Heren hun eigen ledematen trachten te doen afsterven aan gebreken en begeerten.
In het mysterie van het Eucharistisch Offer wordt het werk van onze verlossing voortdurend voltrokken en daarom wordt de dagelijkse viering daarvan, die ook dán, als de gelovigen er niet bij tegenwoordig kunnen zijn, toch een daad van Christus en de Kerk is, met klem aanbevolen. Terwijl de priesters zich dus met de daad van Christus-Priester verenigen, offeren zij zich dagelijks geheel op aan God, terwijl zij met het Lichaam van Christus worden gevoed krijgen zij van harte deel aan de liefde van Hem, die Zich tot spijs aan de gelovigen geeft” (Vgl. Decreet Presbyterorum Ordinis, Over het ambt en het leven van de priesters, IIe Vaticaans Concilie, 7 december 1965, 13).
De Postcommunio van deze zondag gaat uit van het genieten van deze gaven, gegrepen door de liefde van God en tot God, en van Christus en tot Christus, en niets anders dan door liefde.
Zo heeft de tekst van MR 1970 de bede van de oude originele tekst om “hulp in onze zwakheid” op uitstekende wijze geconcretiseerd. Want wat is een grotere hulp in onze zwakheid anders dan een grote liefde tot God?

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Sumpsimus, Domine, sacri dona mysterii, humiliter deprecantes,
ut, quæ  in sui commemorationem nos Filius tuus facere præcipit,
in nostræ proficiant caritatis augmentum.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, wij hebben uw heilige gaven ontvangen.
Nederig vragen wij U:
moge deze gedachtenisviering van uw Zoon, in gehoorzaamheid aan zijn opdracht,
de liefde in ons versterken. 

Werkvertaling
Wij hebben, Heer, de gaven van uw heilig Sacrament genuttigd, terwijl wij ootmoedig smeken dat, dat wat uw Zoon heeft bevolen dat wij ter gedachtenis aan Hem doen,
tot vermeerdering van onze liefde strekt.

B i j b e l s e  v i n d p l a a t s e n
Mt 26, 26-29
Mc 14, 22-25
Lc 22, 14-20
1 Kor 11, 23-25

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV, folio 596, tweede helft zesde eeuw en daarnaast, met kleine tekstvarianten, in circa honderd andere codices verspreid over het continent en de Angelsaksische eilanden.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V, Brepols, Turnhout 1996, p. 23-24, nr. 5583).
In MR 1962 was deze oratie de Postcommunio van Quatertemper-vrijdag in de Pinksterweek met hier en daar enkele veranderingen: …ut, quae in sui commemorationem nos facere praecepisti, in nostrae proficiant infirmitatis auxilium. Aanvankelijk tot God de Zoon gericht, veranderde de oratie van adres, respectievelijk tot de Vader, met verwijzing naar de Zoon en veranderde het object van de oratie van hulp in zwakheid tot groei in liefde. 
Een tweede vindplaats (rubriek) in MR 1962: Mense Iulii, orations et preces diurnæ, XXXII alia missa <postcommunio>.

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
H. Justinus, filosoof en martelaar (ca. 100 – 164)
“De Apostelen hebben in de door hen samengestelde gedenkschriften die Evangeliën worden genoemd, aldus overgeleverd wat hun was opgedragen: dat Jezus het brood nam en dankte en sprak: “Doet dit tot mijn gedachtenis, dit is mijn Lichaam”.  En nadat Hij op dezelfde wijze de kelk had genomen en gedankt had, sprak Hij: “Dit is mijn Bloed.”
(I. Apol. 66)

Hippolytus van Rome, + 235
“Toen Hij zich nu aan een vrij verkozen lijden had overgeleverd, om de dood te vernietigen, de hel met voeten te treden, de rechtvaardigen te verlichten, het Testament te vestigen en de Opstanding te openbaren, nam Hij brood, dankte en sprak: Neemt, eet, dit is mijn Lichaam, dat voor u zal worden gebroken. Zo ook voor de kelk, sprak Hij: Dit is mijn Bloed dat wordt vergoten voor u. Als gij dit doet, doet het ter gedachtenis aan Mij”.
(Traditio apostolica 4)

H. Ambrosius, bisschop van Milaan, * Trier 339 + Milaan 397
“Begrijp hoe groot dit Sacrament wel is. Zie wat Hij zegt: “Zo dikwijls gij dit doet, zult gij het telkens tot gedachtenis aan Mij doen, totdat Ik wederkeer” (1 Kor 11,26).
(De Sacramentis, IV, 6)

H. Augustinus, bisschop en kerkvader * Thagaste 13 nov 354 + Hippo 28 augustus 430
“Gij moet wéten wat ge ontvangen hebt, wat ge zúlt ontvangen en wat ge dagelijks móet ontvangen.”
(Uit Sermo 227, in die Paschæ IV)

H. Fulgentius, bisschop van Ruspe * Carthago, voor 499 + Ruspe 1 januari 533
“Bij het opdragen van het Offer gaat in vervulling, wat onze Verlosser bevolen heeft te doen, volgens de woorden van de H. Paulus: Dat de Heer Jezus in de nacht dat Hij werd overgeleverd, brood nam, en na gedankt te hebben, het brak en zei: Dit is mijn Lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis. Zoo ook na de maaltijd met de beker: Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed. Doet dit, elke keer dat gij Hem drinkt, tot mijn gedachtenis. Zo dikwijls gij dit brood eet em de kelk drinkt verkondigt gij de dood des Heren totdat Hij komt.
Zo dus wordt het Offer opgedragen, opdat daardoor de Dood des Heren zou worden verkondigd en de gedachtenis zou worden gevierd van Hem, die voor ons zijn leven gaf.  Hij toch zei: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Omdat dus Christus uit liefde voor ons gestorven is en wij tijdens het Offer zijn dood gedenken, vragen wij dat door de komst van de H. Geest ons de liefde wordt geschonken. Terwijl wij nederig smeken dat door dezelfde liefde waarmee Christus zich verwaardigd heeft voor ons gekruisigd te worden, ook wij de genade moegen ontvangen van de Heilige Geest en wij de wereld voor gekruisigd kunnben houden en ten bate van de wereld gekruisigd kunnen worden. Daardoor volgen wij de Dood van onze Heer na, zoals het sterven van Christus een sterven was voor de zonde, eens en voorgoed, en zijn leven een leven is voor God, zoo ook moeten wij in nieuwheid van leven wandelen. En als wij zo de gave van liefde hebben ontvangen, laten wij dan sterven aan de zonde en leven voor God”.
(Contra Fabianum 28, 16-18)

H. Albertus de Grote, bisschop en kerkleraar * Lauingen 1206 + Keulen 1280
‘Doet dit tot een gedachtenis aan Mij’ (Lc 22, 19). Hierin vallen twee dingen op. Ten eerste is het de opdracht om dit sacrament te vieren, hetgeen blijkt uit de woorden ‘Doet dit’. Vervolgens staat er dat dit sacrament een gedachtenis moet zijn aan de Heer die voor ons gestorven is.
Jezus zegt dus: ‘Doet dit’. Een nuttiger gebod immers kon Hij ons niet opleggen. Geen enkel ander is aangenamer, heilzamer, lieflijker en meer in overeenstemming met het eeuwig leven. We zullen dit nu stap voor stap aantonen.
Dit gebod is nuttig voor de vergiffenis van de zonden en zeer nuttig in ons leven voor de volheid van de genade. De Vader van de hemelse geesten ‘voedt ons op voor ons welzijn, om ons te doen delen in zijn eigen, eeuwige heiligheid’ (Hebr 12, 10). Welnu, de heiligheid van de Vader ligt in het offer van de Zoon, dat wil zeggen: als Christus zich in het Sacrament opdraagt, biedt Hij zich aan de Vader aan ten bate van ons en aan ons biedt Hij zich als voedsel aan. ‘Omwille van hen wijd Ik Mij aan U’ (Jo 17, 19). ‘Door de eeuwige Geest heeft Christus zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat ons inwendig zuivert van dode werken om de levende God te eren’ (Hebr 9, 14).
We kunnen niets aangenamers doen. Want wat is er aangenamer dan datgene waarin God ons zijn oneindige goedheid toont? ‘Uw volk hebt gij met engelenspijs gevoed en hun vanuit de hemel zonder ophouden een toebereid brood gegeven, dat iedere smaak in zich had en aangenaam was voor ieder die het proefde. Uw gave immers maakt op zichzelf uw goedheid jegens uw kinderen zichtbaar, maar zij voegde zich bovendien naar het verlangen van de gebruiker en veranderde in wat ieder wenste’ (Wijsh 16, 20-21).
De Heer had ook niets heilzamers kunnen opdragen. Want dit Sacrament is de vrucht van de boom des levens. Wie er met de overgave van een oprecht geloof van eet, zal de dood niet voor eeuwig smaken. Een boom des levens is dit Sacrament voor wie het verwerven, en wie trouw eraan blijven, zijn gelukkig (vgl. Spr 3, 18). ‘Zo zal hij die Mij eet, leven door Mij’ (Jo 6, 57).
De Heer kan ook niets lieflijkers opdragen. Immers, dit Sacrament bewerkt liefde en eenheid. Het is immers het teken van de grootste liefde, wanneer men zichzelf als voedsel geeft. Wie geeft er ons zijn vlees, zodat we verzadigd worden? (vgl. Job 31, 31 - Vulg.). Het is alsof Christus zegt: zozeer heb Ik hen liefgehad en zij Mij, dat Ik verlang om door hen gegeten te worden en door hen opgenomen te worden, zodat zij als mijn ledematen in Mij worden ingelijfd. Inniger en natuurlijker kunnen zij met Mij en Ik met hen niet verenigd zijn.
De Heer had niets kunnen opdragen dat meer in overeenstemming met het eeuwig leven is. Want het bereiken van het eeuwig leven vloeit voort uit het feit dat God zichzelf als smakelijk voedsel schenkt aan hen die een leven leiden dat overeenstemt met de gelukzaligheid.
(Ex Comm. S. Alberti ep. in Evangelium Lucæ 22, 19 Opera Omnia, Parijs 1890-1899, 23, 672-674)
Zie: Liturgia Horarum (Getijdengebed) lectio altera, die 15 novembris, memoria S. Alberti Magni
T e x t u e l e  a n a l y s e 
1. Sumpsimus, Domine, sacri dona mysterii, humiliter deprecantes,
2a. ut, 3. quæ in sui commemorationem nos Filius tuus facere præcipit,
2b. in nostræ proficiant caritatis augmentum.

Deze kunstig compacte Postcommunio omvat één enkele volzin, samengesteld uit de hoofdzin met het prædicaat sumpsimus in de indicativus die de feitelijk ontvangen gave benoemt, vergezeld van de bijstelling humiliter deprecantes, die de gesteltenis van de biddende Kerk verwoordt (regel 1), gevolgd door een finale/consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord ut in de coniunctivusmodus die het beoogde effect formuleert (r. 2a-2b) en die wordt onderbroken door een relatieve bijzin [ea] quæ  (r. 3), die in haar geheel het subject vormt van het effect in r. 2b en ook het bewerkend beginsel daarvan vormt. Deze relatieve bijzin bevat een a.c.i.-constructie (accusativus cuminfinitivo).

Ad 1
Sumpsimus, wij hebben ontvangen/genuttigd – prædicaat in de 1e persoon meervoud indicativus perfecti activi van het verbum sumere, sumpsi, sumptum, 3. met ingesloten subject: wij.
Sumere heeft vele betekenissen: 1. nemen, tot zich nemen, opnemen 2. ontvangen, te leen ontvangen 3. besteden, uitgeven, verteren 4. gebruik maken van, genieten, nuttigen  5. beginnen 6. uitkiezen 7. In aanmerking nemen, begunstigen 8. zich aanmatigen 9. aannemen, ondernemen.
Domine, [o] Heer – anaklese  in de vocativusvorm van Dominus.
Sacri dona mysterii, de gaven van dit heilig Sacrament (Mysterie), object van het prædicaat sumpsimus en samengesteld uit de accusativusvorm dona (pluralis van donum, - i. onz.) vergezeld van een bijvoeglijke bepaling in twee congruerende genitivusvormen sacri en mysterii die vanwege hun positie een hyperbaton vormen.
Deprecantes, smekend, biddend – bijstelling bij het in sumpsimus opgesloten subject wij in de 1e pers. pluralis participii præsentis van het deponens deprecari.
Humiliter, nederig – bijwoordelijke bepaling die het smeken nader kwalificeert: op nederige wijze (adverbium)
Ad 2a-2b
Ut […] in nostræ..: finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin in de
Coniunctivusmodus, bepaald door het voegwoord ut.
Proficiant, [opdat] zij bevorderen/ nuttig zijn voor, prædicaat in de 3e pers. pluralis coniunctivi præsentis activi van het verbum proficere, profecti, profectum, 3, met betekenissen 1. vooruitkomen, verder komen 2. vorderingen maken, zich uitbreiden 3. helpen, baten, nuttig zijn.
In nostræ caritatis augmentum, voor de groei van onze liefde –  bijwoordelijke bepaling 0f voorzetselbepaling samengesteld uit de accusativusvorm augmentum, geregeerd door de prepositie in + acc., voorafgegaan door twee congruerende genitivusvormen die augmentum nader toelichten, genitivus explicativus.
Ad 3     
Quæ, te lezen als [ea] quæ, de dingen die, object in de accusactivusvorm pluralis onzijdig van het pronomen relativum quod bij het prædicaat præcepit facere, heeft bevolen te doen
Nos, ons - Na het verbum præcipere volgt een dativus. Er zou dan nobis hebben gestaan. Dit pleit ervoor dat hier een a.c.i. constructie bedoeld is in de accusativus pluralis van het pronomen personale nos. Men kan hier een a.c.i. constructie waarnemen waarbij nos de accusativus is en facere de infinitivus. Letterlijke vertaling: de dingen die Uw Zoon opgedragen heeft dat wij doen. Geen fraaie vertaling maar het laat wel duidelijk de a.c.i. constructie zien. Natuurlijk kan er voor een mooiere vrije vertaling gekozen worden zoals: de dingen waarvan Uw Zoon heeft gezegd dat wij ze moeten doen. Het ‘moeten’ geeft dan de opdracht van de Heer indirect weer.
Filius tuus, uw Zoon – subject van het prædicaat præcepit facere
in sui commemorationem, tot zijner gedachtenis – voorzetselbepaling, opgebouwd door de accusactivusvorm commemorationem die door de prepositie in wordt bepaald en de genitivusvorm sui van het pronomen possessivum suus (zijn/van hem) omdat deze vorm terugslaat op het even verder genoemde Filius tuus.  

S t i j l f i g u r e n
1. Hyperbaton (uiteenplaatsing van twee bij elkaar horende begrippen):
sacri [dona] mysterii (regel 1),
in [sui] commemorationem, (r. 3),
in [nostræ proficiant caritatis] augmentum (r. 2b)
nostræ [proficient] caritatis (r. 2b)
2. Veel harde en zachte “k/c”- klanken
3. Dominante aanwezigheid van de ‘m’
4. Antithese / tegenstelling tussen nos, ons, en tuus, uw (in r. 3)
De afwisseling in de slotcadensen van de drie tekstregels (deprecantes, præcipit en augmentum) bewerken een mooi gedragen effect wanneer deze oratie wordt gezongen.

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Deprecor, deprecatus sum, 1, deponens (verbum met passieve vormen maar met actieve betekenis)
Dit begrip werd reeds gebruikt in de Postcommunio-teksten van de 22e zondag door het jaar, van Palmzondag en ook in de Oratio super munera van het feest van de H. Familie.  Deprecor is niet enkel “bidden, smeken”, maar “dringend smeken”. Deprecor is een  samengesteld verbum van de prepositie de + precor en betekent “afkeren, afwenden (van zichzelf of van anderen) door dringend smeken, dringend smeken iets niet te doen; dus bidden, tussenbeide komen, bemiddelen ter afwending van een of ander kwaad, of om vergiffenis te verkrijgen voor een of andere overtreding. In oudere uitgaven van het Rituale Romanum vinden we een vorm van deprecor (prex deprecatoria ), een gebed tegen een muizenplaag (contra mures, locustas, bruchos, vermes et alia animalia nociva), sprinkhanen, rupsen en andere schadelijke beestjes. De priester ging bij dergelijke plagen, in superpli en bekleed met  paarse stola, naar de akkers, sprak daar een aantal gebeden uit, waaronder een exorcisme en zegende vervolgens de akkers met wijwater.
In de oratie van vandaag is duidelijk dat we iets willen verkrijgen door dringend gebed.
Deprecantes
Kijken naar de tijden van het verbum helpt de oratie beter te begrijpen. Als we het Latijn bestuderen leren we deprecantes te herkennen als een participium præsentis activi (tegenwoordig deelwoord, bedrijvende vorm). Het idee “tegenwoordig” is een beetje misleidend en tegelijkertijd toch juist. Hoe dit te begrijpen?  Ten eerste, “tegenwoordig” in het geval van deze tijd wordt beter weergegeven door contemporain, gelijktijdig, tegelijkertijd. Dat betekent  dat iets gebeurt of plaats vindt op dezelfde tijd (gelijktijdig) als de tijd van het hoofdwerkwoord. Als dit werkelijk zo is in de tegenwoordige tijd, soit!, maar het kan ook in de verleden - of in de toekomende tijd. In de oratie van vandaag wordt de tijd van deprecantes bepaald door de tijd van het verbum sumpsimus. De vorm van sumpsimus is præsens perfectum en dat betekent dat op het moment van spreken, de actie die het werkwoord aangeeft, is voltooid: dus is het een verleden tijd met verwijzing naar de tegenwoordige realiteit. In dit geval hebben we een vorm van sumo, waarvan de hoofdtijden luiden sumo, sumere, sumpsi, sumptum. Als wij bijgevolg in de oratie van vandaag “ontvingen door te nuttigen” (sumpsimus), namelijk de H. Hostie in de H. Communie, waren wij gelijktijdig, tegelijkertijd bezig "dringend te bidden (deprecantes) iets te verkrijgen.”
De Postcommunio legt God in zekere zin voor dat we hebben gebeden op het moment dat eerder in het verleden ligt dan dat het gaat om een gebed dat refereert aan het moment van nu.
De H. Augustinus zegt in Brief 149, 13 met betrekking tot het verbum deprecari: Precari … esse precando bona optare, imprecari, mala, … deprecari …mala precando depellere (Precari… betekent goede dingen wensen door te bidden, kwade dingen toewensen…deprecari … door te bidden kwade/slechte dingen afwenden). Zijn definitie omvat dus de volle waarde van de preposities.
In Laat-Latijnse liturgische teksten werd de kracht van de preposities meer en meer verzwakt zodat deprecari synoniem werd met precari, slechts met een geringe of zelfs geen enkele connotatie meer met de betekenis “afwenden”. Dit hebben we in de reeksen van de Collecta, de Oratio super munera, en de Postcommunio regelmatig gezien. Gewoonlijk wordt het begrip deprecari  gebruikt in het kader van smeekbeden. Dit is evident, gezien het feit, dat praktisch in elke instantie dit begrip voorkomt in combinatie met een ut-bijzin met finale betekenis.
We zien ook dat de verzwakking van het voorzetsel de- dikwijls wordt gecompenseerd door toevoeging van supplices of suppliciter.
(Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S, Remarks on the Vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum, Nijmegen-Utrecht, 1966, 114-115)
Augmentum, - i, onz.
Met betekenis: het aangroeien, vermeerdering, toeneming. Dit substantivum kwam recent aan bod in het Vocabularium van de Postcommunio van de 31e zondag. In het Nederlands kennen we augmentatie als begip in de muziek, in de taal, in de economie enz.
Sui
Genitivus singularis van suus, -a, um dat een reflexief bezittelijk voornaamwoord is. In het Nederlands gebruiken we het meerduidige woord “zijn” als bezittelijk voornaamwoord. Maar dat geeft geen zekerheid op wie het “zijn” slaat. In het Latijn gebruiken we suus als verwijzing naar het subject van het werkwoord, wanneer het “terug slaat” op de actor. Is het bezittelijk voornaamwoord van de 3e persoon n i e t reflexief, dan wordt het uitgedrukt door de gen. sing. eius of gen. plur. eorum, earum, eorum van het pronomen is. In de Postcommunio slaat sui terug op het subject van het verbum praecipit en dat is Filius tuus.

O v e r w e g i n g
Komend vanuit de niet te tellen verstrooidheden van ons dagelijks leven, moeten we ons, wanneer we de parochiekerk binnengaan voor de viering van de H. Mis herinneren dat we niet deelnemen aan een loutere gedachtenis of aan iets wat Christus lang geleden heeft gedaan en waarvoor we nu op een nostalgische manier dankbaar zijn. De H. Mis is niet louter een ‘memoria’ van een edel gebaar van opoffering dat ons zou moeten inspireren hetzelfde voor anderen te doen. De H. Mis heeft geen voorbeeldfunctie in het bevorderen van sociaal werk of het koesteren van warme gevoelens.
Wanneer we de kerk binnengaan en de H. Mis begint, bevinden we ons plotseling in een mysterievolle en tijdloze ruimte, waar, dat wat we doen en zeggen, ons niet alleen oproept ons gebeurtenissen uit het verleden te herinneren, maar waar God actueel handelt door middel van onze woorden en daden, onze bewuste en toegewijde participatie en wij daarin betrokken mogen zijn. Zijn werk – in het verleden en nu - en het onze maken deze gebeurtenissen actueel voor ons en doen ons erin participeren.
Het Paasmysterie, de heilsdaden van het Laatste Avondmaal, van het Lijden, van het Kruis en van de Verrijzenis van Jezus worden vernieuwd en geactualiseerd in de H. Eucharistie, en Christus, de ware Actor en Bewerker van deze heilsdaden maakt ons tot deelgenoten in Zijn sacramenteel handelen.
Bewust dus van onze deelname aan de heilige en ons transformerende mysteries die het keerpunt vormen van de geschiedenis van heel de geschapen wereld, verenigen wij ons hart, onze wil en ons verstand met de woorden van de priester, die ons aan het altaar mede vertegenwoordigt en de goddelijke Majesteit dringend smeekt dat wij door het ontvangen van  de H. Communie “mogen toenemen in liefde”. Aldus gevoed met het Lichaam en Bloed van Christus, zijn we in staat niet alleen binnen de kerk maar ook na het verlaten van de kerk onze liefde voor onze naasten concreet in praktijk te brengen en uit te dragen.

In feite is het niet te beschrijven: in het Brood en de Wijn, door deze eenvoudige tekenen en door eenvoudige woorden voltrekt zich het grootste mysterie van de mensheid: God Zelf komt onder ons, hier op deze wereld, in onze tijd, hier en nu, vandaag, direct onder ons tegenwoordig. Deze gebeurtenis is niet in onze woorden uit te drukken en met ons verstand bereiken we ook al gauw onze grenzen. Maar hier bevinden we ons wel in het centrum van de christelijke boodschap: God is niet Iemand die ver van ons is, niet Iemand die zich niets aan ons gelegen laat liggen. Nee, Hij heeft zich voor ons overgeleverd en Hij schenkt zich elke dag opnieuw aan ons in de viering van de H. Eucharistie. Wij nemen Hem op in ons hart, Hij neemt ons op in zijn Hart en wij worden zo wat we zijn.
“De H. Eucharistie is het sacrament van de liefde (vgl. Thomas van Aquino, Summa Theologiæ III, q. 73.3). De H. Eucharistie is het geschenk van de zelfgave van Jezus Christus, waardoor Hij ons Gods oneindige liefde voor iedere mens openbaart. In dit wonderbare sacrament toont zich de “grootste” liefde die er toe aanzet “het eigen leven te geven voor zijn vrienden” (vgl. Jo 15, 13). Ja, Jezus heeft de Zijnen “tot het uiterste toe liefgehad” (Jo 13, 1). Deze woorden van de evangelist vormen de inleiding op Jezus’ gebaar van oneindige nederigheid: voordat Hij voor ons aan het kruis stierf, waste Hij, omgord met een linnen doek, zijn leerlingen de voeten. Op dezelfde manier blijft Jezus ons in het Sacrament van de Eucharistie, steeds en nog altijd “tot het uiterste toe” liefhebben, tot en met de gave van zijn Lichaam en zijn Bloed. Wat moeten de woorden en gebaren van de Heer tijdens het Laatste Avondmaal de Apostelen met ontzag en verbazing hebben geroerd? Wat moet het mysterie van de H. Eucharistie ook, en iedere keer als we de H. Mis meemaken en we de kans hebben daardoor Gods genade deelachtig te worden, in ons hart verwondering opwekken!”
‘Ne morereris!’ (Ps 69 [70], 6b) Talm niet! Ga naar de kerk!
(Paus Benedictus XVI, Postsynodale apostolische Exhortatie, Sacramentum Caritatis, 22 febr.2007, Inleiding)