Toespraak paus Benedictus XVI over de H.
Hilarius van Poitiers
tijdens de algemene audiëntie van 10
oktober 2007
Sterkte in het geloof verbinden met zachtmoedigheid
Beste broeders en zusters,
vandaag zou ik willen spreken over een
grote Kerkvader van het Westen, de heilige Hilarius van Poitiers, een van de
grote gestalten onder de Bisschoppen van de vierde eeuw. In de confrontatie met
de Arianen, die Jezus, de Zoon van God, voor een schepsel hielden, zij het ook
een uitmuntend schepsel, maar toch alleen voor een schepsel, heeft Hilarius
heel zijn leven gewijd aan de verdediging van het geloof in de godheid van
Jezus Christus, Zoon van God en God zoals de Vader, die Hem van alle eeuwigheid
heeft voortgebracht.
Voor
het grootste deel van het leven van Hilarius beschikken we niet over zekere
gegevens. De oude bronnen zeggen dat hij in Poitiers geboren is, waarschijnlijk
tegen het jaar 310. Afkomstig uit een welgestelde familie, ontving hij een
degelijke literaire vorming, wat goed te merken is aan zijn geschriften. Hij
lijkt niet in een christelijk milieu te zijn opgegroeid. Zelf spreekt hij ons
over een zoektocht naar de waarheid, die hem geleidelijk bracht tot de
erkenning van God de Schepper, en van de vleesgeworden God die gestorven is om
ons het leven te schenken. Gedoopt tegen het jaar 345, werd hij rond 353-354
tot Bisschop gekozen van zijn geboortestad. In de daarop volgende jaren schreef
Hilarius zijn eerste werk, het
Commentaar
op het Evangelie van Matteüs.
Het gaat hier om het oudste ons gebleven
commentaar in het Latijn op dit evangelie. In 356 woont Hilarius als Bisschop
de synode bij van Béziers, in Zuid-Frankrijk, de "synode van de valse
apostelen" zoals hij deze zelf noemt, vanwege het feit dat de vergadering
overheerst werd door ariaans gezinde bisschoppen die de godheid van Jezus
Christus ontkenden. Deze "valse apostelen" vroegen aan keizer Constantius
om de Bisschop van Poitiers te veroordelen tot de ballingschap. Zo werd
Hilarius gedwongen Gallië tijdens de zomer van 356 te verlaten.
Naar
Frygië verbannen, in het huidige Turkije, kwam Hilarius in contact met een
religieuze context die totaal door het Arianisme werd overheerst. Ook daar
dreef zijn zorg als Herder hem er toe om onvermoeibaar te werken voor het
herstel van de eenheid van de Kerk op basis van het juiste geloof zoals dat op
het Concilie van Nicea geformuleerd was. Met dat doel begon hij aan de opzet
van zijn belangrijkste en bekendste dogmatische werk: de
De
Trinitate (Over de Drie-eenheid)
Hilarius
zet daarin zijn persoonlijke weg naar de kennis van God uiteen en legt er zich
op toe om te laten zien dat de Schrift duidelijk getuigt van de godheid van de
Zoon en zijn gelijkheid met de Vader, niet alleen in het Nieuwe Testament, maar
ook op veel bladzijden van het Oude, waarin het mysterie van Christus reeds
verschijnt. Tegenover de Arianen insisteert hij op de waarheid van de namen van
Vader en Zoon en ontwikkelt hij heel zijn theologie over de Drie-eenheid,
uitgaande van de Doopformule die ons door de Heer zelf is gegeven: "In de
Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest".
De
Vader en de Zoon zijn van dezelfde natuur. En als sommige passages uit het
Nieuwe Testament zouden kunnen doen denken dat de Zoon inferieur is aan de
Vader, dan biedt Hilarius nauwkeurige richtlijnen om misleidende interpretaties
te vermijden: sommige teksten van de Schrift spreken over Jezus als God, andere
daarentegen doen zijn mensheid goed uitkomen. Sommige verwijzen naar Hem in
zijn pre-existentie bij de Vader; andere beschouwen zijn staat van vernedering
(kenosis of ontlediging), zijn afdalen tot in de dood; andere
tenslotte beschouwen Hem in de heerlijkheid van zijn verrijzenis.
In
de jaren van zijn ballingschap schreef Hilarius ook het Boek van de Synoden (De Synodis) waarin hij voor zijn broeders in het bisschopsambt
in Gallië de geloofsbelijdenissen en andere documenten reproduceert en
becommentarieert van de synoden die in het Oosten rond de helft van de vierde
eeuw gehouden zijn. Steeds vastberaden in zijn verzet tegen de radicale
Arianen, geeft Hilarius blijk van een geest van verzoening tegenover hen die
aanvaardden te belijden dat de Zoon in zijn wezen lijkt op de Vader, terwijl
hij uiteraard trachtte hen naar het volle geloof te leiden, volgens welke er
niet alleen een gelijkenis, maar een ware gelijkheid is van de Vader en de Zoon
in de godheid. Ook dit lijkt mij voor hem karakteristiek: de geest van
verzoening die tracht degenen te begrijpen die nog niet tot het volle geloof in
de ware godheid van de Heer Jezus Christus zijn gekomen en die hen helpt
daartoe te komen.
In
360 of 361 kon Hilarius tenslotte uit de ballingschap naar zijn vaderland
terugkeren en meteen hernam hij de herderlijke activiteit in zijn Kerk, maar de
invloed van zijn leergezag strekte zich in feite ver buiten de grenzen daarvan
uit. De Synode die in 360 of 361 gehouden is in Parijs neemt de taal over van
het Concilie van Nicea. Sommige oude auteurs denken dat deze anti-ariaanse
wending grotendeels te danken was aan de kracht en de zachtmoedigheid van de
Bisschop van Poitiers. Dit was nu juist zijn gave: sterkte in het geloof te
kunnen verbinden met zachtmoedigheid in de intermenselijke relatie.
In de laatste jaren van zijn leven
schreef hij nog de Tractaten over de Psalmen,
een
commentaar op honderdenacht Psalmen, geïnterpreteerd volgens het beginsel dat
in de inleiding op het werk verduidelijkt wordt:
"Er bestaat geen twijfel over dat
alles wat in de Psalmen wordt gezegd, verstaan moet worden volgens de
verkondiging van het evangelie, zodat ongeacht de stem waarmee de profetische
geest gesproken heeft, alles toch betrokken wordt op de kennis van de komst van
Jezus Christus, onze Heer, - op de vleeswording, zijn lijden en zijn Koninkrijk
- en op de heerlijkheid en macht van zijn verrijzenis" (Instructio
Psalmorum, 5). Hij ziet in alle Psalmen deze
transparantie van het mysterie van Christus en van zijn Lichaam dat de Kerk is.
Bij diverse gelegenheden heeft Hilarius
de heilige Martinus ontmoet: het was juist in de nabijheid van Poitiers dat de
toekomstige bisschop van Tours een klooster stichtte dat vandaag de dag nog
bestaat. Hilarius stierf in 367. Zijn liturgische gedachtenis wordt gevierd op
13 januari. In 1851 heeft de zalige Pius IX hem tot Kerkleraar uitgeroepen.
Bij wijze van samenvatting van het
wezenlijke van zijn leer, zou ik willen zeggen dat Hilarius het uitgangspunt
van zijn theologische reflectie vond in het geloof aangaande het Doopsel. In
Over de Drie-eenheid (De Trinitate) schrijft Hilarius: Jezus "heeft de
opdracht gegeven te dopen in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige
Geest (vgl. Mt 28, 19), dat wil zeggen onder het belijden van de Schepper, van
de Eniggeborene en van de Gave. Één alleen is de Schepper van alle dingen, want
één alleen is God de Vader, uit wie alles voortkomt. En één alleen is onze
Heer, Jezus Christus, door wie alles gemaakt is (1 Kor 8, 6), en één alleen is
de Geest (Ef 4, 4), gave in allen... Niets is er te vinden dat ontbreekt aan
een zo grote volheid, waarin samenkomen in de Vader en in de Zoon en in de
Heilige Geest de onmetelijkheid in de Eeuwige, de openbaring in het Beeld, de
vreugde in de Gave" (Over de Drie-eenheid 2, 1). God de Vader is, omdat
Hij geheel en al liefde is, in staat in volheid zijn godheid mee te delen aan
de Zoon. Bijzonder mooi vind ik de volgende formulering van de heilige
Hilarius:
"God weet niets anders te zijn dan
liefde, niets anders te zijn dan Vader. En wie liefheeft is niet jaloers, en
wie Vader is, is dat helemaal. Deze naam laat geen compromissen toe, alsof God
Vader zou zijn in bepaalde opzichten, en het in andere niet zou zijn" (ibid.
9, 61).
Hierdoor
is de Zoon ten volle God, zonder enig gebrek of vermindering: "Hij die
voortkomt uit de volmaakte is volmaakt, want wie alles heeft, heeft Hem alles
gegeven" (ibid. 2, 8).
Alleen
in Christus, Zoon van God en Zoon van de mens, vindt de mensheid heil. Door de
menselijke natuur aan te nemen, heeft Hij iedere mens met zich verenigd,
"heeft Hij zich gemaakt tot het vlees van ons allen" (Traktaten over
de Psalmen 54, 9).
"Hij
heeft in zich opgenomen de natuur van alle vlees, is door middel daarvan de
ware wijnstok geworden, heeft in zich de wortel van elke rank" (ibid.51,
16). Hierdoor juist is de weg naar Christus open voor allen - omdat Hij allen in
zijn mens-zijn naar zich toegetrokken heeft - al blijft de persoonlijke
bekering vereist: "Door de relatie met zijn vlees, is de toegang tot
Christus open voor allen, op voorwaarde dat zij zich ontdoen van de oude mens (vgl.
Ef 4, 22) en deze aan zijn Kruis nagelen (vgl. Kol 2, 14); op voorwaarde dat
zij de vroegere werken verlaten en zich bekeren, om met Hem begraven te worden
in zijn doopsel, met het oog op het leven (vgl. Kol 1, 12; Rom 6,4)” (ibid. 91,
9)
De
trouw aan God is een geschenk van zijn genade. Daarom vraagt de heilige
Hilarius aan het eind van zijn tractaat over de Drie-eenheid altijd trouw te
kunnen blijven aan het geloof van het Doopsel. Het is een kernmerk van dit
boek: de reflectie verandert in gebed en het gebed keert terug tot de
reflectie. Heel het boek is een dialoog met God. Ik zou de catechese van
vandaag willen beëindigen met een van deze gebeden, dat zo ook tot ons gebed
wordt:
"Maak, o Heer - zo bidt Hilarius
onder inspiratie - dat ik altijd trouw mag blijven aan wat ik in de belijdenis
van mijn nieuwe geboorte heb beleden, toen ik werd gedoopt in de Vader, in de
Zoon en in de heilige Geest. Dat ik U, onze Vader, moge aanbidden en samen met
U de Zoon; dat ik uw Heilige Geest moge verdienen, die voortkomt uit U, door
middel van uw Eniggeborene...Amen" (Over de Drie-eenheid 12, 57).
Onder
dank overgenomen van RKDocumenten.nl