De populaire
Gallo-Romeinse heilige Martinus komt als kerkpatroon in Limburg frequent voor. In 1950 telde het bisdom Roermond 24 kerken met zijn patronaatschap,
een aantal dat door de parochiekerken toegewijd aan O.L.Vrouw, niet wordt
overtroffen. Daar het opstel van J. Huysman, “Oude
Kerkpatronen in en om Roermond”, gepubliceerd in de bundel “Historische
Opstellen over Roermond en omgeving”, Roermond 1951, slechts voor beperkte
kring toegankelijk was en is, volgt hier de passage over de Martinuskerken in en
rond het dekenaat Roermond.
Sint Martinus werd als
zoon van een Romeins tribuun omstreeks 316 in Hongarije geboren, en nam later,
op het voorbeeld van zijn vader, dienst in het Romeinse leger. Hij trok mee
naar Gallië, werd daar gedoopt en trad er in een klooster. Wij zien hem
gewoonlijk afgebeeld als ruiter met zijn zwaard zijn soldatenmantel
doorsnijdend, om deze te delen met een arme bedelaar, die voor hem
neergeknield, om hulp en dekking vraagt. Dit voorval en de uitbeelding ervan
heeft veel bijgedragen tot de populariteit van deze grote volksheilige.
Omstreeks 372 werd hij gekozen tot bisschop van Tours, w aar hij na zijn
sterven omstreeks 400 ook is begraven. Hij was een der eerste belijders-niet-martelaar,
die door de Kerk heilig werden verklaard.
Volgens een kapitulaar
van Karel de Grote, omstreek 810-813 uitgevaardigd, was zijn sterfdag 11
november toen als feestdag gelijk te stellen met de zondag, voorgeschreven.
Pausen en bisschoppen hadden daartoe medegewerkt, omdat zij de oude Germaanse
offerfeesten, maaltijden en vreugdevuren, die vooral na het einde van de
oogsttijd ter ere van Wodan in zwang waren, niet geheel konden doen verdwijnen.
Deze viering op 11 november kwam toen geleidelijk in de plaats van de feesten
van de Germaanse oppergod. [1]
Nieuwe kerken werden
destijds bij voorkeur aan deze nationale heilige toegewijd. In Frankrijk
getuigen ruim 700 plaatsnamen van deze uitgebreide verering. België heeft
omstreeks 400 Sint Martinuskerken.
De Belgische
historicus G. Kurth schrijft over die Martinusverering het volgende: “Men heeft
gegronde redenen, om aan de H. Martinus een grote invloed in de zuidelijke
Nederlanden toe te schrijven, te oordelen naar de uitbreiding, die zijn
verering hier genomen heeft. Daarbij moet echter de invloed der abdijen worden
uitgeschakeld, omdat zij in het algemeen niet meegaan met de nationale verering
van deze heilige. Als de kerk oorspronkelijk door een wereldlijke macht werd
gegrondvest, is er meer reden om aan te nemen, dat inderdaad een Martinuskerk
behoort tot de eerste parochiestichtingen van omstreeks het einde der achtste
eeuw. Deze kerken werden toen merendeels opgericht door de gouwgraven, volgens
de capitularia van Karel de Grote. In zo’n geval is dan een Martinuskerk een
merkteken, dat de oorsprong aanwijst.” [2]
Een andere oorzaak van
het groot aantal Martinuskerken wordt gezocht in het Frankische
belastingstelsel. Bijna overal waar regalia of koninklijke eigendommen lagen –
ook waar op het vroegere Romeins gebied de eigendommen Frankisch bezit en dus
belastbaar werden – werden Martinuskerken gevonden.
Voor het merendeel
kunnen zij zijn ontstaan uit de zogenaamde “eigen kerken”, waaronder talrijke
bedehuizen waren, die door de leenheren op hun landgoederen waren gebouwd of
herbouwd. Een ander deel werd gevormd door kerken, die door afzonderlijke
geestelijken of door leken gebouwd waren ten behoeve van de daar ter plaatse
gevestigde bewoners. Ook omdat Sint Martinus gold als de Gallo-Romeinse
nationale heilige, en het volk onder zijn bescherming optrok in de strijd tegen
de heidense stammen, is het verklaarbaar dat hij meermalen als kerkpatroon werd
gekozen. Bovendien stond Sint Martinus – misschien ook omdat hij min of meer in
de plaats was gekomen van Wodan – bij het volk hoog in aanzien als beschermheer
van paarden en vee, iets waartoe de bekende voorstelling in de iconographie van
de heilige ongetwijfeld heeft bijgedragen. [3]
Martinuskerken worden
dikwijls aangetroffen aan oude Romeinse wegen en langs rivieren. Het is
wellicht verklaarbaar, doordat de kerstening van het land voornamelijk langs
deze wegen tot stand is gekomen. [4]
Nabij Roermond vinden
wij Martinuskerken in Horn, Linne, Neer, Beegden, nederzettingen dus, die aan
of bij de Maas zijn gelegen. Vlodrop aan de Roer heeft eveneens een
Martinuskerk.
Enige Martinuskerken
in Limburg behoorden vroeger tot het landdekenaat Eyck, dat zich uitstrekte ten
westen van de Maas vanaf de parochie Neerhaeren in het zuiden tot en met de
parochies Baarlo, Meijel en Nederweert in het noorden. Van de Martinuskerken in
dit dekenaat waren er geen, die afhankelijk waren van abdijen. Oorspronkelijk
behoorden ze allen aan leken-bezitters. En zo werden genoemd als
oorspronkelijke bezitters van de Martinuskerken te Neer en te Horn de graven
van Loon en hun vazallen de heren van Horn. De Matinuskerk te Beegden, die
thans Sint Isidorus tot patroon heeft, was oorspronkelijk in het bezit van de
aartsbisschop van Keulen, de H. Bruno. Zij was een filiaalkerk van de moederkerk
te Wessem, en de pastoor van Wessem was er collator van. De Martinuskerk van
Linne behoorde in 943 aan het kapittel van Sint Odiliënberg en zij deelde in de
verdere lotgevallen van dit kapittel. Daardoor is het te verklaren, dat de
grote tienden van Linne later geïnd werden door het kathedraal kapittel van
Roermond. De kleine tienden kwamen toen ten goede aan de pastoor van Montfort.
Met Linne wordt ook
Vlodrop genoemd in de schenkingsoverdracht van 24 juni 943, waarbij bisschop
Balderik van Utrecht ten behoeve van derden goederen in vruchtgebruik afstaat,
die behoorden aan het klooster van Sint Odiliënberg, toen nog Berg geheten.
Invloed van het Utrechtse bisdom – waarvan de hoofdkerk eveneens aan Sint
Martinus was toegewijd en uit Tours kostbare relieken van haar patroon had
ontvangen – hebben er wel toe bijgedragen, dat ook de kerken van Linne en
Vlodrop aan Sint Martinus werden toegewijd.
Als collator van de
kerk te Vlodrop wordt later genoemd het kapittel van Roermond, als opvolger van
het kapittel van de H. Geest, dat aanvankelijk zetelde te Sint Odiliënberg. Op
20 mei 1430 werd de kerk van Vlodrop bij het kapittel van de H. Geest
geïncorporeerd. Leden van de aanzienlijke familie de Vlodrop kwamen voor onder
de vroegere erfvoogden van Roermond. [5]
Noten
[1] Johann Dorn, Beiträge zur Patrozinienforschung. In:
Kulturgeschichte XIII (1917) 241. Gustave Schnürer, Kerk en Beschaving in de Middeleeuwen, Haarlem 1940, dl I, 205 e.v.
[2] G.Kurth, Clovis. I,
Parijs 1923, 149-150.
[3] Karl Künstle, Ikonographie der Heiligen. II, Freiburg
i. Br., 1926, 438 e.v.
[4] J.H. Kessel, Zur ältern Geschichte von Jülich. In:
Zeitschr. der Aachener Geschichtsvereins I, 1879, 72 e.v.
[5] Du Crassier in
PSHAL LXXI, 1935, 360 e.v.