Gertrudis werd in 1256 te Eisleben in Thuringen geboren. Op jeugdige leeftijd werd zij opgenomen in de vrouwenabdij van de cisterciënzerorde te Helfta in Saksen, waar zij onderwijs ontving en zich vooral toelegde op letteren en wijsbegeerte. Haar religieuze bekering leidde tot een intens geestelijk leven van gebed en beschouwing. Zij stierf op 17 november 1301.
Uit de geschriften van de heilige Gertrudis van Helfta († 1301)
Gij hebt met mij plannen van heil op het oog gehad.
Moge mijn ziel U, Heer God, mijn Schepper, zegenen, moge mijn ziel U zegenen! Moge uw mededogen waarmee uw onverzadelijke liefde mij, ofschoon ik het niet verdiende, omgeven heeft, U uit het diepst van mijn hart belijden! Ik dank U, zoveel en waar ik maar kan, voor uw onmetelijke barmhartigheid. Ik prijs en verheerlijk uw lankmoedig geduld, want Gij hebt geen acht geslagen op al mijn jaren als kind en meisje, als jonge vrouw en volwassene. Tot bijna op het einde van mijn vijfentwintigste jaar bracht ik immers in een zo blinde dwaasheid mijn leven door, dat ik in gedachten, woorden en daden zonder enige wroeging, naar mij nu dunkt, alles wat ik maar wilde en waar dat maar mogelijk was, gedaan zou hebben. Gij verhinderde dat echter, hetzij door een in mij aangeboren, innerlijke afkeer van het kwaad en liefde voor het goede, hetzij door de terechtwijzingen van mijn naasten. Dit zoudt Gij ook gedaan hebben, als ik als goddeloze onder de goddelozen geleefd zou hebben en nooit begrepen zou hebben, dat Gij, mijn God, ofwel het goede beloont ofwel het kwade straft. Daarom hebt Gij mij vanaf mijn vijfde jaar uitverkoren om onder uw zeer toegewijde dienaressen in het huis van uw dienstwerk voor U ontvankelijk gemaakt te worden.
Allerdierbaarste Vader, ik bied U dan ook ter vergiffenis van mijn zonden het hele lijden en sterven van uw zeer beminde Zoon aan. Vanaf het ogenblik dat Hij in de kribbe op stro liggend voor het eerst huilde, moest Hij de behoeften van een kind, de gebreken van een jongen, de tegenslagen van een jongeman en het lijden van een volwassene doormaken, tot het uur waarop Hij aan het kruis met gebogen hoofd en met luide stem de geest gaf. Eveneens bied ik U, allerdierbaarste Vader, ter aanvulling van mijn tekortkomingen heel zijn hoogheilig leven aan dat in alle gedachten, woorden en daden zo volmaakt was vanaf het uur dat uw Eniggeborene vanuit de hoogte van uw troon gezonden werd en zijn intrede deed in ons rijk, tot het uur waarop Hij voor uw vaderlijk gelaat verscheen in de heerlijkheid van zijn zegevierend lichaam.
Om U hiervoor dank te zeggen, stort ik mij in de diepste afgrond van nederigheid. Tegelijk met uw alles overtreffende barmhartigheid prijs en aanbid ik de zo weldadige welwillendheid waarmee Gij, Vader van barmhartigheid, plannen van heil en niet van onheil op het oog hadt (vgl. Jer. 29, 11), ofschoon ik toch zo verdorven leefde. Gij hebt mij immers door uw vele en grote weldaden verheven. Hierbij hebt Gij mij ook nog de onschatbare vertrouwelijkheid van uw vriendschap betoond door mij op verschillende wijzen die verheven ark van goddelijkheid, namelijk uw vergoddelijkt hart, te schenken zodat mijn vreugde overvloedig is.
Bovendien hebt Gij mijn ziel tot U getrokken door uw zo trouwe beloften van de weldaden die Gij mij bij en na mijn dood wilt betonen. Daarom, ook al zou ik van U geen ander geschenk dan dit gekregen hebben, dan zou hiervoor alleen al mijn hart terecht voortdurend vurig op U hopen.