Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Moge
deze gedachtenisviering van Uw Zoon de liefde in ons versterken
I n l e i d i n g
Met de woorden van de instellingsritus “Doet dit tot
gedachtenis aan Mij” (Lc 22,19) als fundamentele opdracht aan zijn Apostelen heeft
Christus het mysterie van de H. Eucharistie ingesteld, waarin de gaven van zijn
Kerk geconsacreerd worden en als Zijn gaven, als spijs en drank, als voedsel
aan de Zijnen worden aangereikt.
“Als bedienaren van deze heilige Geheimen, stellen de
priesters, met name in het H. Misoffer, op bijzondere wijze de persoon van
Christus tegenwoordig, die zichzelf als Slachtoffer heeft gegeven tot heiliging
van de mensen; en daarom worden zij uitgenodigd om dat waarmee zij omgaan ook
na te volgen, voor zover zij bij de viering van het Mysterie van de dood des
Heren hun eigen ledematen trachten te doen afsterven aan gebreken en begeerten.
In het mysterie van het Eucharistisch Offer wordt het
werk van onze verlossing voortdurend voltrokken en daarom wordt de dagelijkse
viering daarvan, die ook dán, als de gelovigen er niet bij tegenwoordig kunnen
zijn, toch een daad van Christus en de Kerk is, met klem aanbevolen. Terwijl de
priesters zich dus met de daad van Christus-Priester verenigen, offeren zij
zich dagelijks geheel op aan God, terwijl zij met het Lichaam van Christus
worden gevoed krijgen zij van harte deel aan de liefde van Hem, die Zich tot
spijs aan de gelovigen geeft” (Vgl. Decreet Presbyterorum
Ordinis, Over het ambt en het leven van de priesters, IIe
Vaticaans Concilie, 7 december 1965, 13).
De Postcommunio van deze zondag gaat uit van het genieten
van deze gaven, gegrepen door de liefde van God en tot God, en van Christus en
tot Christus, en niets anders dan door liefde.
Zo heeft de tekst van MR 1970 de bede van de oude
originele tekst om “hulp in onze zwakheid” op uitstekende wijze geconcretiseerd.
Want wat is een grotere hulp in onze zwakheid anders dan een grote liefde tot
God?
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Sumpsimus,
Domine, sacri dona mysterii, humiliter deprecantes,
ut, quæ in sui commemorationem nos Filius tuus facere præcipit,
in nostræ proficiant caritatis augmentum.
ut, quæ in sui commemorationem nos Filius tuus facere præcipit,
in nostræ proficiant caritatis augmentum.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Heer,
wij hebben uw heilige gaven ontvangen.
Nederig
vragen wij U:
moge
deze gedachtenisviering van uw Zoon, in gehoorzaamheid aan zijn opdracht,
de
liefde in ons versterken.
Werkvertaling
Wij hebben,
Heer, de gaven van uw heilig Sacrament genuttigd, terwijl wij ootmoedig smeken
dat, dat wat uw Zoon heeft bevolen dat wij ter gedachtenis aan Hem doen,
tot vermeerdering van onze
liefde strekt.
B i j b e l s
e v i n d p l a a t s e n
Mt 26, 26-29
Mc 14, 22-25
Lc 22, 14-20
1 Kor 11, 23-25
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van
de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium Leonianum
(Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV, folio 596, tweede helft zesde eeuw en daarnaast, met kleine
tekstvarianten, in circa honderd andere codices verspreid over het continent en
de Angelsaksische eilanden.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V, Brepols,
Turnhout 1996, p. 23-24, nr. 5583).
In MR 1962 was
deze oratie de Postcommunio van Quatertemper-vrijdag in de Pinksterweek met
hier en daar enkele veranderingen: …ut, quae in sui commemorationem nos
facere praecepisti, in nostrae proficiant infirmitatis auxilium.
Aanvankelijk tot God de Zoon gericht, veranderde de oratie van adres,
respectievelijk tot de Vader, met verwijzing naar de Zoon en veranderde het
object van de oratie van hulp in zwakheid tot groei in liefde.
Een tweede vindplaats
(rubriek) in MR 1962: Mense Iulii, orations et preces diurnæ, XXXII alia missa
<postcommunio>.
G e t u i g e n
i s s e n v a n d e V
a d e r s
H. Justinus,
filosoof en martelaar (ca. 100 – 164)
“De Apostelen
hebben in de door hen samengestelde gedenkschriften die Evangeliën worden
genoemd, aldus overgeleverd wat hun was opgedragen: dat Jezus het brood nam en
dankte en sprak: “Doet dit tot mijn gedachtenis, dit is mijn Lichaam”. En nadat Hij op dezelfde wijze de kelk had
genomen en gedankt had, sprak Hij: “Dit is mijn Bloed.”
(I. Apol. 66)
Hippolytus van
Rome, + 235
“Toen Hij zich
nu aan een vrij verkozen lijden had overgeleverd, om de dood te vernietigen, de
hel met voeten te treden, de rechtvaardigen te verlichten, het Testament te
vestigen en de Opstanding te openbaren, nam Hij brood, dankte en sprak: Neemt,
eet, dit is mijn Lichaam, dat voor u zal worden gebroken. Zo ook voor de kelk,
sprak Hij: Dit is mijn Bloed dat wordt vergoten voor u. Als gij dit doet, doet
het ter gedachtenis aan Mij”.
(Traditio
apostolica 4)
H. Ambrosius,
bisschop van Milaan, * Trier 339 + Milaan 397
“Begrijp hoe
groot dit Sacrament wel is. Zie wat Hij zegt: “Zo dikwijls gij dit doet, zult
gij het telkens tot gedachtenis aan Mij doen, totdat Ik wederkeer” (1 Kor
11,26).
(De Sacramentis,
IV, 6)
H. Augustinus,
bisschop en kerkvader * Thagaste 13 nov 354 + Hippo 28 augustus 430
“Gij moet wéten
wat ge ontvangen hebt, wat ge zúlt ontvangen en wat ge dagelijks móet
ontvangen.”
(Uit Sermo 227,
in die Paschæ IV)
H. Fulgentius,
bisschop van Ruspe * Carthago, voor 499 + Ruspe 1 januari 533
“Bij het
opdragen van het Offer gaat in vervulling, wat onze Verlosser bevolen heeft te
doen, volgens de woorden van de H. Paulus: Dat de Heer Jezus in de nacht dat
Hij werd overgeleverd, brood nam, en na gedankt te hebben, het brak en zei: Dit
is mijn Lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis. Zoo ook na de maaltijd met
de beker: Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed. Doet dit, elke keer
dat gij Hem drinkt, tot mijn gedachtenis. Zo dikwijls gij dit brood eet em de
kelk drinkt verkondigt gij de dood des Heren totdat Hij komt.
Zo dus wordt het
Offer opgedragen, opdat daardoor de Dood des Heren zou worden verkondigd en de
gedachtenis zou worden gevierd van Hem, die voor ons zijn leven gaf. Hij toch zei: Geen groter liefde kan iemand
hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Omdat dus
Christus uit liefde voor ons gestorven is en wij tijdens het Offer zijn dood
gedenken, vragen wij dat door de komst van de H. Geest ons de liefde wordt
geschonken. Terwijl wij nederig smeken dat door dezelfde liefde waarmee
Christus zich verwaardigd heeft voor ons gekruisigd te worden, ook wij de
genade moegen ontvangen van de Heilige Geest en wij de wereld voor gekruisigd
kunnben houden en ten bate van de wereld gekruisigd kunnen worden. Daardoor
volgen wij de Dood van onze Heer na, zoals het sterven van Christus een sterven
was voor de zonde, eens en voorgoed, en zijn leven een leven is voor God, zoo ook
moeten wij in nieuwheid van leven wandelen. En als wij zo de gave van liefde
hebben ontvangen, laten wij dan sterven aan de zonde en leven voor God”.
(Contra Fabianum
28, 16-18)
H. Albertus de
Grote, bisschop en kerkleraar * Lauingen 1206 + Keulen 1280
‘Doet dit tot
een gedachtenis aan Mij’ (Lc 22, 19). Hierin vallen twee dingen op. Ten eerste
is het de opdracht om dit sacrament te vieren, hetgeen blijkt uit de woorden
‘Doet dit’. Vervolgens staat er dat dit sacrament een gedachtenis moet zijn aan
de Heer die voor ons gestorven is.
Jezus zegt dus:
‘Doet dit’. Een nuttiger gebod immers kon Hij ons niet opleggen. Geen enkel
ander is aangenamer, heilzamer, lieflijker en meer in overeenstemming met het
eeuwig leven. We zullen dit nu stap voor stap aantonen.
Dit gebod is
nuttig voor de vergiffenis van de zonden en zeer nuttig in ons leven voor de
volheid van de genade. De Vader van de hemelse geesten ‘voedt ons op voor ons
welzijn, om ons te doen delen in zijn eigen, eeuwige heiligheid’ (Hebr 12, 10).
Welnu, de heiligheid van de Vader ligt in het offer van de Zoon, dat wil
zeggen: als Christus zich in het Sacrament opdraagt, biedt Hij zich aan de
Vader aan ten bate van ons en aan ons biedt Hij zich als voedsel aan. ‘Omwille van
hen wijd Ik Mij aan U’ (Jo 17, 19). ‘Door de eeuwige Geest heeft Christus
zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat ons inwendig zuivert
van dode werken om de levende God te eren’ (Hebr 9, 14).
We kunnen niets
aangenamers doen. Want wat is er aangenamer dan datgene waarin God ons zijn
oneindige goedheid toont? ‘Uw volk hebt gij met engelenspijs gevoed en hun
vanuit de hemel zonder ophouden een toebereid brood gegeven, dat iedere smaak
in zich had en aangenaam was voor ieder die het proefde. Uw gave immers maakt
op zichzelf uw goedheid jegens uw kinderen zichtbaar, maar zij voegde zich
bovendien naar het verlangen van de gebruiker en veranderde in wat ieder
wenste’ (Wijsh 16, 20-21).
De Heer had ook
niets heilzamers kunnen opdragen. Want dit Sacrament is de vrucht van de boom
des levens. Wie er met de overgave van een oprecht geloof van eet, zal de dood
niet voor eeuwig smaken. Een boom des levens is dit Sacrament voor wie het
verwerven, en wie trouw eraan blijven, zijn gelukkig (vgl. Spr 3, 18). ‘Zo zal
hij die Mij eet, leven door Mij’ (Jo 6, 57).
De Heer kan ook
niets lieflijkers opdragen. Immers, dit Sacrament bewerkt liefde en eenheid.
Het is immers het teken van de grootste liefde, wanneer men zichzelf als
voedsel geeft. Wie geeft er ons zijn vlees, zodat we verzadigd worden? (vgl.
Job 31, 31 - Vulg.). Het is alsof Christus zegt: zozeer heb Ik hen liefgehad en
zij Mij, dat Ik verlang om door hen gegeten te worden en door hen opgenomen te
worden, zodat zij als mijn ledematen in Mij worden ingelijfd. Inniger en
natuurlijker kunnen zij met Mij en Ik met hen niet verenigd zijn.
De Heer had
niets kunnen opdragen dat meer in overeenstemming met het eeuwig leven is. Want
het bereiken van het eeuwig leven vloeit voort uit het feit dat God zichzelf
als smakelijk voedsel schenkt aan hen die een leven leiden dat overeenstemt met
de gelukzaligheid.
(Ex Comm. S.
Alberti ep. in Evangelium Lucæ 22, 19 Opera Omnia, Parijs
1890-1899, 23, 672-674)
Zie: Liturgia
Horarum (Getijdengebed) lectio altera, die 15 novembris, memoria S. Alberti
Magni
T e x t u e l e a n a l y s e
1. Sumpsimus,
Domine, sacri dona mysterii, humiliter deprecantes,
2a. ut, 3. quæ in sui commemorationem nos Filius tuus facere præcipit,
2b. in nostræ proficiant caritatis augmentum.
2a. ut, 3. quæ in sui commemorationem nos Filius tuus facere præcipit,
2b. in nostræ proficiant caritatis augmentum.
Deze
kunstig compacte Postcommunio omvat één enkele volzin, samengesteld uit de
hoofdzin met het prædicaat sumpsimus in de indicativus die de feitelijk
ontvangen gave benoemt, vergezeld van de bijstelling humiliter deprecantes, die
de gesteltenis van de biddende Kerk verwoordt (regel 1), gevolgd door een
finale/consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord ut in de
coniunctivusmodus die het beoogde effect formuleert (r. 2a-2b) en die wordt
onderbroken door een relatieve bijzin [ea] quæ
(r. 3), die in haar geheel het subject vormt van het effect in r. 2b en
ook het bewerkend beginsel daarvan vormt. Deze relatieve bijzin bevat een
a.c.i.-constructie (accusativus cuminfinitivo).
Ad
1
Sumpsimus,
wij hebben ontvangen/genuttigd – prædicaat in de 1e persoon meervoud
indicativus perfecti activi van het verbum sumere, sumpsi, sumptum, 3. met
ingesloten subject: wij.
Sumere
heeft vele betekenissen: 1. nemen, tot zich nemen, opnemen 2. ontvangen, te
leen ontvangen 3. besteden, uitgeven, verteren 4. gebruik maken van, genieten,
nuttigen 5. beginnen 6. uitkiezen 7. In aanmerking
nemen, begunstigen 8. zich aanmatigen 9. aannemen, ondernemen.
Domine,
[o] Heer – anaklese in de vocativusvorm
van Dominus.
Sacri
dona mysterii, de gaven van dit heilig Sacrament (Mysterie), object van het prædicaat
sumpsimus en samengesteld uit de accusativusvorm dona
(pluralis van donum, - i. onz.) vergezeld van een bijvoeglijke bepaling in twee
congruerende genitivusvormen sacri en
mysterii die vanwege hun positie een hyperbaton
vormen.
Deprecantes,
smekend, biddend – bijstelling bij het in sumpsimus opgesloten subject wij in
de 1e pers. pluralis participii præsentis van het deponens
deprecari.
Humiliter,
nederig – bijwoordelijke bepaling die het smeken nader kwalificeert: op
nederige wijze (adverbium)
Ad
2a-2b
Ut
[…] in nostræ..: finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende
bijzin in de
Coniunctivusmodus,
bepaald door het voegwoord ut.
Proficiant,
[opdat] zij bevorderen/ nuttig zijn voor, prædicaat in de 3e pers.
pluralis coniunctivi præsentis activi van het verbum proficere, profecti,
profectum, 3, met betekenissen 1. vooruitkomen, verder komen 2. vorderingen
maken, zich uitbreiden 3. helpen, baten, nuttig zijn.
In
nostræ caritatis augmentum, voor de groei van onze liefde – bijwoordelijke bepaling 0f voorzetselbepaling samengesteld uit de
accusativusvorm augmentum, geregeerd door de prepositie in + acc., voorafgegaan door twee
congruerende genitivusvormen die augmentum nader toelichten, genitivus
explicativus.
Ad
3
Quæ,
te lezen als [ea] quæ, de dingen die, object in de accusactivusvorm pluralis
onzijdig van het pronomen relativum quod bij het prædicaat præcepit facere,
heeft bevolen te doen
Nos,
ons - Na het verbum præcipere volgt een dativus. Er zou
dan nobis hebben gestaan. Dit pleit ervoor dat hier een a.c.i. constructie
bedoeld is in de accusativus pluralis van het pronomen personale nos. Men kan
hier een a.c.i. constructie waarnemen waarbij nos de accusativus is en facere
de infinitivus. Letterlijke vertaling: de dingen die Uw Zoon opgedragen heeft dat
wij doen. Geen fraaie vertaling maar het laat wel duidelijk de a.c.i.
constructie zien. Natuurlijk kan er voor een mooiere vrije vertaling gekozen
worden zoals: de dingen waarvan Uw Zoon heeft gezegd dat wij ze moeten doen.
Het ‘moeten’ geeft dan de opdracht van de Heer indirect weer.
Filius
tuus, uw Zoon – subject van het prædicaat præcepit facere
in
sui commemorationem, tot zijner gedachtenis – voorzetselbepaling, opgebouwd
door de accusactivusvorm commemorationem die door de prepositie in wordt
bepaald en de genitivusvorm sui van het pronomen possessivum suus (zijn/van
hem) omdat deze vorm terugslaat op het even verder genoemde Filius tuus.
S t i j l f i g u r e n
1. Hyperbaton (uiteenplaatsing
van twee bij elkaar horende begrippen):
sacri [dona] mysterii (regel 1),
in [sui] commemorationem, (r. 3),
in [nostræ proficiant caritatis] augmentum (r. 2b)
nostræ [proficient] caritatis (r. 2b)
2. Veel harde en zachte “k/c”- klanken
3. Dominante
aanwezigheid van de ‘m’
4. Antithese / tegenstelling tussen nos, ons, en tuus, uw (in r. 3)
De
afwisseling in de slotcadensen van de drie tekstregels (deprecantes, præcipit
en augmentum) bewerken een mooi gedragen effect wanneer deze oratie wordt
gezongen.
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Deprecor,
deprecatus sum, 1, deponens (verbum met passieve vormen maar met actieve betekenis)
Dit begrip werd reeds gebruikt in de Postcommunio-teksten van de 22e
zondag door het jaar, van Palmzondag en ook in de Oratio super munera van het
feest van de H. Familie. Deprecor is niet enkel “bidden, smeken”,
maar “dringend smeken”. Deprecor is een
samengesteld verbum van de prepositie de + precor en betekent “afkeren, afwenden (van zichzelf of
van anderen) door dringend smeken, dringend smeken iets niet te doen; dus
bidden, tussenbeide komen, bemiddelen ter afwending van een of ander kwaad, of
om vergiffenis te verkrijgen voor een of andere overtreding. In oudere uitgaven
van het Rituale Romanum vinden
we een vorm van deprecor (prex deprecatoria ), een gebed
tegen een muizenplaag (contra mures, locustas, bruchos, vermes et alia
animalia nociva), sprinkhanen, rupsen en andere schadelijke beestjes. De
priester ging bij dergelijke plagen, in superpli en bekleed met paarse stola, naar de akkers, sprak daar een
aantal gebeden uit, waaronder een exorcisme en zegende vervolgens de akkers met
wijwater.
In de oratie van
vandaag is duidelijk dat we iets willen verkrijgen door dringend gebed.
Deprecantes
Kijken naar de
tijden van het verbum helpt de oratie beter te begrijpen. Als we het Latijn
bestuderen leren we deprecantes te
herkennen als een participium præsentis activi (tegenwoordig deelwoord,
bedrijvende vorm). Het idee “tegenwoordig” is een beetje misleidend en
tegelijkertijd toch juist. Hoe dit te begrijpen? Ten eerste, “tegenwoordig” in het geval van
deze tijd wordt beter weergegeven door contemporain, gelijktijdig,
tegelijkertijd. Dat betekent dat iets
gebeurt of plaats vindt op dezelfde tijd (gelijktijdig) als de tijd van het
hoofdwerkwoord. Als dit werkelijk zo is in de tegenwoordige tijd, soit!, maar
het kan ook in de verleden - of in de toekomende tijd. In de oratie van vandaag
wordt de tijd van deprecantes bepaald door de tijd van het
verbum sumpsimus. De vorm van
sumpsimus is præsens perfectum en dat betekent dat op het moment van
spreken, de actie die het werkwoord aangeeft, is voltooid: dus is het een
verleden tijd met verwijzing naar de tegenwoordige realiteit. In dit geval
hebben we een vorm van sumo, waarvan de hoofdtijden luiden sumo,
sumere, sumpsi, sumptum. Als wij bijgevolg in de oratie van vandaag
“ontvingen door te nuttigen” (sumpsimus), namelijk de H. Hostie in de H.
Communie, waren wij gelijktijdig, tegelijkertijd bezig "dringend te bidden
(deprecantes) iets te verkrijgen.”
De Postcommunio
legt God in zekere zin voor dat we hebben gebeden op het moment dat eerder in
het verleden ligt dan dat het gaat om een gebed dat refereert aan het moment
van nu.
De H. Augustinus
zegt in Brief 149, 13 met betrekking tot het verbum deprecari: Precari … esse
precando bona optare, imprecari, mala, … deprecari …mala precando depellere (Precari…
betekent goede dingen wensen door te bidden, kwade dingen toewensen…deprecari …
door te bidden kwade/slechte dingen afwenden). Zijn definitie omvat dus de
volle waarde van de preposities.
In Laat-Latijnse
liturgische teksten werd de kracht van de preposities meer en meer verzwakt
zodat deprecari synoniem werd met precari, slechts met een geringe of zelfs geen
enkele connotatie meer met de betekenis “afwenden”. Dit hebben we in de reeksen
van de Collecta, de Oratio super munera, en de Postcommunio regelmatig gezien.
Gewoonlijk wordt het begrip deprecari
gebruikt in het kader van smeekbeden. Dit is evident, gezien het feit,
dat praktisch in elke instantie dit begrip voorkomt in combinatie met een ut-bijzin met finale betekenis.
We zien ook dat
de verzwakking van het voorzetsel de-
dikwijls wordt gecompenseerd door toevoeging van supplices of suppliciter.
(Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S, Remarks on the Vocabulary of the ancient
orations in the Missale Romanum, Nijmegen-Utrecht, 1966, 114-115)
Augmentum, - i, onz.
Met betekenis:
het aangroeien, vermeerdering, toeneming. Dit substantivum kwam recent aan bod
in het Vocabularium van de Postcommunio van de 31e zondag. In het
Nederlands kennen we augmentatie als begip in de muziek, in de taal, in de
economie enz.
Sui
Genitivus singularis van suus, -a, um dat een reflexief
bezittelijk voornaamwoord is. In het Nederlands gebruiken we het meerduidige
woord “zijn” als bezittelijk voornaamwoord. Maar dat geeft geen zekerheid op wie het “zijn”
slaat. In het Latijn gebruiken we suus als verwijzing naar het subject van het werkwoord, wanneer het “terug slaat”
op de actor. Is het bezittelijk voornaamwoord van de 3e persoon n i
e t reflexief, dan wordt het uitgedrukt door de gen. sing. eius of gen. plur.
eorum, earum, eorum van het pronomen is. In de Postcommunio slaat sui
terug op het subject van het verbum praecipit en dat is Filius tuus.
O v e r w e g i n g
Komend vanuit de niet te tellen verstrooidheden van ons dagelijks
leven, moeten we ons, wanneer we de parochiekerk binnengaan voor de viering van
de H. Mis herinneren dat we niet deelnemen aan een loutere gedachtenis of aan
iets wat Christus lang geleden heeft gedaan en waarvoor we nu op een
nostalgische manier dankbaar zijn. De H. Mis is niet louter een ‘memoria’ van
een edel gebaar van opoffering dat ons zou moeten inspireren hetzelfde voor
anderen te doen. De H. Mis heeft geen voorbeeldfunctie in het bevorderen van sociaal
werk of het koesteren van warme gevoelens.
Wanneer we de kerk binnengaan en de H. Mis begint, bevinden we ons
plotseling in een mysterievolle en tijdloze ruimte, waar, dat wat we doen en
zeggen, ons niet alleen oproept ons gebeurtenissen uit het verleden te
herinneren, maar waar God actueel handelt door middel van onze woorden en
daden, onze bewuste en toegewijde participatie en wij daarin betrokken mogen
zijn. Zijn werk – in het verleden en nu - en het onze maken deze gebeurtenissen
actueel voor ons en doen ons erin participeren.
Het Paasmysterie, de heilsdaden van het Laatste Avondmaal, van het
Lijden, van het Kruis en van de Verrijzenis van Jezus worden vernieuwd en
geactualiseerd in de H. Eucharistie, en Christus, de ware Actor en Bewerker van
deze heilsdaden maakt ons tot deelgenoten in Zijn sacramenteel handelen.
Bewust dus van onze deelname aan de heilige en ons transformerende
mysteries die het keerpunt vormen van de geschiedenis van heel de geschapen
wereld, verenigen wij ons hart, onze wil en ons verstand met de woorden van de
priester, die ons aan het altaar mede vertegenwoordigt en de goddelijke Majesteit
dringend smeekt dat wij door het ontvangen van de H. Communie “mogen toenemen in liefde”.
Aldus gevoed met het Lichaam en Bloed van Christus, zijn we in staat niet
alleen binnen de kerk maar ook na het verlaten van de kerk onze liefde voor
onze naasten concreet in praktijk te brengen en uit te dragen.
In feite is het niet te beschrijven: in het Brood en de Wijn, door deze
eenvoudige tekenen en door eenvoudige woorden voltrekt zich het grootste
mysterie van de mensheid: God Zelf komt onder ons, hier op deze wereld, in onze
tijd, hier en nu, vandaag, direct onder ons tegenwoordig. Deze gebeurtenis is
niet in onze woorden uit te drukken en met ons verstand bereiken we ook al gauw
onze grenzen. Maar hier bevinden we ons wel in het centrum van de christelijke
boodschap: God is niet Iemand die ver van ons is, niet Iemand die zich niets
aan ons gelegen laat liggen. Nee, Hij heeft zich voor ons overgeleverd en Hij
schenkt zich elke dag opnieuw aan ons in de viering van de H. Eucharistie. Wij
nemen Hem op in ons hart, Hij neemt ons op in zijn Hart en wij worden zo wat we
zijn.
“De H. Eucharistie is het sacrament van de liefde (vgl. Thomas van
Aquino, Summa Theologiæ III, q. 73.3). De H. Eucharistie is het geschenk
van de zelfgave van Jezus Christus, waardoor Hij ons Gods oneindige liefde voor
iedere mens openbaart. In dit wonderbare sacrament toont zich de “grootste”
liefde die er toe aanzet “het eigen leven te geven voor zijn vrienden” (vgl. Jo
15, 13). Ja, Jezus heeft de Zijnen “tot het uiterste toe liefgehad” (Jo 13, 1).
Deze woorden van de evangelist vormen de inleiding op Jezus’ gebaar van
oneindige nederigheid: voordat Hij voor ons aan het kruis stierf, waste Hij,
omgord met een linnen doek, zijn leerlingen de voeten. Op dezelfde manier blijft
Jezus ons in het Sacrament van de Eucharistie, steeds en nog altijd “tot het
uiterste toe” liefhebben, tot en met de gave van zijn Lichaam en zijn Bloed. Wat
moeten de woorden en gebaren van de Heer tijdens het Laatste Avondmaal de
Apostelen met ontzag en verbazing hebben geroerd? Wat moet het mysterie van de H.
Eucharistie ook, en iedere keer als we de H. Mis meemaken en we de kans hebben
daardoor Gods genade deelachtig te worden, in ons hart verwondering opwekken!”
‘Ne morereris!’ (Ps 69 [70], 6b) Talm niet! Ga naar de kerk!
(Paus Benedictus XVI,
Postsynodale apostolische Exhortatie, Sacramentum Caritatis, 22
febr.2007, Inleiding)