Lectio
altera
Ex Tractátibus Pseudo-Hilárii
in psalmos
(Ps 132: PLS
1, 244-245)
Uit de Tractaten
over de Psalmen van de H. Hilarius van Poitiers
Alle gelovigen waren één van
hart en één van geest
Ziet, hoe goed en lieflijk het is, als
broeders eendrachtig samen te leven. Ja,
het is goed en lieflijk, als broeders eendrachtig samen te leven, want als ze
eensgezind samen zijn, komen zij samen in de kring van de Kerk; als zij
broeders worden genoemd, zijn zij verenigd in de liefde van eenzelfde wil.
Wij lezen immers,
dat bij de eerste prediking van de Apostelen dit het grote gebod was, want er
staat: Want alle gelovigen waren één van
hart en één van ziel. Dat toch paste aan het Volk Gods: broeders te zijn
onder één Vader, onder één Geest één te zijn, eendrachtig in één huis te wonen,
onder het beeld van één lichaam leden te zijn van dat éne Lichaam.
Het is lieflijk en
goed als broeders eendrachtig samen te leven . Een vergelijking toch van dit
goede en aangename geeft ons de Profeet, als hij zegt: Het is als kostbare balsem op het hoofd die afdruipt op de baard van
Aäron, die afdruipt op de rand van zijn kleed. De balsem van Aäron was
samengesteld uit odeuren, waarmee hij gezelfd werd tot priester. Die wijding
wilde God op de eerste plaats voor zijn priester; ook onze Heer werd
onzichtbaar gezalfd boven zijn gelijken.
Dit is geen aardse zalving; niet met een hoorn, zoals bij koningen, maar Hij
werd met olie der vreugde gezalfd. Na
die zalving werd Aäron dan ook volgens de Wet ‘gezalfde’ genoemd.
Zoals derhalve
deze zalf de onreine geesten uit de harten verdrijft, waar deze ook wordt
toegepast, zo ademen wij door de zalving van de liefde de eendracht, die God
reeds aangenaam is, zoals de Apostel zegt: Wij
zijn de goede geur van Christus. Zoals
derhalve deze olie bij zijn eerste priester, Aäron, God aangenaam was, zo is
het goed een aangenaam als broeders eensgezind samen te leven.
De zalving gaat
van het hoofd naar de baard. De baard toch is het sieraad van de mannelijke
leeftijd. Want wij moeten geen kleine kinderen zijn in Christus, behalve in dat
opzicht dat genoemd wordt, namelijk dat wij klein zijn in boosheid, niet van
geest. De ongelovigen echter worden door de Apostel allen kleine kinderen
genoemd, omdat zij te zwak zijn voor stevig voedsel en nog melk nodig hebben,
zoals hij zegt: Melk heb ik u gegeven,
geen vaste spijs; die kondt gij nog niet verdragen; zelfs nu kunt ge het nog niet, Aaron.