Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Homilía
auctóris sæculi secúndi
(Cap. 15, 1 — 17, 2:
Funk 1, 163-165)
Tweede lezing
Uit de homilie van een Schrijver
uit de tweede eeuw
(Cap. 15, 1 — 17, 2:
Funk 1, 163-165)
Laten
wij ons tot God bekeren, die ons geroepen heeft
Ik meen, dat ik geen slechte raad heb gegeven over de
zelfbeheersing; als iemand die opvlgt, zal het hem niet berouwen, maar zal het
hem zelfs redden en ook mij, die de raad gaf. Want er is geen geringe beloning
verbonden aan het feit, dat men een dwalende en verloren gelopen ziel weer tot
diens heil heeft teruggevoerd. De dank ervoor kunnen wij God geven, die ons
geschapen heeft, als hij die spreekt, en hij die luistert, met geloof en liefde
spreekt en luistert.
Blijven we dus rechtvaardig en heilig bij hetgeen we
geloven, om met vertrouwen tot God te kunnen bidden, die zegt: Zelfs als gij nog aan het spreken zijt, zal
Ik u al antwoorden. Zie, hier ben Ik. Dit gezegde och is een teken van
grote belofte, want de Heer toont hiermee meer bereid te zijn om te geven dan
de ander om te vragen. Als wij dan deel hebben aan een zo grote welwillendheid,
moeten we elkaar niet benijden zulke grote weldaden ontvangen te hebben. Want
zo groot als de vreugde is, die deze oorden bewerken bij die dit volbrengen, zo
groot zal ook de veroordeling zijn voor die er niet naar luisteren.
Derhalve, broeders, nu wij die niet geringe
gelegenheid gekregen hebben om boetvaardigheid te doen, laten wij, nu wij de
tijd hebben, ons tot God bekeren , die ons geroepen heeft, zolang als wij hem
nog bezitten, die ons zal opnemen. Want als wij aan die wellusten verzaken en
onze ziel ertoe brengen geen deel te nemen aan die slechte begeerten, zullen
wij aan de barmhartigheid van Jezus deelachtig worden. Weet toch, dat de dag van het oordeel gaat komen, die
brandt als een oven, en dat de hemelen in vlammen zullen opgaan, en heel de aarde zal smelten als lood in het
vuur, en dat dan de verborgen werken der mensen ook openbaar zullen worden.
Goed is daarom de aalmoes als een boete voor de zonde; maar beter is het vasten
dan het gebed, en de aalmoes is beter dan deze beide. Want deliefde
bedekt een menigte van zonden, maar het gebed met een rein geweten bevrijdt
van de dood. Zalig eenieder, die hierin volmaakt wordt bevonden, want de
aalmoes is een verlichting voor de zondeschuld.
Laten we dus van harte boete doen, zodat er niemand
van ons verloren gaat. Want als wij zijn geboden hebben om ook dit te doen,
namelijk anderen van afgoderij afbrengen en onderrichten, hoeveel te meer dan
mag een ziel, die God al kent, behouden blijven? Helpen wij dus elkaar, om ook
de zwakken tot het goede te leiden, zodat wij allen zalig worden, en laten wij
ons wederkerig bekeren en vermanen.