zaterdag 29 januari 2022

Paus Benedictus XVI over H. Thomas van Aquino - Geloof en rede

Dierbare broeders en zusters,
Ik zou vandaag de presentatie van de heilige Thomas van Aquino voort willen zetten, zo een waardevol theoloog dat het bestuderen van zijn gedachte expliciet werd aanbevolen door twee documenten van het Tweede Vaticaans Concilie, het decreet “Optatam Totius Ecclesiae” over de opleiding tot het priesterschap en de verklaring “Gravissimum Educationis” over de christelijke opvoeding. Trouwens, reeds in 1880 wou Paus Leo XIII, die zeer geïnteresseerd was in de Thomistische studies en ze promoveerde, de heilige Thomas uitroepen tot patroon van de katholieke scholen en universiteiten.

De voornaamste reden voor deze achting ligt niet alleen in de inhoud van zijn leer, maar ook in de methode die hij volgt, meer bepaald zijn nieuwe synthese van en onderscheid tussen filosofie en theologie. De Kerkvaders zagen zich geconfronteerd met verschillende filosofieën van het Platonische type, waarin een totaalvisie op de wereld en het leven werd aangeboden, met inbegrip van de vraag over God en de godsdienst. In confrontatie met deze filosofieën hadden zij zelf een totaalvisie van de werkelijkheid uitgewerkt, vertrekkend van het geloof en gebruik makend van Platonische elementen, om een antwoord te geven op de essentiële vragen van de mens. Deze visie, gebaseerd op de Openbaring van de Bijbel en uitgewerkt met een Platonisme dat gecorrigeerd werd in het licht van het geloof, noemden zij “onze filosofie”. De term “filosofie” was dus niet de uitdrukking van een puur rationeel systeem en als zodanig onderscheiden van het geloof, maar was door de rede eigen gemaakt en overdacht; een visie die zeker verder ging dan de vermogens eigen aan de rede, maar die als zodanig voor de rede ook bevredigend was. Voor de heilige Thomas opende de ontmoeting met de voorchristelijke filosofie van Aristoteles (gestorven rond 322 v.Ch.) een nieuw perspectief. De Aristotelische filosofie was vanzelfsprekend een filosofie die ontwikkeld was los van het Oude en Nieuwe Testament, een verklaring van de wereld zonder Openbaring, alleen door de rede. En deze consequente rationaliteit was overtuigend. Aldus werkte de oude formule van “onze filosofie” van de Vaders niet langer. De relatie tussen filosofie en theologie, tussen geloof en rede, moest herdacht worden. Er bestond een filosofie die volledig en overtuigend was in zichzelf, een rationaliteit die aan het geloof voorafgaat; vervolgens is er de theologie, een gedachte mét geloof en in het geloof. De dwingende vraag was de volgende: de wereld van de rationaliteit, de filosofie die uitgedacht was zonder Christus, en de wereld van het geloof zijn zij verenigbaar? Of sluiten zij elkaar wederzijds uit? Het ontbrak niet aan elementen die de onverenigbaarheid tussen de twee werelden bevestigden, doch de heilige Thomas was vast overtuigd van hun verenigbaarheid – zelfs dat de filosofie die los van Christus tot ontwikkeling gekomen was, in zekere zin op het licht van Jezus wachtte om vervolledigd te worden. Dat was voor de heilige Thomas de grote verrassing die de weg van zijn denken bepaald heeft. De onafhankelijkheid aantonen tussen filosofie en theologie en tegelijk hun onderlinge relatie, dat was de historische zending van deze grote meester. Zo begrijpt men dat Paus Leo XIII in de XIXe eeuw, toen men met klem de onverenigbaarheid verkondigde tussen moderne rede en geloof, de heilige Thomas aanwees als gids voor de dialoog tussen deze twee. In zijn theologisch werk veronderstelt en concretiseert de heilige Thomas deze relatie. Het geloof versterkt, integreert en verlicht het patrimonium van de waarheid die de menselijke rede verwerft. Het vertrouwen dat de heilige Thomas aan deze twee instrumenten van de kennis - geloof en rede – verleent, kan terug gebracht worden tot de overtuiging dat beide voortkomen uit de ene bron van alle waarheid, de Goddelijke “Logos”, die zowel werkzaam is op het domein van de schepping als van de verlossing.

Naast de overeenstemming tussen rede en geloof, dient men anderzijds te erkennen dat deze twee beroep doen op een verschillend procedure om kennis te verwerven. De rede ontvangt een waarheid krachtens haar intrinsieke evidentie, al of niet bemiddeld, het geloof daarentegen, aanvaardt een waarheid op grond van het gezag van Gods woord dat geopenbaard wordt. De heilige Thomas schrijft bij de aanvang van zijn “Summa Theologiae”: “De orde van de wetenschappen is tweevoudig; sommige komen voort uit principes die gekend zijn door het natuurlijke licht van de rede, zoals de wiskunde, geometrie en equivalenten; andere uit principes die gekend zijn via een hogere wetenschap, namelijk de wetenschap van God en de heiligen” 1.

Dit onderscheid verzekert zowel de autonomie van de humane als van de theologische wetenschappen. Het staat echter niet gelijk met een scheiding doch impliceert eerder een wederzijdse en weldadige samenwerking. Het geloof beschermt de rede namelijk tegen iedere verleiding onvoldoende vertrouwen te stellen in haar eigen capaciteiten en moedigt de rede aan open te staan voor steeds ruimere horizonten; het geloof houdt in de rede de zoektocht levend naar de fundamenten en wanneer de rede zichzelf toepast op de bovennatuurlijke sfeer van de verhouding tussen God en mens, verrijkt zij haar werken. Volgens de heilige Thomas kan de menselijke rede bijvoorbeeld zonder enige twijfel tot de bevestiging komen dat de ene God bestaat, doch alleen het geloof dat de Goddelijke Openbaring aanvaardt, kan putten uit het mysterie van de Liefde van de drie-ene God.

Trouwens, niet alleen het geloof komt de rede te hulp. Ook de rede kan met haar middelen iets belangrijks doen voor het geloof, door het een drievoudige dienst te bewijzen die de heilige Thomas samenvat in het voorwoord van zijn commentaar op “[3604” van Boëtius: “De fundamenten van het geloof aantonen, aan de hand van gelijkenissen de waarheid van het geloof verklaren; de tegenwerpingen tegen het geloof afwijzen” 2. Heel de geschiedenis van de theologie is in de grond de uitoefening van dit engagement van het intellect, dat de begrijpelijkheid van het geloof aantoont, zijn uitspraken en interne harmonie, de redelijke aard ervan en zijn vermogen om het welzijn van de mens te bevorderen. De juistheid van de theologische redeneringen en de reële betekenis van de kennis ervan, baseren zich op de waarde van de theologische taal die volgens de heilige Thomas vooral analogische taal is. De afstand tussen God de Schepper en het zijn van Zijn schepselen is oneindig; het verschil is altijd groter dan de gelijkenis 3. Ondanks alles bestaat in heel het verschil tussen Schepper en schepsel een analogie tussen het zijn van de Schepper en het geschapen zijn van het schepsel, wat ons toelaat met menselijke woorden over God te spreken.

De heilige Thomas heeft een leer van de analogie gesticht, niet alleen over specifiek filosofische thema’s maar ook over het feit dat God zelf door de Openbaring tot ons gesproken heeft en ons dus heeft toegelaten over Hem te spreken. Ik meen dat het belangrijk is deze leer in herinnering te brengen. Zij helpt ons inderdaad tegen bepaalde tegenwerpingen van het huidige atheïsme, die ontkennen dat religieuze taal een objectieve betekenis heeft en beweren dat ze slechts een subjectieve of simpelweg emotionele waarde heeft. Deze tegenwerping komt door het feit dat het positivistische denken overtuigd is dat de mens niet het zijn kent, doch alleen de functies die kunnen ervaren worden door de werkelijkheid. Met de heilige Thomas en met de grote filosofische traditie, zijn wij overtuigd dat de mens in werkelijkheid niet alleen de functies kent, voorwerp van de natuurwetenschappen, maar ook iets kent van het zijn zelf, zo kent hij bijvoorbeeld de persoon, het gij van de andere en niet alleen het fysische en biologische aspect van het zijn.

In het licht van deze leer van de heilige Thomas zegt de theologie dat de religieuze taal, alhoewel zij beperkt is, begiftigd is met betekenis – want wij raken het zijn – zoals een pijl die zich richt naar de werkelijkheid die zij betekent. Dit fundamentele akkoord tussen menselijke rede en christelijk geloof is ook aanwezig in een ander fundamenteel principe van de gedachtegang van de heilige Thomas van Aquino; de Goddelijke genade vernietigt niet doch veronderstelt en vervolmaakt de menselijke natuur. Inderdaad, deze laatste is zelfs na de zonde niet helemaal bedorven, maar gekwetst en verzwakt. De genade, door God verruimd en meegedeeld door het mysterie van het mens geworden Woord, is een absoluut kosteloze gave waardoor de natuur genezen wordt, versterkt en geholpen om het aangeboren verlangen na te streven van het hart van elke man en vrouw: geluk. Alle mogelijkheden van het menselijk zijn worden in de Goddelijke genade gezuiverd, getransformeerd en verheven.

Een belangrijke toepassing van deze relatie tussen natuur en genade ligt in de moraaltheologie van de heilige Thomas van Aquino, die zeer actueel lijkt. Op dat vlak plaatst hij in het centrum van zijn leer de nieuwe wet, de wet van de heilige Geest. Met een diep Evangelische blik benadrukt hij het feit dat deze wet de genade is van de Heilige Geest die iedereen gegeven wordt die in Christus gelooft. Met deze genade verenigt zich het geschreven en mondelinge onderricht van de doctrinaire en morele waarheden die de Kerk doorgeeft. Terwijl de heilige Thomas de fundamentele rol in het morele leven benadrukt van de werking van de heilige Geest, van de genade – waaraan de Goddelijke en morele waarden ontspringen, geeft hij te verstaan dat elke christen de andere perspectieven van de Bergrede kan bereiken als hij in een waarachtige geloofsverhouding met Christus leeft, als hij zich openstelt voor de werking van Zijn heilige Geest. Maar – zegt de heilige Thomas van Aquino erbij – “zelfs indien de genade doeltreffender is dan de natuur, is de natuur voor de mens essentiëler” 4; in de natuur is in christelijk moreel perspectief plaats voor de rede die in staat is de morele natuurwet te onderscheiden. De rede kan deze erkennen door te zien wat goed is om te doen en wat is goed is om te vermijden ten einde het geluk te bereiken dat ieder aan het hart ligt; de rede legt ook verantwoordelijkheid op tegenover de anderen en dus, het streven naar het algemeen welzijn. Met andere woorden, de deugden van de mens - Goddelijke en morele - zijn in de menselijke natuur ingeworteld. De Goddelijke genade begeleidt, steunt en stuwt het ethisch engagement doch volgens de heilige Thomas zijn alle mensen, gelovige en ongelovige, in zich geroepen de eisen van de menselijke natuur te erkennen die door de natuurwet uitgedrukt worden en zich eraan te inspireren voor het formuleren van positieve wetten, namelijk wetten die uitgevaardigd worden door burgerlijke en politieke autoriteiten om de menselijke samenleving te reglementeren.

Als de natuurwet en de verantwoordelijkheid die zij impliceert, genegeerd worden, opent men op een dramatische manier de weg voor ethisch relativisme op individueel vlak en voor totalitarisme van de Staat op politiek vlak. De verdediging van de universele rechten van de mens en de affirmatie van de absolute waarde van de menselijke waardigheid veronderstellen een fundament. Is dit fundament niet de natuurwet met de ononderhandelbare waarden waarnaar zij verwijst? De eerbiedwaardige Johannes Paulus II schreef in zijn encycliek “Evangelium Vitae” woorden die zeer actueel blijven: “Het is voor de toekomst van de maatschappij en voor de ontwikkeling van een gezonde democratie noodzakelijk het bestaan te herontdekken van essentiële en oorspronkelijke humane en morele waarden, die voortvloeien uit de waarheid van het menselijke zijn zelf en die de waardigheid van de persoon uitdrukken en beschermen; het zijn dus waarden die niemand, geen enkele meerderheid noch Staat ooit kunnen creëren, wijzigen of afschaffen maar die men gehouden is te erkennen, te respecteren en te bevorderen”

Kortom, Thomas biedt een ruim concept van menselijke rede dat vertrouwen geeft: ruim, omdat het zich niet beperkt tot de ruimten van de zo gezegde empirisch-wetenschappelijke rede maar open staat voor ieder zijn en dus ook voor de fundamentele vragen van het menselijk leven die men niet opzij kan schuiven; dat vertrouwen geeft, omdat de menselijke rede, vooral wanneer zij de inspiratie van het christelijk geloof aanvaardt, een beschaving bevordert die de waardigheid van de persoon, de onvervreemdbare aard van zijn rechten en de dwingende aard van zijn plichten erkent. Het is niet verwonderlijk dat de leer over de waardigheid van de persoon, fundamenteel voor de erkenning van het onschendbare karakter van de mens, zich ontwikkeld heeft op het domein van het denken dat het erfgoed van de heilige Thomas van Aquino opgenomen heeft, die een zeer hoge opvatting had van het schepsel dat de mens is. Hij definieerde het in zijn strikt filosofische taal, als “het meest volmaakte in heel de natuur, namelijk een subject dat in een rationele natuur bestaat” 6.

De diepgang van het gedachtegoed van de heilige Thomas van Aquino komt voort – laten we dit nooit vergeten – uit zijn levend geloof en vurige vroomheid, die hij uitdrukte in geïnspireerde gebeden zoals het volgende, waarin hij God vraagt: “Verleen mij, ik smeek U, een wil die U zoekt, een wijsheid die U vindt, een leven dat U behaagt, volharding die U geduldig verwacht en een vertrouwen dat er uiteindelijk toe komt U te bezitten”.

Met dank aan rkdocumenten.nl