Het ontbreken van alle geschiedkundige
bijzonderheden kan niets afdoen aan onze liefde voor de heiligen voor wie de
Kerk steeds een zo eerbiedwaardige verering heeft gehad, en die dat standvastig
de gehele geschiedenis door met hun bescherming en met bijzondere genaden
hebben beantwoord.
Volgens de overlevering wordt Cecilia gedwongen een
jongen heiden te huwen, Valerianus genaamd. Maar tijdens het bruiloftsmaal
onder de klanken der muziek verenigde Cecilia, die God was toegewijd, zich in
haar hart met de engelen om Hem lof te zingen.
’s Avonds spreekt zij tot Valerianus, haar
bruidegom: Valerianus, ik sta onder de hoede van een engel die waakt over mijn
maagdelijkheid: handel derhalve zodanig met mij dat gij Gods toorn vermijdt.
Onder de indruk van die woorden eerbiedigt Valerianus haar verlangen en
verklaart zich bereid te geloven in Jezus Christus als hij de engel van God mag
zien. Cecilia legt hem uit dat dit zonder Doopsel onmogelijk is en verwijst hem
naar paus Urbanus, die zich schuil houdt bij de graven der martelaren aan de
Via Appia. Deze doopt hem; en terugkerend bij Cecilia vindt hij haar verslonden
in gebed en de engel stralend van een goddelijk licht naast haar. Insgelijks
geschiedt met Valerianus’ broer, Tiburtius. Aangeklaagd bij de prefect
Almachius sterven beiden moedig de marteldood. Spoedig daarop wordt ook Cecilia
veroordeeld om in de baden van haar huis levend verbrand te worden, doch het
vuur deert haar niet. Men zendt een beul om haar te onthoofden; deze probeert
driemaal, slaat drie gapende wonden in haar hals en laat haar half dood achter.
Vier dagen duurt haar doodstrijd. Dan legt men haar neer in het graf met haar
goud doorstikt gewaad, dat zij droeg op de dag van haar marteling en haar
paleis wordt omgebouwd tot basiliek.
Cultus
De gelovigen vergaten de jeugdige matrone niet en
zoals men weet, kwamen zij sinds de vijfde eeuw gaarne bijeen bij “de titelkerk
van St. Cecilia”. In de zesde eeuw was Cecilia wellicht de meest gevierde
heilige van Rome. In de negende eeuw herbouwde paus Paschalis I haar kerk. Betreurend
dat hij geen relieken van de heilige bezat, verscheen hem, naar men verhaalt,
in een droom een schoon meisje nog jong van jaren, dat hem zei dat “haar
lichaam daar dichtbij die plaats verborgen was”. Aanstonds werd met opgravingen
begonnen en het duurde niet lang of men ontdekte een lichaam gehuld in een met
goud doorstikt gewaad. Paschalis legde het in een marmeren sarcophaag en
plaatste deze onder het altaar der gerestaureerde kerk.
In 1599 toen kardinaal Sfondrati aan dit altaar een
verandering wilde aanbrengen, ontdekte hij de sarcofaag en liet haar openen. De
ooggetuigen stonden tegenover een lichaam dat met een lichte sluier was
overdekt, die de grote vormen er van aangaf en waardoor heen de laatste resten
glinsterden van het beroemde gouden kleed. De ontroering en de blijdschap waren
geweldig in Rome, doch uit eerbied durfde men die sluier niet wegnemen om zich
van de waren toestand van het eerbiedwaardig overschot rekenschap te geven. De
beeldhouwer Maderno maakte, enigszins geïdealiseerd, een reproductie van de
heilige, in de houding waarin zij gevonden was, welke de gedachte wekt van de
maagdelijkheid en het martelaarschap. En sindsdien “rust het lichaam, zoals een
hymne zingt, onder het zwijgend marmer, terwijl de ziel, tronend in den hemel,
haar vreugde uitzingt en welwillend onze verlangens aanhoort”.
Onvermoeibaar richt de Kerk die verlangens tot St.
Cecilia: in de Romeinse canon van de H.Mis beroept zij zich op haar; haar naam
weerklinkt steeds weer in de litanie van alle heiligen; de musici van alle
landen vereren haar als hun patrones; in Frankrijk zijn de stad Albi en haar
“lichtende” kathedraal aan haar toegewijd en in 1866 heeft Dom Pr. Guéranger,
abt van Solesmes, het eerste klooster der benedictinessen van de congregatie
van St. Petrus van Solesmes onder de bescherming gesteld van deze heilige, het
zuiver ideaal van de christelijke maagdelijkheid en van de zuivere liefde.
Actuele lessen
van de heilige: licht op de kandelaar en zout van de aarde.
“Welnu, zegt
Dom Guéranger, de Kerk erkent en eert in de heilige Cecilia drie kenmerken die
tezamen genomen haar onderscheiden te midden van die bewonderenswaardige
familie van heiligen. Die drie kenmerken zijn: de maagdelijkheid, de
apostolische ijver en de bovenmenselijke moed, waarmee zij dood en folteringen
heeft getrotseerd; een drievoudig onderricht dat uit deze enkele christelijke
geschiedenis voortvloeit.”
Waar zijn de christelijke moed, de christelijke
moraal en de christelijke toewijding die de ongelovigen van de eerste eeuwen
veroverden?
“De oorzaak ligt, helaas, in de algemene kilte, de
vrucht van verwijfde zeden, welke op zich reeds kenmerk zou zijn van onzen
tijd, als men daar niet nog een ander gevoelen aan zou moeten toevoegen, dat
aan eenzelfde bron ontspringt en dat op de lange duur zou volstaan om het
verval van een natie ongeneeslijk te maken. Het is het gevoel van bang zijn en
schuwheid, en men mag gerust zeggen dat het zich op vandaag zo ver mogelijk
uitstrekt. Men is bang voor het verlies van zijn goederen of plaats; bang iets
van zijn weelde of gemakken te moeten missen; bang voor zijn leven ten slotte.
Het is niet nodig te zeggen dat niets meer zenuwslopend en daarom gevaarlijker
voor deze wereld is dan die vernederende bezorgdheid; maar laten wij voor alles
het er over eens zijn dat zij niets christelijks heeft. Zouden wij vergeten
zijn dat wij slechts reizigers op aarde zijn en zou onze hoop op de toekomstige
goederen in ons hart zijn verdwenen?
Cecilia zal ons leren, hoe wij ons kunnen bevrijden
van dat angstgevoel. In haar dagen was het leven minder veilig dan thans. Men
had destijds reden tot vrees; nochtans was men onbevreesd, en vaak werden de
machthebbers door een koude rilling aangegrepen bij de stem van hun
slachtoffers.
God weet wat Hij voor ons heeft weggelegd; maar als
de angst niet spoedig wijkt voor een menswaardiger en christelijker gevoelen,
dan zal het niet lang meer duren of de politieke crisis zal alle persoonlijk
leven hebben opgeslokt. Wat ook gebeure, het uur is aangebroken om opnieuw onze
geschiedenis te leren. De les zal niet vergeefs zijn geweest, mits wij dit
willen begrijpen: dat, als de eersten bang waren geweest, zij ons zouden
verraden hebben, daar het Woord de levens niet tot ons zou zijn gekomen; dat als
wij bang zijn, wij verraad zullen plegen tegenover de komende geslachten, die
van ons verwachten, dat wij de geloofsschat, die wij van onze vaderen hebben
ontvangen, ook aan hen zullen doorgeven.”
(Dom Pr. Guéranger o.s.b., Histoire de Sainte Cécile, vierge Romaine et martyre, (1849),
voorwoord).